1. Inleiding
1. Theoretische achtergrond
Afbakening
Psychopathologie is de studie van psychische stoornissen (problemen) bij kinderen en adolescenten vanuit een
ontwikkelingsperspectief.
DSM-V: De sociale consensus ontwikkelt doorheen de jaren: Wat er in de jaren ’90 als abnormaal beschouwd werd, is dat nu
niet meer autismespectrumstoornis bestond niet in de jaren ’80, nu wel.
Ontwikkelingspsychopathologie: Studie van de ontwikkeling van psychische stoornissen/problemen. Geheel aan opvattingen,
methoden en vraagstellingen om een beter begrip te krijgen van afwijkend gedrag in het licht van ontwikkelingstaken, stadia en
processen die de menselijke groei kenmerken.
Ontwikkelingspsychologie: Besturing van de normale ontwikkeling, hetgeen dat we verwachten per leeftijd bij een kind of
adolescent.
- Wat normaal is voor een bepaalde levensfase kan afwijkend zijn wanneer het optreedt in andere levensfasen kind van
twee begint te krijsen in de winkel omdat hij een snoepje wil, dit is vrij normaal. Wanneer een kind van vijf dit doet, is
het niet meer normaal;
- Stoornissen die specifiek zijn voor de levensfasen tot en met de adolescentie psychose kan je pas ontwikkelen vanaf
14-15 jaar, suïcidaliteit vanaf 10-11 jaar;
- Stoornissen die ook op volwassen leeftijd kunnen voorkomen met eventueel een specifieke uitingsvorm in kinder- en
jeugdjaren.
Andere verschillen ten opzichte van psychopathologie volwassenen
- Kinderen en adolescenten zoeken meestal niet zelf hulp voor hun problemen;
- Kinderen en adolescenten zijn afhankelijk van hun gezin en hun functioneren houdt vaak direct verband met de
gezinssituatie;
- Ontwikkeling speelt een cruciale rol;
- Bij diagnostisch onderzoek bij kinderen en adolescenten meestal andere informanten dan bij volwassenen;
- Interventietechnieken en organisaties van zorg voor kinderen en adolescenten zijn anders dan bij volwassenen.
Wanneer spreken we van een psychische stoornis?
- Bij een abnormaal verschijnsel (= afwijkend van een sociale norm). Dit is moeilijk om vast te stellen bij kinderen omdat
zij in volle ontwikkeling zijn;
- Het gedrag veroorzaakt ongemak, lijden of bezorgdheid bij de betrokkene en/of bij de omgeving. Een jong kind kan
verdriet en ongemak nog niet goed aangeven;
- Het gedrag past binnen een psychopathologisch begrippenkader. Soms kan het kind lastig gedrag stellen 1) Kind
gedraagt zich raar nadat het hard gevallen is 2) Kind heeft gesnoept van de medicijnen van de ouders. De ouders moeten
in zo’n gevallen naar eerstehulppost, niet naar een psycholoog of psychiater.
Classificerende diagnostiek
- Probleemanalyse: Wat is er aan de hand? Problemen? Stoornis? Opvoedingsprobleem?
- Diagnose is altijd een hypothese en is dus geen vaststaand feit, meestal van voorbijgaande aard kind met depressie:
het kind zal niet zijn hele leven lang te kampen hebben met depressie. Bij kinderen duurt een depressie meestal 12 tot
13 maanden. Uitzondering ADHD en ASS, toch verandert de uitingsvorm met de leeftijd;
- Stoornis: Clustering van symptomen: Als er x-aantal symptomen aanwezig zijn bij een persoon, worden die samengevat
als een syndroom;
- Belang DSM-V:
o Communicatie: Professionals moeten hetzelfde verstaan onder een bepaalde stoornis;
o Etiket, verklaring: Voor kinderen is het vaak verhelderend om een label te krijgen, omdat ze op die manier
begrijpen waarom ze anders zijn dan andere kinderen;
o Indicatiestelling wat is er aan de hand? Hoe kunnen we dat behandelen en bij wie kunnen we hiervoor terecht?
en verwijzing;
o Ruwe handvatten voor interventie;
1
, o Algemeen zicht op prognose: Wat weten we nu op basis van onderzoek;
o Zicht op prevalentie: Hoe vaak komt een bepaalde stoornis voor.
