Klinische Psychodiagnostiek II
Inleiding
praktisch:
practicumleider: Abe Geldhof
XMN: open vragen over lessen (evt aanvullen met HB)
OEFN: permanente evaluatie, actieve deelname
inhoud:
deel 2 = metapsychologie H6-8 en 10 6, 7 en 8 zijn ivm ID-ontwikkeling of drift-
/affectregulering
deel 3 = 3 klinische structuren neurose, psychose, depressie (op continuüm te
plaatsen)
2 centrale vragen bij deel 1 van de cursus
Hoe moet een klinisch diagnostisch verslag eruitzien?
EN
Wat is de redenering hierachter?
Hoe moet een klinisch diagnostisch verslag eruitzien?
het moet allereerst betekenis hebben voor de behandeling!
moet bestaan uit 3 luiken:
→ categoriale diagnostiek algemeen
→ structurele diagnostiek
→ particuliere diagnostiek specifiek
categoriaal = DSM
→ hier kan je niet veel mee doen, maar met de methoden wél
→ ~ semigestructureerd klinisch interview heel veel informatie bekomen =
klinisch bruikbaar
→ zodra echter naar het label wordt overgegaan, is het niet meer bruikbaar
structureel = het proberen begijpen van de persoon in zijn/haar verhouding tov de
Ander
→ dit heeft gevolgen voor de behandeling
particulier = alle relevante info mbt het particuliere van de patiënt (= altijd verschillend)
, Wat is de redenering erachter?
Zowel normaliteit als psychische abnormaliteit ontstaan in de verhouding van de ander.
Hier moet de diagnostiek zich dus op baseren. Het moet een uitspraak doen over die
verhouding, want het is in deze verhouding dat de abnormaliteit zich zal tonen. De
problematiek moet ook veranderd worden binnen de therapeutische verhouding
(behandeling)
er zijn twee factoren belangrijk bij de effectiviteit van een behandeling.
→ therapeutische verhouding
- de diagnostiek moet zich richten op deze verhouding tegenover de
Ander
- de behandeling moet zich richten op deze verhouding
- voorbeeld: ADHD = een probleem tussen kind-oudere
. Illustratie: onderzoek naar werkzame factoren van therapie: wat telt?
. nauwelijks: specifieke technieken >< vnl: therapeutische verhouding +
mate waarin patiënt actief bij kan dragen (dus niet: Meesterdiscours)
→ de mate waarin de patiënt zelf actief bij kan dragen tot zijn of haar behandeling.
- hoe passiever, hoe meer in het meesterdiscours, hoe groter de kans dat
je behandeling niet veel resultaat oplevert.
De behandeling berust op de verhouding Subject-Ander!
Deel 2 van de cursus: ID of affect-/driftregulering (synoniemen)
Wat is ID? hierover bestaan bij iedereen spontane ideeën, nl:
stabiel, onveranderlijk, aangeboren
zit ‘diep vanbinnen’, je moet ‘ernaar zoeken’, buitenwereld heeft maar een beetje effect
beide zijn totaal verkeerd want
constructie, van buitenaf
bestaat uit verhoudingen
adoptie: Indisch baby’tje in Gentse familie krijgt Gentse ID, “Gentse madam”
gedachte-experiment: adoptie van jezelf door Soedanese, streng Islamitische ouders radicaal
andere ID!
toont input, invloed buitenwereld
Psychologische ID is een sociaal psychologische constructie die van buitenaf aangereikt wordt
en die wij overnemen HOE? 2 processen:
identificatie: <idem
we ontwikkelen onze ID door zo goed mogelijk te lijken op wat ons voorgehouden wordt
dat wordt het vertrekpunt van onze ID
~mirroring: baby neemt gedrag over van mama
~wolvenkind: geen ID want geen spiegelprocessen
, spiegeling gebeurt gedurende heel het leven
→ in eerste instantie: enkel gezichtsuitdrukking mama
→ later ook uitbreiding naar andere figuren (mensen in omgeving) en andere
vormen (eerst visueel, later ook symbolisch bv. beelden, verhalen)
~ ‘familiale ID’ in een familie
>< ‘taalgemeenschap’ (de West-Vlaming) in een stad
>< ‘Belg’ in ander land
>< ‘West-Europeaan’ in ander continent
~ ras-identiteit is dus een illusie (want indien adoptie in ander ‘ras’: totaal andere ID)
zorgt voor de invulling
indien enkel dit proces: iedereen is gelijk
separatie: afstandname
zorgt voor het particuliere, verschillen
geeft vaak de illusie dat iemand zelf voor éigen inhoud zorgt, originaliteit brengt
separatie betekent dat we een bepaalde aangeboden ID gaan weigeren en vervangen
door een àndere; ‘keuze voor andere identificatie’
deze 2 processen (identificatie en separatie) zijn vanaf het begin in wisselwerking aanwezig.
Koppeling aan nature-nurture:
IDENTIFICATIE = zeer determinerend
SEPARATIE = vrijheid, keuze (minder omvangrijk)
de identiteit:
ontstaat in een verhouding tov de ander
bestààt op zich ook uit verhoudingen, is een verzameling van verhoudingen
een baby heeft geen ID maar verwerft dit van buitenaf, vanuit 4 belangrijke
verhoudingsmodaliteiten:
gender-identity
→ wat een meisje is, wordt gespiegeld ifv een jongen, ifv het andere geslacht
→ je kan enkel een vrouw zijn tov een man, het is niet op zich staand
→ als meisje gedraag je je op een bepaalde manier tov de andere groep.
