0. Herhaling
Psychologie van verschillen
• (Vooral) tussen mensen
- Tussen individuen, tussen mannen en vrouwen, tussen groepen,…
• (Laar ook bijkomend) binnen mensen
- Over de tijd, in verschillende situaties, en hoe dit anders kan zijn voor verschillende
personen
« Algemene psychologie (algemene wetten)
1. Twee grote deeldomeinen
Intelligentie, cognitief functioneren
Persoonlijkheid
1.1 Trekvisie
Nomothetische trekconcept: 3 cruciale eigenschappen
1. Trekken zijn interne, stabiele eigenschappen van een individu die deze van moment tot
moment, situatie tot situatie met zich meedraagt
- Een trek is geen tijdelijke eigenschap maar is iets dat de persoon altijd meedraagt,
geven aanleiding tot consistent patroon van gedrag
- bv. haarkleur en haarsnit, agressie vs. Mening
2. Trekken zijn causaal: ze verklaren het gedrag van het individu
- De interne eigenschappen beinvloeden, bepalen gedrag
- bv. Extraversie
3. Trekken nemen de vorm aan van (hypothetische) dimensies waarop mensen verschillende
plaats kunnen innemen
Belangrijkste implicaties
1. Hoofdeffect van persoon is de belangrijkste maneir om individuele verschillen in
persoonlijkheid, gedrag op te vatten
2. Gedrag wordt gekenmerkt door relatief hoge
Type A consistentie cross-temporele stabiliteit zelfde G, zelfde S
Type B consistentie cross-situationele stabiliteit zelfde G, andere S
Type C consistentie cross-uitingsstabiliteit ander G, zelfde S
predictie van concreet gedrag op
Type D consistentie ander G, andere S
basis van trekscores
1
,Bijvoorbeeld: individuele verschillen in stressgevoeligheid tussen Jan en An
9
8 Jan → HE van persoon + individuele verschillen zijn consistent
7 An An > Jan
6
5
4
→ Ook HE van de situatie: (date > ruzie > tandarts). Dit
3 wordt niet tegengesproken door trekpsychologie, maar is
2
niet direct relevant
1
0
ruzie tandarts date
1.2 Interactionistische visie
Cruciale assumpties
1. Persoonlijkheid is een systeem van processen dat iemands reactie op een concrete situatie
bepaalt
- (cfr. CAPS systeem Mischel)
2. Omdat bepaalde situaties bij een bepaald persoon andere processen ontlokken, is
iemands gedrag een functie van de INTERACTIE tussen persoon en omgeving
3. De uitkomst hiervan is dat persoonlijkheid kan beschreven worden in termen van ALS
(bepaalde situatie) DAN (bepaald gedrag) gedragshandtekeningen
Bijvoorbeeld: individuele verschillen in de trek stressgevoeligheid tussen Jan en An in
verschillende situaties
Interactionisme zegt dat werkelijkheid er eerder zo uitziet:
9
Jan
® HE van de persoon? Misschien is An>Jan gemiddeld
8
7 An genomen, maar individuele verschillen zijn niet consistent
6 over situaties!
5
® Grotere bijdrage van interactie tussen P en S:
4
3
Verschil tussen An en Jan hangt af van situatie!!
2 ® HE van de situatie wordt niet tegengesproken door
1 interactionisme, maar is niet direct relevant
0
ruzie tandarts date
Belangrijkste implicaties
1. Interactie tussen persoon en situatie is de belangrijkste manier om individuele verschillen in
persoonlijkheid, gedrag op te vatten
2. Gedrag wordt gekenmerkt door relatief hoge
- Type A consistentie
MAAR door relatief lage
- Type B consistentie = cross-situationele stabiliteit
- Type C-consistentie = cross-uitingsstabiliteit
- Type D-consistentie = predictie van concreet gedrag op basis van trekscores
2
,1.3 Wie heeft gelijk?