- Kritiek op categorisch denken:
o Sociaal-culturele bepaaldheid van psychiatrische stoornissen: DSM-V is sterk Westers bepaald;
o Comorbiditeit: Categorisch denken splitst mensen vaak op in vakjes, maar in de praktijk zien we dat mensen
niet in vakjes geduwd kunnen worden;
o Vage omschrijving: Wat is de grens tussen pathologie en normaliteit?
o Label-maatschappij: Een label alleen bepaalt niet de identiteit van een persoon, hij is meer dan enkel de
stoornis;
o Onderliggende transdiagnostische mechanismen: Dit zijn onderliggende factoren die elke mens heeft en waar
je hoog of laag op kan scoren en die veel van onze psyche bepalen emotieregulatie, omgaan met beloningen.
Zowel classificerende als dimensionele diagnostiek bij kinderen en adolescenten. Probleemgedrag van kinderen en adolescenten
wordt onderzocht in termen van cognitieve, sociale, emotionele en biologische kenmerken, motorische functies en lichamelijke
afwijkingen. Elke classificerende diagnose moet gebaseerd zijn op:
- Breedband screeningsinstrumenten;
- Interview, observatiegegevens (en eventueel ongestructureerde methoden);
- Semi-gestructureerd interview;
- Smalle bandinstrumenten = gestandaardiseerde onderzoeken/vragenlijsten waarbij de score bij een bepaald kind wordt
vergeleken met een normgroep: de gemiddelde score van kinderen van eenzelfde leeftijd, eenzelfde sekse en uit
eenzelfde cultuur = maat van ernst van psychiatrische stoornis.
Dimensionele classificatie
Een andere manier van classificeren (minder strikt): Vaststellen in welke mate iemand last heeft van bepaalde symptomen. De
dimensionele classificatie situeert zich op een continuüm dat varieert van weinig naar veel. De DSM-V zegt dat iemand ADHD
heeft als je zeven van de acht kenmerken hebt ↔ De dimensionele classificatie zegt dat je last hebt van aandachtsproblemen.
Er wordt gebruik gemaakt van vragenlijsten om de hoeveelheid en de ernst van de symptomen te meten child behavior checklist.
Informanten
- Kind zelf: Kan valide informatie geven over het eigen probleem en de eigen persoonlijkheid;
- Ouders: Kijken vaak anders tegen de problemen aan. Dat is niet per se verkeerd. Bij sommige problemen is de informatie
van het kind meer valide dan die van de ouder gebruik van middelen en internet. Ouders durven problemen
uitvergroten;
- Leerkrachten: Natuurlijk meer gericht op schoolse vaardigheden. School is vaak de eerste vindplek bij stoornissen als
dyslexie en ADHD;
- Artsen: kijken vaak anders omdat ze zich ook op lichamelijke klachten richten. Dat kan een ander beeld opleveren en is
nuttig.
Tweedeling in probleemgedrag
Bij het vaststellen van probleemgedrag wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen twee categorieën:
- Internaliserend: Naar binnen gericht. Vooral de persoon zelf heeft er last van angst, somatische klachten en depressie,
vaker bij meisjes;
- Externaliserend: Naar buiten gericht. Vooral de omgeving heeft er last van gedragsstoornis, middelenmisbruik, ADHD,
vaker bij jongens.
Kanttekeningen:
- Een combinatie van deze twee kan voorkomen jongen met depressie en gedragsproblemen;
- Niet elke stoornis past in één van deze categorieën.
