WERELDORIENTATIE 1.2
DEEL 1: LENTE IN DE PLANTENWERELD
Bomen & struiken // kruidachtige planten // bloemen
DEEL 2: VOGELS
Waarnemen // communicatie // voortbeweging // voedsel // voortplanting // bedreiging &
bescherming // kleuters & vogels // vogels van bij ons
DEEL 1: LENTE IN DE PLANTENWERELD
Hoofdstuk 1 Bomen en struiken
Studie van de tak
- Voorjaar:
Kan men okselknopen waarnemen. Deze dienen als reserve als een blad verloren gaat. Indien
deze niet gebruikt wordt en deze de winter overleeft, loopt deze volgend voorjaar uit als tak.
De eindknop die gevormd was in de zomer/najaar zal uitgroeien tot volwassen tak met
bladeren.
- Zomer – najaar:
Aan het eind van de takken wordt een knop aangelegd. Deze eindknop is van essentieel
belang! Hierin vormt zich een embryonaal stadium = nieuw twijgje met bladeren en
bloemen.
- Meerjarige tak:
Men kan de stukken tak die ieder jaar gegroeid zijn hierop onderscheiden. Op de plaats waar
de knopschubben zaten die de eindknop beschermen, zal je littekens kunnen waarnemen, op
de plaats waar ze aan de stengel vastzaten.
,WERELDORIENTATIE 1.2
, WERELDORIENTATIE 1.2
Eindknop is een gemengde knop:
Hieruit zal een nieuw twijgje groeien met bladeren en bloementros
Omgeven door kleverige knopschubben die de kwetsbare inhoud van de knop beschermen
Zijknoppen of okselknoppen zijn bladknoppen:
Hieruit zal een nieuw twijgje met bladeren groeien
Bladlitteken:
Bij paardenkastanje hoefijzervormig
Onder de okselknoppen
Litteken van het afgevallen blad
Stippen op het litteken: vaatbundels die zorgden voor transport van en naar de bladeren
(suikers opgelost in water van blad naar rest van de boom/ mineralen opgelost in water van
wortels en stam naar bladeren)
Kurkporiën:
Openingen langs waar gassen uitgewisseld worden: zuurstof en koolstofdioxide. Deze stoffen
zijn betrokken in fotosynthese en ademhaling
Ringvormig litteken:
Litteken van de knopschubben die rond de eindknop zaten
Slapende knoppen:
Boven het ringvormig litteken in de eerste afbeelding zie je 2 slapende knoppen
Deze zullen niet uitlopen, enkel in noodsituaties bv als de boom geknot wordt.
, WERELDORIENTATIE 1.2
Bloeiende katjes van: Hazelaar, Els & Wilg
- Hazelaar & Els:
In het voorjaar kan je reeds bloeiende katjes vinden. Dit zijn de bloeiwijze van deze
struik/boom. Er zijn zowel mannelijke als vrouwelijke katjes terug te vinden = eenhuizig.
In het najaar wordt aanleg gevormd en in de winter vallen deze op de kale takken.
De mannelijke katjes zijn bij de hazelaar en els gelijk, tussen de vrouwelijke katjes zit er
verschil.
o Mannelijke katjes = lang, hangen naar beneden & zijn beweeglijk. Bestaan uit
meeldraden en schutblaadjes. De schutblaadjes zitten vast op de centrale as.
Wanneer de meeldraden gaan rijpen worden de katjes langer. De meeldraden
vormen een licht, glad stuifmeel dat door de wind vervoerd wordt.
o Vrouwelijke katjes ELS = stamperkatjes genoemd, deze zijn kleiner. Het zijn rode
knopjes die gegroepeerd staan. Deze vormen schubben dat het vruchtbeginsel
beschermen. Wanneer ze in bloei staan, steken de stempels boven de schubben uit.
Na de bevruchting groeien de katjes sterk uit. De schubben van de elzenkatjes
worden houtig en vormen de elzenprop
o Vrouwelijke katjes HAZELAAR = hier en daar zie je groene bolletjes waar rode
draadjes uitsteken. Deze draadjes zijn lange stempels die het stuifmeel opvangen. Na
de bevruchting groeien deze katjes sterk uit. De schubben van de hazelaar groeien
uit tot hazelnoten met een bladachtig omhulsel.
- Wilgenkatjes:
In het voorjaar verschijnen er op de wilg zilverachtige, viltige knoppen. De bloeiende katjes
zijn geel of groen.
Geel = meeldraadkatjes
Groen = stamperkatjes
Deze mannelijke en vrouwelijke katjes komen op verschillende bomen voor = tweehuizig.