Aan ene kant:
- Trekken zijn relatief cross-temporeel consistent;
- Er zijn consistente individuele verschillen in algemene gedragstendenzen
- Deze verschillen voorspellen ook belangrijke levensoutcomes
Aan andere kant
- Concreet gedrag is weinig consistent van situatie tot situatie
- Concrete gedragsuitingen correleren ook niet sterk onderling
- En worden slechts in beperkte mate voorspeld door trekken
CONCLUSIE
Mensen worden gekenmerkt door (individuele verschillen in)
algemene gedragstendenzen. Deze gedragstendenzen zijn relatief
stabiel, en hebben een voorspellende kracht voor levensoutcomes.
MAAR ze zijn weinig informatief voor de predictie van concreet
gedrag OMDAT dergelijk gedrag mede bepaald wordt in interactie
met de specifieke situatie
2. Hedendaags persoonlijkheidsonderzoek
1. Trekvisie domineert
- Wijdverspreide empirische theorie van structuur van persoonlijkheid (Big Five)
- Consistent theoretisch kader geeft mogelijkheid tot cumulatieve wetenschap
- Makkelijk te onderzoeken (eenvoudige trekvragenlijsten)
2. Interactionisme
- Assumpties worden nochtans algemeen aanvaard, maar moeilijker te onderzoeken
- Gebrek aan omvattende theorie van persoonlijkheid die de voornaamste processen en
structuren met naam noemt
3
, Hoofdstuk 6: Genen en persoonlijkheid
Is persoonlijkheid erfelijk? In welke mate? Wat wel en wat niet?
Hoe wordt dit onderzocht?
Wat met de rol van opvoeding, omgevingsinvloeden?
Hoe ziet hedendaagse gedragsgenetica eruit?
1. Inleiding
Twee identieke tweelingen gescheiden bij geboorte, rond 40 jaar terug contact (Segal, 1999)
- Opvallende gelijkenissen
o Gewicht, lengte, uitzicht
o Zelfde job (sheriff)
o Twee keer getrouwd, vrouwen en zoons hadden zelfde naam
o Rookten zelfde sigaretten, dronken zelfde bier, beten vingernagels
- Verschillen
o De ene meer afhoc verbaal, de andere beter in schrijven
o Haar lag anders
- Toeval? Spelen genen een cruciale rol in PH?
1.1 Het menselijk genoom
Het genoom
- Gehele verzameling genen dat een organisme bezit
- Bestaat uit DNA of Desoxyribonucleïnezuur:
o Dubbele helix opgebouwd uit nucleotiden van
‣ fosfaatgroep (zuur),
‣ suikers (desoxyribose)
‣ 4 soorten basen (Adenine-Thymine, en Guanine-
Cytosine)
Een gen
- Specifieke combinaties DNA-nucleotiden die kunnen coderen voor een specifiek protëine
of eigenschap
o Bouw lichaam en functies
o Aanleg voor bepaalde aandoeningen
o Spelen rol in psychologische eigenschappen
Het menselijk genoom bevat 20,000-25,000 genen op 23 paar chromosomen (1/2 papa 1/2 mama)
Complex geheel:
- Veel genen
- De manier van coderen kan bovendien sterk variëren
- “Genetisch afval” (98% niet coderend) blijkt toch functioneel
o (Bv. bepaalt in welke mate omliggende genen tot expressie komen)
4
,Human Genome Project
- Opgezet om de sequentie van het menselijk genoom te identificeren
o Nl. de specifieke DNA-molecule sequenties in de mens (2003)
- Maar dit betekent niet dat daarmee de functie van elk gen gekend is
- Bovendien worden vele (meeste) eigenschappen niet door een enkel gen maar door
combinatie van vele genen gedetermineerd, en door mate van genexpressie
- De meeste genen in het menselijk genoom zijn dezelfde voor iedereen (99+%)
o Bv. Lichaamseigenschappen
- MAAR een kleiner aantal genen kan verschillen tussen mensen, waaronder genen die
coderen voor lichamelijke en psychische trekken
o Bv. Kleur ogen, extraversie en introversie
- Mensen verschillen dus in genoom (genotype) en hoe dit tot uiting komt, en dit kan
samenhangen met bepaalde verschillen in hoe ze zijn (phenotype)
1.2 Doel van gedragsgenetica
Welke menselijke eigenschappen zijn volledig genetisch bepaald, en welke zijn volledig door
opvoeding/omgeving bepaald?