→ andere culturen andere verhoudingen (dus niet biologisch)
generationele identiteit
→ “zoon/dochter van” = belangrijk stuk van identiteit
→ verhouding tov de andere, de autoriteit, de positie daartegenover
!! belangrijk: autoriteit keert zich later (~bij moeder worden) want de autoriteit of
meesterpositie faalt steeds. Dit zorgt voor een breukvlak mbt autoriteit
→ volgens deze verhoudingen zijn we onderworpen aan bepaalde regels en
worden we binnen een generatielijn geplaatst
, verhouding tov de andere gelijken (broers, zussen, leeftijdsgenoten, collega’s)
→ verhoudingsmodaliteiten worden aangeleerd (ermee vechten? nee! helpen? ja!)
verhouding tov onszelf (~in spiegel kijken)
→ wij voeren constant een dialoog met onszelf, die affectief beladen is / een
oordeel inhoudt
→ kan duurzame vormen aannemen waardoor het een duidelijk kenmerk wordt
(bv verwaandheid: vinden zichzelf erg goed >< suicidaal: teleurgesteld in
zichzelf)
→ bijvoorbeeld: (karikaturaal voorbeeld) 8m-zwangerschap, zeer actieve baby
toekomstige moeder kan reageren:
- veel energie, gelijk mijn opa, die zal het ver brengen posi spiegeling,
gedrag wordt positief benoemd, posi koppeling aan
familiegeschiedenis. Eens geboren zal de spiegeling wss ook die richting
uitgaan, kind zal zich ermee identificeren, en zo posi houding tov
zichzelf
- ’t is nu al een ADHDer, ik kan er al niet van slapen, gelijk mijn
ambetante broer. Zal negatieve richting uitgaan
- maar: dit voorbeeld houdt enorme (klassieke) fout in: “het is de fout
van de MOEDER”.
- (fout in psychologie en psychiatrie men ziet de context niet. De nega
uitspraken van de moeder zullen effecten hebben, maar moeder is ook
effect van ruimere omgeving en we moeten het volledige plaatje zien)
hetzelfde gedrag: kan andere spiegeling en andere koppeling met
familieverhaal uitlokken.
spiegelingen, en ruimer, verhoudingen, zijn nooit neutraal!
de verhoudingen (geslacht, autoriteit, gelijke, onszelf) zitten vol normen en waarden.
ID is nooit neutraal + staat altijd in verhouding met de Ander.
Koppeling met erfelijkheid:
ID = ‘tabula rasa’ - want het lijkt puur een constructieproces?
Nee, het is een illusie dat we eender welke invulling kunnen geven aan de ID!
er zijn bepaalde onuitwisbare bio-kenmerken, bv geslacht.
meisje jongen ×
meisje veel verschillende meisjes (stoer, meisjesachtig,…) √
is er evidentie voor een genetisch bepaalde psychologische ID?
Nee, wordt niet gevonden in de genen
Evolutionaire biologie = vakgebied mbt ‘de soort’
welke gedragingen keren systematisch terug bij een bepaalde soort?
indien dit gebeurt besluit men dat dit erfelijk is
, wàt is ingebakken in mensen?
mens = sociale diersoort; enkel in groep voelen we ons goed
dier alleen = ziek / uitgestoten mens alleen = vergelijkbaar
→ ~straf: in de hoek niet ‘zien’ van de anderen, wil de ‘blik’ (belangrijke term)
op anderen vestigen
n psychopathologie moet je hiermee rekening houden
→ (~eenzaamheid: hedendaags de meest voorkomende ziekte)
Besluit en implicaties rond het ID
ID = constructie bovenop de biologische onderbouw ifv spiegels (omgeving, cultuur,…) die ons
voorgehouden worden
2 implicaties:
de ID kan dus veranderen vanwege de veranderende omgeving
→ ~starre ID geen input, afgesloten gemeenschappen
→ ~open maatschappij ID verandert relatief snel
het constructieproces kan verkeerd / gestoord verlopen in de verhouding tov de Ander.
De arousal, drift, affect ofwel “a”
vaag karakter: posi vs nega affect, of ‘lust’ vs ‘onlust’
differentiaties komen pas later dat is affectregulering
baby’s worden geboren in een toestand van homeostase
de Ander is niet meteen nodig, maar dit verandert snel (bv: wenen)
dit wordt door de moeder geïnterpreteerd als een vraag
er volgt een verzorgingshandeling door de moeder, en ‘mirroring’.
de moeder praat op overdreven toonhoogte, vertelt wat ze denkt dat de baby nodig
heeft en met haar gezicht spiegelt ze eveneens wat de baby doet (woord + beeld).
spiegelingen worden ook inbegrepen in ID-boodschappen (zijn vaak normerend)
er komen verschuivingen in de eerste interacties die vaak herhaald worden, dit vormt een soort
conditioneringsproces:
“er mankeert iets iemand komt het oplossen, biedt een antwoordt”
we gaan er dus vanuit dat de verantwoordelijkheid voor wat er gaande is bij de ander
ligt
bij normale ontwikkeling is (en blijft) dit een intuïtieve reflex. Iemand anders – extern –
moet een oplossing bieden
arousal wordt systematisch beantwoord door de moeder, dus men kweekt een verwachting dat
de Ander het komt oplossen
de aanvankelijk multipele arousal krijgt doorheen die verwachting een specifieke
invulling: angst (dat de ander al dan niet zal komen) of verwachtingsangst
het eerste basisaffect = separatieangst