NOTITIES 11. ANTILICHAMEN
EN T-CELRECEPTOREN
1) Titelblad.
Op het examen wordt niet alleen kennis bevraagt, maar ook kennis toepassing. Uit dit
hoofdstuk komen er relatief veel vragen.
Enkele toepassingen van wat we tot nu toe gezien hebben
-> er wordt vaak toegepaste immunologie gevraagd op het examen!!!
2) Inhoudstafel.
3) 11.1 Polyklonale antistoffen
Polyklonale antistoffen zijn antistoffen/mengsels die uit meerdere, verschillende
antilichamen bestaan. In tegenstelling tot monoclonale antistoffen = één type antistof
geproduceerd door één type B-cel.
Polyklonale antistoffen is typisch wat we in ons bloed hebben. In ons bloed zitten de
secreten van meerdere, honder duizende plasmacellen. Dat mengsel = polyklonaal.
Polyklonale antistoffen worden soms aangewend in de geneeskunde bv Anti-D bij rhesus
negatieve zwangere vrouwen. Preventief toegediend. Ook bij bepaalde infectieziekten
wordt dat toegediend; vb hepatitis B bij een prikaccident – als een prikaccident net
gebeurt is, dan kun je niet gevaccineerde/niet geimmuniseerde mensen beschermen
tegen hepatitis B door toediening van die die antistoffen.
De antistoffen worden gewoon uit het plasma van donoren. Aangezien donoren
gescreend zijn voor hepatitis B, C en HIV; zitten hier normaal geen antistoffen in tegen
HCV/HIV, maar zitten daar antistoffen in tegen alles wat in de omgeven rondzwermt (vb
griepvirus, adenovirus, rhinovirus…).
Polyvalente immuunglobulines = totale massa van immuunglobulines bij gezonde
mensen in België. Wordt gehaald uit donorplasma. De opgezuiverde immuunglobulines
(bijna zuivere IgG), worden gebruikt bij bv immuundefficiënte mensen: mensen die uit
zichzelf geen antilichamen maken of onvoldoende. Bij tweewekelijkse inspuiting van
polyvalente immuunglobuline heb je eigenlijk geen B-cellen meer nodig.
De plasmacellen en B-cellen maken antistoffen, als je die antistoffen passief inspuit – dan
heb je eigenlijk geen B-cellen nodig.
Bij congenitale aandoeningen en transplantpatiënten.
De specifieke immuunglobulines: bv tegen hepatitis B, rabies, rhesus… Dat is net
hetzelfde, alleen zijn de donoren geselecteerd.
Bv voor het antitetanus toxine : afkomstig van donoren die multipele vaccinaties
gekregen hebben omwille van allerlei wonden of op vrijwillig basis. Het titer wordt dan
opgedreven – hogere titer dan normaal van het anti-tetanus toxine.
1
, Bv. voor rabies (hondsdolheid) : speciale virale infectie verkregen door een beet van een
besmet dier. De infectie verloopt bijzonder; het virus komt via de zenuwbanen
uiteindelijk in de hersenen terecht en daar geeft het een dodelijke encephalitis. Het is
dus 100% dodelijk eenmaal het de hersenen bereikt, maar de weg naar de hersenen
verloopt zeer traag waardoor het makkelijk enkele weken tot maanden duren tegen het
de hersenen bereikt. Daarom is het de enige ziekte die we kunnen preventief vaccineren
na de inoculatie/eerste contact.
Antirabies antistoffen kunnen ons beschermen tegen die dodelijke encephalitis.
Polyklonale antistoffen zijn altijd afkomstig van mensen en niet meer van dieren.
Dat zijn besprekingen van medicijnen die in België verkrijgbaar zijn.
Eén type zijn de immuunglobulines.
Je hebt o.a. polyvalente immuunglobulines -> immuunglobulines in zijn totaal. Dus hoe
wordt dat gemaakt? Dat zijn plasmadonoren (mensen die bloedgeven) waarvan het
plasma geïsoleerd wordt, in dat plasma zitten allerlei eiwitten zoals albumine, maar ook
immuunglobulines (G, M, A (dat zijn de meest frequente); daarvan wordt het IgG
geïsoleerd en dat wordt gebruikt als medicijn.
Hoe moet je dat toedienen? -> par-enteraal.
Dus je spuit dat rechtstreeks in de bloedbaan, en dat overleeft dan een 3-tal weken
(heeft een vrij lange halfwaardetijd) en dat zorgt ervoor dat je mensen kan beschermen
gedurende 1 à 2 maanden. Dus de Ig’s worden hier van donoren in België gemaakt;
meestal wordt dat gemaakt van een 10.000-tal donaties.
Tegen wat gaat dat beschermen?