- Meeste eigenschappen zijn zowel genetisch- als omgevingsbepaald
1. Bepalen hoeveel (%) van verschillen tussen mensen in een bepaalde trek toegeschreven
kunnen worden aan genetische verschillen en hoeveel aan omgevingsverschillen
o = Klassieke gedragsgenetica
2. Hoe gaan genen en omgeving interageren en correleren in het bepalen van individuele
verschillen?
o Moderne gedragsgenetica
3. Bepalen welke omgevings-, en genetische invloeden een invloed hebben op individuele
verschillen
o Bv. Omgeving: ouders, siblings, peer-groep, unieke invloeden
o Bv. Genetisch: enkele genen, complex van genen, etc…
5
,2. Gedragsgenetica
2.1 Klassieke gedragsgenetica
2.1.1 Wat is overerfbaarheid?
Proportie variantie (%) van geobserveerde verschillen (variantie) in een groep individuen die
verklaard of toegeschreven worden aan genetische verschillen (variantie):
- Er zijn verschillen/er is variantie tussen mensen in gedrag, PH,…
- Er is variantie tussen mensen in genen
Hangen deze samen?
Phenotype: “Uiterlijk” voorkomen, eigenschappen van een organisme, gedrag, fysische
kenmerken (oogkleur, lengte, etc…), PH
- “Eindproduct” zoals het zich voordoet
Genotype: Genetische constellatie van organisme
Erfelijkheid: Welke aspecten van het genotype van personen hangen samen met aspecten van het
phenotype van personen?
- Proportie phenotypische variantie die toegeschreven kan worden aan genotypische
variantie: h2 (heritability)
Omgevingsbepaaldheid (e 2: environmentality) = proportie geobserveerde variantie in een groep
personen die toe te schrijven is aan omgevingsvariantie
Volgens assumpties van klassieke gedragsgenetica is deze omgekeerd proportioneel met mate
van overerfbaarheid: 1 = h2 + e2
2.1.2 Misvattingen over erfelijkheid
Erfelijkheid kan niet toegepast worden op 1 individu, enkel op een groep individuen
- Implicatie voor nature-nurture debat:
o Dit debat bestaat niet op het vlak van 1 individu: 1 individu is nooit enkel bepaald
door erfelijkheid of omgeving, altijd een wisselwerking van de beide, beide zijn
noodzakelijk, anders is er geen sprake van een individu
o De discussie over de invloed van genen en omgeving is enkel relevant als het gaat
over variatie in een groep, verschillen tussen individuen: lengte, intelligentie,
persoonlijkheid…
Erfelijkheid is niet constant of onveranderlijk
- Altijd van toepassing op een bepaalde groep, een bepaalde tijd, afhankelijk van
genetische variantie en omgevingsvariantie in de groep (bv. cultuurverschillen,
tijdsverschillen), variabele genexpressie
Bewijs van erfelijkheid van individuele verschillen inzake een eigenschap is niet noodzakelijk een
bewijs van (erfelijkheid van) groepsverschillen in die eigenschap
Erfelijkheid is GEEN precieze statistiek, wel een schatting (o.a. door meetfout)
6
,2.1.3 Methoden in gedragsgenetica
2.1.3.1 Selectief kweken
Individuele verschillen in de persoonlijkheid van honden, binnen, en tussen rassen
- Tussen rassen: bv. Labrador lief en aanhankelijk, Rothweiler en Pitbull snel agressief
- Deze verschillen kunnen ontstaan door selectief paren van individuen met bepaalde
eigenschappen
- Als dit werkt, is dit een teken dat deze eigenschappen deels erfelijk zijn
Kan enkel slagen als de eigenschappen erfelijk zijn
Kan niet ethisch aanvaardbaar op mensen uitgevoerd worden
2.1.3.2 Familiestudies
Correleert de mate van genetische overlap tussen familieleden met de mate van gelijkenis op vlak
