ECONOMIE
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
HET ECONOMISCH PROBLEEM
De mens heeft onbeperkte behoeften, deze kunnen worden opgelost door middelen aan te wenden. De
middelen die we hebben zijn er om aan behoeften te voldoen. Het probleem is wel dat deze middelen beperkt
of schaars zijn.
Het economische keuzeprobleem geeft dan ook weer dat er te weinig middelen zijn om aan alle behoeften te
voldoen. Dit maakt dat alle economische agenten (= consument, producent, overheid) gedwongen worden om
een keuze te maken. De schaarse middelen waarover we beschikken moeten worden gealloceerd aan de vele
behoeften die we hebben.
ECONOMIE: EEN ALLOCATIEWETENSCHAP
Mensen komen voortdurend voor keuzeproblemen te staan. Economie verklaart hoe schaarse middelen aan
talrijke behoeften worden toegewezen. Een gezin zal moeten kiezen waaraan ze hun inkomen, tijd en spaargeld
aan zullen besteden.
Economie is de sociale wetenschap die de productie, distributie en consumptie bestudeert van welvaart in een
samenleving.
DE BEHOEFTEN INGEDEELD…
In behoeften kunnen we een onderscheid maken tussen primaire en secundaire behoeften. De primaire
behoeften zijn de fysiologische behoeften, dit zijn de behoeften die echt levensnoodzakelijk zijn zoals eten,
drinken, slapen, kleding, onderdak, … De secundaire behoeften zijn de dingen die we willen, maar die niet
levensnoodzakelijk zijn zoals onderwijs, luxe-producten, cultuur, …
De secundaire behoeften kunnen we indelen in materiële en immateriële behoeften. Materiële behoeften zijn
behoeften die we kunnen bevredigen met materiële middelen, lezen kunnen we bevredigen met een boek,
honger kunnen we bevredigen met brood. Immateriële behoeften is de behoefte aan juridisch advies, het
raadplegen van een dokter, …
… EN DE MIDDELEN INGEDEELD
Goederen en diensten waarmee je aan een behoefte tegemoetkomt hebben een nut. Er is een onderscheid
tussen vrije en economische goederen, consumptie- en investeringsgoederen en private en publieke goederen.
VRIJE EN ECONOMISCHE GOEDEREN
Als een goed of dienst niet onbeperkt beschikbaar is spreken we van een economisch of een schaars goed.
Andere goederen die niet schaars zijn, zijn in overvloed aanwezig, dit zijn vrije goederen.
Economische goederen worden op een markt aangeboden, er is een gevraagde en aangeboden hoeveelheid en
voor het goed wordt een prijs gevraagd. Wanneer het product gratis wordt aangeboden zoals de gevraagde
hoeveelheid altijd groter zijn dan de aangeboden hoeveelheid.
Voor vrije goederen is er geen prijs, de aangeboden hoeveelheid is genoeg om aan de gevraagde hoeveelheid
te voldoen.
1
,CONSUMPTIE- EN INVESTERINGSGOEDEREN
Consumptie of eindgoederen zijn goederen die voor de consument bestemd zijn. Deze kunnen worden
onderverdeeld in niet-duurzame consumptiegoederen of verbruiksgoederen (voeding, tandpasta) en duurzame
consumptiegoederen of gebruiksgoederen (tafel, telefoon).
Investeringsgoederen zijn goederen die bedrijven gebruiken voor de productie van consumptiegoederen.
Vlottende investeringsgoederen gaan minder dan een jaar mee (voorraden), en duurzame
investeringsgoederen of kapitaalgoederen gaan langer dan een jaar mee.
PRIVATE EN PUBLIEKE GOEDEREN
Het onderscheid tussen private en publieke goederen wordt gemaakt adhv de
criteria ’s uitsluitbaarheid en rivaliteit.
Uitluitbaarheid wil zeggen dat het mogelijk is om consumenten uit te
sluiten door bepaalde eisen, een betaling, een leeftijd, een diploma, …
Rivaliteit wil zeggen dat de consumptie van het goed leidt tot minder beschikbaarheid van wat er voor
anderen over blijft.