Tegen alle courante bacteriën en virussen die hier in België aanwezig zijn.
Aan wie wordt dat gegeven?
Aan mensen die problemen hebben met hun B-cellen of T-cellen uiteraard. Dus mensen
die getransplanteerd zijn, immuundeficiënte mensen. Maar immuundeficiëntie is
meestal in het kader van transplantatie. Dus daarvan kan je de B-cel-functie eigenlijk
overnemen door regelmatig te injecteren met Ig’s.
Je kan ook meer specfiek Ig’s gebruiken en dat kennen we allemaal. Als je gevallen bent
met je fiets, je hebt een wonde die bloed, je gaat naar spoed of huisarts. Die gaat de
wonde verzorgen en desinfecteren. En wat gaat die nog doen? Inenten tegen tetanus.
Wat is tetanus? Dat is een bacterie die een toxine maakt en van dat toxine gaan je
spieren samentrekken dus dat is een dodelijk ziekte en dus je krijgt een inenting met dat
toxine met de bedoeling om daar antistoffen tegen te maken.
Als je nu ipv onmiddellijk naar de huisarts of spoed gaat, eventjes wacht (een dag of 3 à
4); dan zie je dat de wonde begint te etteren en een beetje slecht ruikt. Als je dan pas
beslist naar de huisarts te gaan, dan gaat die u geen vaccin geven (een vaccin vereist
specifieke B-&T-cellen dus dat duurt een week eer je antistoffen hebt), daar is geen tijd
voor; dus dan gaat hij u onmiddellijk Ig’s geven; dus de specifieke Ig’s tegen tetanus ->
antitetanus-Ig’s worden toegediend bij oudere wonden om je te beschermen tegen
tetanus. Dat zijn dus ook antistoffen van donoren; alleen zijn die donoren meerdere
keren gevaccineerd tegen tetanus; dus die hebben hogere spiegels van tetanus.
Hetzelfde bij CMV (cytomegalovirus = een herpesvirus); dat is een groot probleem bij
transplantatie omdat CMV nooit je lichaam verlaat dus dat kan heropvlakkeren bij
transplantatie omwille van de immuunsupressie die je dan krijgt. Die mensen kan je dan
2
, ook nog eens extra proberen te beschermen door antistoffen te geven van mensen die
CMV doorgemaakt hebben en daarvan genezen zijn. Dus dat zijn specifieke Ig’s.
Je weet: B-cellen; dat doet niks. De B-cel-immuniteit dat bestaat volledig uit antistoffen,
dus eigenlijk door het geven van antistoffen heb je de B-cellen volledig vervangen.
4) 11.2 Monoklonale antistoffen
Polyklonale antistoffen kun je zo uit de donor halen en moet je enkel opzuiveren.
Monoklonale antistoffen zijn antistoffen die in het labo met een artificiele techniek
gemaakt worden.
Techniek wordt in slide beschreven (figuur): vb je wilt specifieke antistoffen maken tegen
menselijke witte bloedcellen.
Je immuniseert een muis; je spuit de mens in met bloed of opgezuiverde witte
bloedcellen van mensen. Je doet dit een paar keer. De muis gaat heel veel antistoffen
maken in het bloed.
Je gaat dan de milt van de muis isoleren en in die milt zitten plasmacellen die
verantwoordelijk zijn voor de antistofproductie. Die plasmacellen ga proberen 1 voor 1
te immortaliseren (in leven proberen houden). Dit doe je door die te laten fuseren met
een kankercel van een plasmacel.
- Plasmacel uit milt muis: maakt antistoffen, maar heeft een beperkt levenstijd.
- Kankercel van plasmacel: maakt geen antistoffen, maar heeft wel het eeuwige leven.
Als je deze twee fuseert, dan gaat de gefuseerde cel nog steeds de antistoffen maken van
links (zie figuur), maar heeft de mortaliteit van rechts. Kan jarenlang antistoffen maken
met een bepaalde specificiteit.
Hier moet je dan de juiste antistoffen uit selecteren. Die cel kun je dan kloneren – en dan
heb je 1 antistof die geproduceerd wordt, met 1 isotype. Dit verandert niet meer.
Waarom de naam CD + een nummer? In de jaren 80: op een lymfocyt zitten er allerlei
antigenen. In die tijd kende men de functie niet van die antigenen, maar ze wisten wel
dat daar bepaald monoclonaal antilichaam mee reageerde. Zonder dat men de functie
kende heeft men dit de naam gegeven CD = cluster of differentiation. Dit wou zeggen: dit
is het eiwit waarmee één bepaald monoclonaal mee reageert.
CD4, CD3 is getarget van een antistof gericht tegen CD3.