van bepaalde eigenschappen
- Ouder-kind: 50%
- Sibling: 50%
- Grootouders-kleinkinderen: 25% gemiddeld
Als een trek sterk erfelijk is, dan zouden familieleden die meer genetisch gerelateerd zijn ook meer
gelijkend moeten zijn met betrekking tot deze trek dan familieleden die minder genetisch
gerelateerd zijn (positieve r)
Probleem: familieleden die genen gemeenschappelijk hebben, hebben dikwijls ook hun omgeving
gemeenschappelijk
- Er is dus een vermenging/verwarring (confound) tussen genetische en omgevingsinvloeden
- De invloed van beide kan niet definitief uit elkaar getrokken worden
Dus: familiestudies geven nooit een sluitend onderzoek
2.1.3.3 Tweelingenstudies
1-eiïg/monozygoot: Komen voort uit zelfde samensmelting van 1 ei- en 1 zaadcel, zijn dus
genetisch identiek
2-eiïg/dizygoot: Komen voort uit aparte ei-en zaadcel (groeien enkel samen in baarmoeder), zijn
dus even verschillend als normale siblings
We gaan vergelijken in welke mate MZ tweelingen meer op elkaar lijken in vergelijking met DZ
tweelingen
- Als MZ meer op elkaar lijken op een bepaalde trek dan DZ, dan levert dit bewijs van
erfelijkheid van die eigenschap
Hoe wordt dit berekend? Er zijn vele formules, een eenvoudig voorbeeld:
- 2 ´ verschil tussen correlatie over MZ en correlatie over DZ: h2 = 2(rmz – rdz)
o Bv. Voor lengte: 2 x (0.93 – 0.48) = 0.90 ~90%
7
, Twee assumpties/aannames bij deze methode
- MZ tweelingen ondergaan evenveel gelijke omgevingsinvloeden als DZ tweelingen
o Als MZ bv. meer gelijkaardige omgevingsinvloeden ondergaan dan DZ tweelingen,
dan wordt erfelijkheid overschat omdat een deel ervan afkomstig is van meer
gelijke omgeving
o Onderzocht door bv. na te gaan bij misgediagnosticeerde tweelingen:
‣ MZ die als DZ beschouwd werden: zijn ze minder gelijkend dan echte MZ?
‣ DZ die als MZ beschouwd werden: zijn ze even gelijkend als echte MZ, meer
als DZ?
o Deze assumptie blijkt in het algemeen ongeschonden
- Representativiteit assumptie: zijn tweelingen representatief voor de gehele bevolking?
o Lijkt wel het geval te zijn
2.1.3.4 Adoptiestudies
Het kind deelt omgeving/groeit op bij ouders zonder genetische overlap, maar heeft genetische
overlap met natuurlijke ouders, met wie geen omgeving gedeeld wordt:
De twee kunnen uit elkaar gehaald worden:
- Als positieve correlaties gevonden worden tussen geadopteerde kinderen en hun
adoptieouders, geeft dit aan dat omgevinsinvloeden een rol spelen
- Als positieve correlaties gevonden worden tussen adoptiekinderen en hun genetische
ouders, geeft dit aan dat genetische invloeden een rol spelen
Adoptiestudies leveren krachtige resultaten omdat ze de “gelijke omgevingsassumptie” niet
nodig hebben
- Volledige scheiding, geen confound tussen genetische en omgevingsinvloeden, dus een
schending ervan is geen probleem
MAAR
- De assumptie dat adoptiekinderen en hun ouders representatief zijn is betwijfelbaar
- Bezorgdheid over selectieve plaatsing: adoptieouders lijken misschien veel op genetische
ouders
o Lijkt niet het geval te zijn
Onderzoeksopzet die de sterkte van tweelingen- en adoptiestudies verenigt: onderzoek met apart
opgegroeide MZ tweelingen: “twins reared apart”
- Zelfde genotype
- Verschillende omgeving
- Gedeelde verschillen (r) kunnen enkel door genetische verschillen verklaard worden
- h2 = r(MZ tweelingen die apart opgroeien) = directe index van erfelijkheid
- Zeldzaam
8