De katjes bevatten honingklieren = wilg is een insectenbloeier. Het kleverige stuifmeel wordt
door insecten overgebracht. Na de bevruchting zal het vrouwelijke katje groeien. De
stampertjes worden vruchten, gevuld met pluizige zaadjes. In juni worden deze door de wind
vervoerd.
Activiteit in de klas:
Na de winterperiode breng je enkele paardenkastanje takken mee naar de klas.
Deze takken zet je in verschillende potten met water. Iedere pot water plaats je in
warme plaatsen als koude plaatsen. Zo kan je aan de kleuters laten zien dat takken licht
en warmte nodig hebben om te groeien.
, WERELDORIENTATIE 1.2
Hoofdstuk 2 Kruidachtige planten
Verschillende groepen planten
- Eenjarige planten:
Sterft in de herfst zowel boven -als ondergronds af. Op het einde van het groeiseizoen heeft
de plant in de bodem zaadjes gevormd die overwinteren. In de lente komen de kiemplantjes
tot bloei. Deze groeien en bloeien snel.
Voorbeeld: afrikaantjes, klaproos
- Tweejarige planten:
Levenscyclus van twee jaar. Meestal zijn dit groenten en veevoedergewassen
(wortels/koolsoorten)
o Eerste jaar: een plant (die geen bloemen heeft) groeit uit de zaden. Er vormt zich een
wortel, bladeren en korte stengel. De bladeren vormen net boven de bodem een
krans = rozet en gaat zo ook overwinteren. De plant slaat heel wat voedsel op, zodat
deze in het volgende levensjaar goed kan groeien en bloeien.
o Tweede jaar: in de lente groeit deze plant verder met een forse stengel waaraan
bloemen en vruchten komen. Als de zaden gevormd zijn, sterft deze volledig af.
Oogsten deze na hun eerste jaar en gebruiken het opgeslagen voedsel van de plant voor
onszelf of het vee.
Voorbeeld: vergeet-mij-nietje, viooltje
- Meerjarige planten:
Deze categorie kunnen we opsplitsen in twee groepen. Bij de ene soort sterven de
bovengrondse delen af in de zomer/herfst. In het ondergrondse deel blijft er de groeiperiode
actief = gaan reservevoedsel opslaan. Hierdoor kunnen de planten in het voorjaar snel
uitgroeien. = vroege lentebloeiers.
o Ondergrondse reserveorganen:
Sterke dikke wortels
Voorbeeld: wortel, bieten
Wortelstok = ondergrondse stengel die steeds groeit en vertakt. Deze draagt
wortels, bladeren en bloemen.
Voorbeeld: iris, brandnetel
, WERELDORIENTATIE 1.2
Bol die bestaat uit stengel en bladeren
= de stengel reduceert zich tot stengelschijf. De bladeren (rokken) zwellen en
bevatten reservevoedsel. Centraal bevindt zich een eindknop die in de lente
uitloopt. Een rok heeft een okselknop, de okselknop kan opzwellen en
uitlopen. Op die plaats wijken de rokken uit elkaar en vormt zich een nieuwe
jonge bol = klister. De buitenkant wordt beschermd door een laag droge
vliezen = uitgedroogde rokken
Voorbeeld: tulp, sneeuwklokje
Knol = opgezwollen stengel -en/of worteldeel
Voorbeeld: aardappel, krokus
o Bovengrondse planten:
Deze planten blijven groen in de winter. Als een klein plantje dicht bij de grond
=rozet.
Voorbeeld: grassen, madeliefje, paardenbloem
Ontwikkeling van bol -en knolgewassen
Vanuit ondergrondse delen met reservevoedsel groeien en ontwikkelen planten.
Tulp kan je vergelijken met een bol (ui). Deze bol bevat een droge schil (= droge rok) om het
reservevoedsel te beschermen tegen schimmel. De binnenste lagen rokken zijn dik want daar bevindt
zich het reservevoedsel in. Binnenin zit de klister = de jonge plant die zal groeien.
De krokus kan je vergelijken met een knol (aardappel). Deze bevat geen rokken of klister. Deze is
binnenin gaaf, vlak en sterk. Deze heeft op de buitenste uitlopers waaruit kleine wortels ontstaan.
Die wortels en stengels groeien. De stevige groene stengels naar boven en de witte pluizige naar
beneden.
Beiden doen goed werk in de winter, want bij deze bewaren reservevoedsel voor de
plant zodat deze heel snel kan groeien en bloeien = vroege bloeiers.