Ondertussen is er een techniek om dit ook bij mensen te doen – uiteraard kun je mensen
niet immuniseren, dus je moet selectie doen van bepaalde patiënten als je dit wilt doen.
Wat we tot nu toe besproken hebben zijn polyklonale antistoffen -> antistoffen gemaakt
door meerdere klonen van plasmacellen.
Dus in ons lichaam worden B-cellen geactiveerd. Als bv.CMV binnenkomt, dan worden er
allerlei structuren herkend van CMV; CMV is een groot virus (100 eiwitten), dus daar
gaan we meerdere antistoffen tegen maken. Dus al onze CMV-specifieke antistoffen
bestaan eigenlijk uit een mengsel van antistoffen; dus dat is polyklonaal.
3
, Van nature maken wij polyklonale immuunresponsen; dus meerdere B-cellen, meerdere
T-cellen nemen deel aan de immuunrespons.
Nu bestaat er een techniek om één specifieke antistof te maken, en dat noemen we een
monoklonale antistof.
Het is uiteraard evident dat als je heel specifiek op zoek bent naar bepaald antistof,
vb.om patiënten te beschermen tegen iets of om patiënten te laten reageren tegen iets,
of in de diagnostiek iets aan te tonen… -> dan heb je heel specifeke antistoffen nodig. Die
worden in vivo, in de mens, nooit gemaakt in fysiologische omstandigheden. Als je die bij
de mens vindt, is dat altijd een gevolg van een monoklonale expansie, dat wil zeggen van
een goedaardige of kwaadaardige tumor van de B-cellen.
Maar in vitro kunnen we die dus wel maken en de techniek staat hier links in de slide
weergegeven.
Stel dat we een antistof willen maken tegen het hiv-virus; dus dan gaan we die muis
injecteren met het hiv-virus; dat is niet gevaarlijk voor die muis, die wordt er niet ziek
van, maar die gaat er wel antistoffen tegen maken. Dus we immuniseren een aantal keer;
1 keer, 2 keer, 3 keer, …. -> we doen dat omdat we weten dat hoe meer we
immuniseren, hoe hoger de affiniteit wordt van de immuunrespons, dus hoe beter die
immuunrespons wordt. En dan aangezien we de muis intraveneus ingespoten hebben,
gaan de B-cellen zich vooral ontwikkelen in de milt. En na een 3-tal weken doden we die
muis en nemen we de milt van die muis. En die milt van die muis zit nu vol met allerlei
tussenstadia van B-cellen die specifiek zijn voor hiv; en die B-cellen worden dan in het
labo gefuseerd met een kankercel; een hybridoma-cel. En dus die hybridomen, dus die
mengsels van B-cellen en B-celplasmacellen en kankercellen,.. gaan een celtype maken
die de eigenschappen heeft van kanker wat betreft proliferatie, dus die gaan
ongebreideld gaan prolifereren. Maar ook de eigenschappen van plasmacel, in die zin dat
ze antistoffen gaan maken. Dus we hebben dan een hybridoma; een B-cel die we gewoon
in kweek kunnen houden, en die terwijl we ze in kweek houden antistoffen maken. En
die antistoffen kunnen we dan opzuiveren en gebruiken of bestuderen.
Dus dat zijn monoklonale antistoffen. De eerste keer dat dat beschreven was in de jaren
70 (die mensen kregen daar de nobelprijs voor) was dat een techniek die enkel in muizen
kon worden toegepast. Tegenwoordig kunnen we dat ook met andere technieken bij
mensen doen. Uiteraard kunnen we bij mensen de milt niet gaan uithalen, maar dan
wordt dat op bloed gedaan en kunnen we ook humane monoklonale antistoffen maken.
En dat heeft uiteraard zijn voordeel als je die antistoffen wil inspuiten bij mensen.
Als je een muis-antistof inspuit bij mensen, dan kan je je wel voorstellen dat die mensen
daar antistoffen tegen gaan maken, dus dan gaan ze anti-muis-antistof maken waardoor
dat je immuuncomplexen krijgt en die antistoffen meteen verdwijnen en dus totaal geen
effect hebben. Dus als je mensen wil behandelen dmv antistoffen, moet je dat doen met
menselijke antistoffen.
Dat zijn dus monoklonale antistoffen; dus 1 antilichaam; 1 zware keten, 1 lichte keten.
That’s it.
En de specificiteit is niet één antigen, CMV, maar 1 antigen-determinant; dit peptideke
wordt herkend. Dus exact 1-antigen-determinant, 1 epitoop.
Wel dus nu kan hij ons uitleggen waar die CD’s vandaan komen? Dus we hebben
ondertussen CD34, CD3, CD4, CD8.. Waar komt dat vandaan?
4