2
, Kennis over de leeftijd waarop een stoornis kan ontstaan is van belang bij het vaststellen
Kinderleeftijd Adolescentie
ADHD Sociale fobie: Schrik van wat anderen denken
Autismespectrumstoornis Paniekstoornis
Hechtingsstoornis Middelenmisbruik
Scheidingsangst Anorexia Nervosa
Specifieke fobie Boulimia Nervosa
ODD: Oppositioneel opstandige gedragsstoornis Psychoses
Gedragsstoornis
Differentiaaldiagnose en comorbiditeit
Als je vaststelt of een kind een psychische stoornis heeft, spelen er tegelijkertijd nog twee vragen:
- Differentiaaldiagnose: Hoe zeker ben ik van mijn zaak? Welke andere stoornissen lijken erop en kan ik die op grond van
argumenten uitsluiten?
- Comorbiditeit: Welke andere problemen of stoornissen gaan vaak samen met de stoornis die ik heb vastgesteld ADHD
en stemmingsstoornis.
Uitgangspunten van ontwikkelingspsychopathologie (OPP)
1. Vroeger en nu: Actueel gedrag is altijd het product van vroegere ervaringen + de eisen die de huidige situatie aan het
kind stelt;
2. Dynamisch gezichtspunt: De betekenis van gedrag is altijd afhankelijk van de situatie en de leeftijd van het kind zoontje
van twee jaar krijst in winkel ≠ zoon van vijf jaar die krijst in winkel;
3. Elk kind is uniek en het kind is meer dan de stoornis geen autist, maar kind met ASS;
4. Ontwikkeling staat centraal: Wat is de normale ontwikkeling van een kind of adolescent? Pas als je dat weet kan je
kijken welke gedragingen afwijkend zijn;
5. Wederzijdse beïnvloeding (transactie): Kind beïnvloedt ouders en omgekeerd. Dit gaat eindeloos door. Er raken
evenveel ouders in de problemen door hun kinderen als kinderen door hun ouders;
6. Ontwikkelingsopgave en opvoedingstaak: Rol en taak van de opvoeders zijn niet los te zien van de opgave van het kind;
7. Gezins- en systeembenadering: Veel nadruk op interacties tussen opvoeders en kind en interactie tussen andere
systemen zoals school, hobby, bredere maatschappij. Daarom is de systeemtheorie en gezinsbenadering van groot
belang;
8. Risico- en beschermingsfactoren: Nooit één oorzaak van gedrag: Meerdere risicofactoren en meerdere buffers of
beschermingsfactoren oorzaak van ADHD kan nooit zijn dat het alleen maar een genetische basis heeft;
9. Preventie en behandeling: Binnen OPP veel nadruk op ontwikkeling, daarom is er ook veel aandacht voor preventie;
10. Invloed van omgeving en maatschappij:
o Hebben op twee manieren invloed:
Cultuur en maatschappelijke omstandigheden kunnen de kans vergroten of verkleinen op het
ontstaan van een stoornis;
Culturele waarden en normen kunnen de opvattingen van volwassenen over het gedrag van kinderen
beïnvloeden en daarmee hun psychopathologie.
o Cultuur ≠ maatschappelijke omstandigheden: Zuigelingensterfte komt in Nederland meer voor in grote steden
en onder de allochtone bevolking. Heeft weinig met cultuur te maken, maar veel met armoede;
o Cultuur is niet statisch, maar verandert: Een allochtoon gezin dat in België leeft, heeft vaak een groter Westers
denkkader dan we denken.
2. Theorieën over ontwikkeling
We hebben vier theorieën over de ontwikkeling, voor elke theorie geldt dat eenzijdig redeneren in oorzaak en gevolg wordt
afgewezen. Het gaat om een wederzijdse interactie:
- Ouders beïnvloeden het kind, het kind beïnvloedt de ouders;
- Het kind kan problemen ontwikkelen door verkeerd gedrag van de ouders;
- Ouders kunnen in de problemen komen door de problematiek van het kind.