Quasi-collectieve goederen bevatten slechts een van de twee eigenschappen.
PRIVATE GOEDEREN
Private goederen zijn goederen die zowel het kenmerk uitsluitbaarheid en rivaliteit vertonen. Een voorbeeld is
voeding, kleding, auto’s.
PUBLIEKE OF ZUIVER COLLECTIEVE GOEDEREN
Publieke goederen zijn de goederen die niet uitsluitbaar zijn en waarvoor er geen rivaliteit geldt. Een voorbeeld
is straatverlichting, radio, lucht, … Bij publieke goederen moet er worden opgepast voor het free-ride of
vrijbuitersprobleem. Hierbij maken mensen gebruik van de aangeboden diensten zonder ervoor te betalen.
QUASI-COLLECTIEVE GOEDEREN
Quasi-collectieve goederen kunnen we indelen in clubgoederen en gemeenschappelijke goederen. Bij
clubgoederen is er uitsluitbaarheid maar geen rivaliteit, denk aan musea, onderwijs, office voor op je pc,
betalende apps. Gemeenschappelijke goederen zijn goederen die niet uitsluitbaar zijn, maar waarvoor wel
rivaliteit bestaat. Denk hierbij aan vissen in de zee, hout in openbare bossen.
DE PRODUCTIEFACTOREN
Bedrijven die produceren genereren een output, dit zijn goederen en diensten die nut hebben. De
consumenten zullen geproduceerde goederen en diensten aanwenden voor het voldoen van hun behoeften,
hierbij besteden ze een deel van hun inkomen.
Bedrijven hebben inputs nodig om productie tot stand te brengen, deze inputs zijn de productiefactoren:
- Arbeid: fysieke als geestelijke arbeid
- Kapitaal: eerder geproduceerde kapitaalgoederen (machines, infrastructuur, …)
- Natuur
2
,WELVAART VS WELZIJN
Welvaart is de mate waarin behoeften kunnen worden bevredigd met de beschikbare middelen. Welvaart is
een meetbare (= kwantitatieve) grootheid. Om de welvaart in een land te meten maken we gebruik van de
indicator bruto binnenlands product (bbp).
Welzijn is de mate waarin behoeften worden bevredigd; maar waarbij er geen aanspraak wordt gemaakt op
schaarse middelen zoals bij de behoefte aan vriendschap, erkenning en liefde.
MICRO VS MACRO
De micro-economie verklaart hoe individuele gezinnen en bedrijven hun allocatieprobleem (=verdeling
middelen) oplossen, keuzes maken en hoe ze op markten met elkaar interageren. Bedrijven willen winst
optimaliseren of hun marktaandeel vergroten. Verder wordt er bij micro-economie ook gekeken hoe prijzen tot
stand komen.
In de macro-economie worden economische verschijnselen bestudeerd op het niveau van de hele wered. We
bestuderen hierbij de consumptie van gezinnen, productie van goederen & diensten, investeringen,
overheidsuitgaven, belastingen, geldhoeveelheid, rentepeil, in en uitvoer. Ook werkloosheid, inflatie en groei
vallen onder macro-economie.
HET WETENSCHAPTERREIN VAN DE ECONOMIE
Economie is geen exacte wetenschap, maar heeft raakvlakken met andere wetenschappen.
METHODIEK: DE CETERIS PARIBUS-CLAUSULE
Ceteris paribus betekent dat al het overige gelijk blijft. Bij de cetris paribus clausule zorgt de econoom ervoor
dar alle andere factoren constant worden gehouden zodat ze geen invloed hebben op andere factoren.
OPPORTUNITY COST EN DE PMC
De opportunity cost is de kost die betaald moet worden in termen van wat je anders met je middelen had
kunnen doen. We noemen het ook de alternatieve kost. De keuzebeslissing die hierbij gemaakt moet worden is
de make-or-buy decision. Een voorbeeld: ik wil een marktonderzoek uitvoeren, maar twijfel of ik het zelf zal
doen of uit handen zal geven. Als ik het zelf zou doen kost het me vier dagen dat ik me enkel op het onderzoek
moet focussen, dus geen andere inkomsten. Wanneer ik het uitbesteed kost het me een halve dag en 12 000
euro. Dan moeten we bekijken wat de beste keuze is.