Activiteit in de klas
Materiaal:
bol – grote ui / knol – aardappel / kopje winterwortel – raap / bloempotjes, schaaltjes,
potgrond, watten
Werkwijze:
bol - stop je in vochtige potgrond (neus mag boven blijven)
Knol – in glazen bokaal (voordeel: wat ondergronds groeit wordt zichtbaar) knol mag
voor de helft bovengronds uitsteken.
Kopje winterkoning – laten uitgroeien in potgrond of vochtige watten.
Groei & ontwikkeling: samen noteren en bespreken.
, WERELDORIENTATIE 1.2
Zaden en kieming
- Bouw van het zaad:
Een zaad dat in contact komt met water, zal dit water opnemen waardoor het zal zwellen. De
zaadhuid kan zo makkelijk verwijderd worden.
o Uitwendige kenmerken
Zaadhuid = taai, hard omhulsel dat bescherming biedt tegen uitdroging,
schimmels, bacteriën & insecten.
Navel = de plaats waar het zaad vastgehecht was aan de vrucht (litteken)
Poortje = kleine opening in de zaadhuid. Via dit poortje is de zaadknop
bevrucht. Tijdens de kieming komt water in het zaad binnen.
Kiemworteltje = verdikking onder de zaadhuid
o Inwendige kenmerken
Zaadlobben = twee symmetrische delen met reservevoedsel binnenin. Deze
zijn vastgehecht aan de kiemwortel.
Kiemwortel = embryonale worteltje
Pluimpje = kleine stengel tussen de twee zaadlobben met de eerste blaadjes
van de nieuwe plant.
Zaden bevatten dus een embryo = nieuw plantje bestaande uit kiemworteltje,
zaadlobben en pluimpje. De embryo zal kiemen waardoor het reservevoedsel sterk
gebruikt zal worden.
, WERELDORIENTATIE 1.2
- Bouw van een kiem:
Het bevat een kiemworteltje met zijwortels. Heeft een stengeltje, zaadlobben (ondergronds/
bovengronds), eerste blaadjes & een eindknop.
De zaadlobben zijn dik en gezwollen, zijn vaak groen gekleurd en bladachtig. Deze
hebben bladeren hebben steeds een ander vorm dan de bladeren van de plant zelf.
Noodzakelijke voorwaarden om tot kieming te komen:
Zaad moet gezond en rijp zijn = embryo intact met reservevoedsel.
De zaden moeten narijpen = kieming start pas vanaf ze gevormd zijn op de moederplant.
Kiemkracht neem na verloop van tijd af, dus het zaad mag niet te oud zijn.
Kiemproces dient een gunstig milieu te hebben = vochtig en warm 15-25°, doorluchte
grond en zuurstof.
Activiteit voor in de klas
Kiemingsvoorwaarden illustreren met voorbeelden adhv proefjes.
Een reeks zaaibakjes met de voorwaarde: gunstig milieu
Een reeks zaaibakjes die geen water krijgen – wel een warme klas
Een reeks zaaibakjes die water krijgen – maar buiten staan
Per reeks ga je slechts 1factor wijzigen. De kls gaan de verschillende
reeksen dagelijks vergelijken en de verschillen bespreken.
- Kiemproces: de verschillende verschijnselen
BOON
Het zaad neemt het water op en zal zwellen -> embryo gaat groeien en zal hiervoor het
reservevoedsel verbruiken -> de zaadhuid zal scheuren want het worteltje breekt erdoor,
deze dringt door in de bodem -> stengel & zaadlobben groeien uit de zaadhuid -> de stengel
richt zich op en komt met de zaadlobben en pluimpje boven de grond -> het pluimpje dat
tussen de zaadlobben zit groeit en er ontwikkelen zich nieuwe blaadjes vd nieuwe plant ->
zaadlobben verschrompelen en vallen af -> door fotosynthese in de eerste blaadjes kan de
nieuwe plant groeien.
, WERELDORIENTATIE 1.2
ERWT
Kieming verloopt zoals de boon. Verschil is dat de erwt enkel groeit uit het deel boven de
zaadlobben. Zaadlobben blijven ondergronds, bovengronds komt het pluimpje tevoorschijn.
MAIS
Het is een eenzadige vrucht = de dunne vruchtwand is vergroeid met de zaadhuid.
De vrucht neemt water op en gaat zwellen -> kiemworteltje barst uit vruchtwand -> uit het
bovenste deel van het worteltje groeien wortelharen -> pluimpje groeit recht door de
vruchtwand -> groei en eerste bladeren worden beschermd door de schede = celeoptiel ->
uit de basis van het pluimpje groeien bijwortels -> tot slot breken de eerste bladeren uit de
celeoptiel (dat blijft zitten als een schade om de bladbasis -> ene zaadlob blijft ondergronds &
neemt voedsel op om door te geven aan groeiende kiem.