3
, Bi-directioneel model (dyade)
Dyade tussen ouder en kind: Bi-directioneel model geïnspireerd op
Belsky en Bell. Belsky heeft de interactie tussen ouder en kind
beschreven waarbij er aandacht wordt gegeven aan de rugzak die
zowel ouder als kind met zich mee dragen. Bij de ouder kunnen zaken
meespelen zoals beroepskeuze, pathologie, traumatische ervaringen,
… De rugzak van het kind kan gevuld zijn met een bepaald
temperament, pathologie, bepaalde opvoedingsvragen. Ouder en kind
gaan met elkaar in interactie en beïnvloeden elkaar.
Bio-ecologisch systeemmodel
Dit model is ontwikkeld door Bronfenbrenner en is ruimer dan het bi-
directioneel model. Het is verwant aan het biopsychosociaal model:
Psychologisch, biologisch, sociologisch en gezondheid.
Figuur: Bio-ecologisch systeemmodel:
- Systeemlaag 1: Biosysteem = Interpersoonlijke factoren
intelligentie, temperament, aanleg om dik te worden;
- Systeemlaag 2: Microsysteem. Er zijn altijd meerdere
microsystemen = Relaties van het kind met mensen uit zijn
directe omgeving vrienden, ouders, broers, zussen. Het gaat
hier om face-to-face relaties. Volgens Bronfenbrenner is dit de
motor van de ontwikkeling, hier vindt de beïnvloeding en
eventuele afwijkingen plaats;
- Systeemlaag 3: Mesosysteem: Dit gaat over relaties tussen
verschillende microsystemen die elkaar beïnvloeden.
Opvoeders beïnvloeden het kind via ‘eigen microsystemen’ en
indirect via andere microsystemen 1) Vader straft kind omdat
hij ongehoorzaam is en spreekt met moeder af dat zij hem niet mag troosten. 2) Kind is jarig, zijn broer en zus overleggen
hoe ze hem gaan verrassen. De microsystemen gaan met elkaar in overleg en beïnvloeden het kind;
- Systeemlaag 4: Exosysteem: Maatschappelijke systemen die via de microsystemen het kind (indirect) beïnvloeden. Het
kind zelf is geen onderdeel van dit systeem de leraren beslissen om strenger op te treden bij ruzies en pesten op de
speelplaats. Juf spreekt kind vervolgens bestraffend aan als hij een ander kind duwt;
- Systeemlaag 5: Macrosysteem: Waarden, normen, wetten en regels. Dit is een systeemlaag zonder mensen wel of geen
dienstplicht, leeftijdsgrens bij verkoop van alcohol;
- Systeemlaag 6: Chronosysteem (= tijdslijn). Dit slaat zowel op het kind zelf dat ouder wordt en doorheen de tijd
verandert als op de veranderingen in een maatschappij tijdens een bepaalde tijdsperiode kinderen die na het Dutroux
tijdperk zijn opgegroeid, werden helemaal anders opgevoed dan de kinderen ervoor.
Transactioneel model
Vanuit een ecologisch transactioneel model worden
eigenschappen van het kind op elk moment in de tijd gezien
als een product van complexe interacties tussen het
fenotype (datgene wat zichtbaar is), de omgeving en het
genotype (erfelijke eigenschappen).
Theorie van de ontwikkelingsopgaven en opvoedingstaken
Drie veronderstellingen bij deze theorie:
- Een bepaalde ontwikkelingsopgave verschijnt in een bepaalde periode;
- Sommige van deze opgaven zijn cultureel bepaald andere ontwikkelingsopgaven bij ons dan in Japan;
- Wel of niet adequaat volbrengen van deze opgave beïnvloedt het gedrag van kinderen in een latere periode in het leven
als je kind niet ervaart hoe het is om veilig gehecht te zijn, gaat dit een rol spelen in zijn verdere leven
4