Het economisch probleem kan worden voorgesteld door een transformatie- of productiemogelijkhedencurve
(PMC) Deze toont alle mogelijkheden waaruit je kan kiezen.
We kunnen kiezen uit alle mogelijke combinaties die op de
transformatiecurve T liggen. Wanner we niet kiezen voor punt b,
maar het punt waar we 7000 ton graan hebben en 6000 tractoren is
er een afruil/ trade-off tussen de productie van graad en de
productie van factoren. We kunnen dus alle punten op de lijn
produceren. Punt a kan worden geproduceerd maar dan worden
niet alle productiefactoren ingezet. Voor punt c is er onvoldoende
productiecapaciteit.
3
, HOOFDSTUK 2: CONSUMENTEN
CONSUMENTEN IN MICRO- EN MACRO-ECONOMIE
Een macro-econoom deelt de economische spelers in in consumenten, producenten, de overheid en het
buitenland. De consument zien we als de eindgebruiker van goederen en diensten. Uiteindelijk is het de
consument die in een vrije markt economie bepaalt hoeveel finale goederen er verbruikt worden en dus hoe
groot de productie van die finale goederen zal zijn.
Een micro-econoom is bezig met te verklaren op welke manier consumenten een keuze maken. Er wordt
gekeken naar hoe elke consument gedreven door zijn behoeften en voorkeuren en beperkt door zijn budget
streeft naar het verwerven van een maximaal nut dat hij in de eindgoederen vindt.
NUT
Consumenten willen dat hun behoeften vervuld worden, dit doen ze door goederen en diensten te verwerven.
Als goederen en diensten een behoeften kunnen voldoen hebben ze nut. Nut is niet meetbaar.
TOTAAL NUT EN MARGINAAL NUT
Nut is iets subjectiefs, dat eigenlijk niet meetbaar is. Hoe meer je van iets consumeert hoe minder nut het zal
opleveren. Het bijkomend/ marginaal nut van een extra consumptie geeft weer hoeveel extra nut we hebben
bij een extra consumptie.
De eerste wet van Gossen: Het afnemend marginaal nut. Het grensnut van een eenheid van een goed neemt
toe als je minder van dat goed hebt.
NUT RANGSCHIKKEN: HET PREFERENTIESCHEMA
De consument kan de nuttigheid van goederen en diensten rangschikken, dit is het ordinaal nut.
Een indifferentiekromme is een lijn die combinaties toont van twee
producten die een gelijk totaal nut opleveren. Hierbij kan de consument uit
twee alternatieve goederen kiezen. Deze indifferentiecurves worden
voorgesteld in een preferentieschema. Wanneer we de combinaties even
nuttig vinden is de consument indifferent. Daarom noemen we de
indifferentiecurve de indifferentiecurve of de iso-nutskromme. De
indifferentiekromme is een lijn van gelijk nut. Alle combinaties van de goederen die op de lijn liggen leveren de
consument een gelijk nut op.
INDIFFERENTIEKROMMEN IN 3D
Indifferentiekrommen zijn makkelijker te begrijpen in 3D wanneer ze worden vergeleken met hoogtelijnen.
Naarmate dat een indifferentiekromme verder van de oorsprong ligt stelt ze een hoger nut voor. In de 3D
voorstelling is dit een nutsberg.
EIGENSCHAPPEN VAN INDIFFERENTIEKROMMEN
1. Indifferentiekrommen verlopen altijd dalend. Het nut dat de consument opgeeft door minder to
consumeren van het ene goed moet worden gecompenseerd door het verwerven van meer van het
andere goed.
2. Indifferentiekrommen staan met hun convexe kant naar de oorsprong van het preferentieschema.
3. Indifferentiekrommen snijden elkaar nooit
4