Gezondheidssociologie
1. Sociologie
1.1. Definitie
- = studie van collectiviteit van mensen met focus op interactie tussen mensen + gerelateerde structuren en
interactieprocessen zijn. Socioloog doet: Te beschrijven, analyseren & verklaren hoe collectiviteiten functioneren
vanuit == theoretische perspectieven, waarbij nadruk interactie tussen mensen. Interactie zet zich vaak uit in
patronen (vb. prof komt binnen, aula zwijgt)
Theorie
= == manier van kijken en verklaren.
= veralgemening van wijze waarop we naar fenomeen, groep kijken. Theorie zodanig abstracte formuleing
omschreven om concrete begrippen op toe te passen.
Marxistische theorie zoekt verklaring vanuit bezitters en niet-bezitters
Cultuur theorie kijken naar historiek.
- Collectiviteiten staan centraal
Sociologen bestuderen dagelijks leven van mensen in sociale verbanden
Handelen en interactie : rollen (verwachtingen, normen & waarden)
Cultuur, (maatschappelijke) structuren: posities
Macht (structuren en processen
1.1.1. Handelen en interactie
- Rollen
= bundel van verwachtingen zijn bekend bij diegene die het gedrag stelt als bij de referentiegroep.
Deze verwachtingen zorgen maatschappij kan functioneren omdat we niet moeten negotiëren. We weten hoe
moeten gedragen in bepaalde situaties.
We hebben in sociale omstandigheden heel veel verwachtingen (gekoppeld aan de sociale context)
geïnternaliseerd en in functie daarvan passen we ons gedrag aan.
Altijd gekoppeld aan de posities en binnen de bepaalde context.
Vb.: Carnaval: ritueel moment rollen &verwachtingen omgedraaid. Hoge machtspersonen worden
belachelijk gemaakt, mannen verkleed als vrouwen. Bevestigen hiermee hun mannelijkheid. Is sociaal
mechanisme ter decompensatie.
geeft rol niet aan een ander. Een rol is sociaal geconstrueerd in de maatschappij, komt tot stand in de
interactie, we hebben deze aangeleerd gekregen (gesocialiseerd). Heeft ook heel veel te maken met cultuur.
- Collectiviteit= meest abstracte formulering van groepen.
= geheel/entiteit van actoren of mensen samen, die herkenbaar is als geheel. Hierbinnen is interactie,
waardoor sociale wereld gemaakt.
Niet alle leden interactie met elkaar, wel sprake gedeelde waarden, doelen & samenhorigheid.
Bij interactie komt vanalles kijken: cultuur, voorkeuren, omkadering, kennis, waarden, normen, … De
collectiviteit wordt gecreëerd door zijn leden, door de dynamiek en interactie. De kenmerken van die groep
zijn eigen aan de collectiviteit én aan de leden die er deel van uitmaken.
Maakt deel van == collectiviteiten: jouw gedrag, jouw verwachtingspatroon in relatie met collectiviteit
Functionalisme = wat doet collectiviteit voor voort te bestaan
- Groep
= gedeelde/collectieve identiteit die regelmatig contact met elkaar.
12+ personen bent, dient bepaalde structuur zich aan: sommige leiding, andere volgen Macht
Deel uit maken groep is er socialisatie:
1
, = eigen maken/aanpassen aan verwachtingen die geuit worden als gedragsregels. Door straffen en
belonen wordt juiste gedrag aangeleerd in situaties.
Is dwingend proces iemand – bewust en onbewust – waarden, normen & andere cultuurkenmerken van
zijn groep krijgt aangeleerd. is levenslang proces en voorwaarde voor integratie.
Randomgeving + maatschappij veranderd collectiviteit verandert mee
Gedragsregels zijn normen.
- Interactie
= gebaseerd wederzijdse verwachtingen die zijn aangeleerd.
Vb. Hoe meer beloond, hoe belangrijker iets gaat vinden
- Verwachtingen
In maatschappij ontwikkelen verwachtingen over handelen: verwacht bepaalde codes houdt
Afhankelijk sociale situatie/setting (werelddeel, tijdsgeest) + enkel in sociale interactie
- Norm:
= ongeschreven regel verwacht aan moeten houden, gesteld in bepaalde omstandigheden + heeft betrekking
op gedrag; Is niet statisch, continue evolutie
Gedragsregels worden vaak omschreven als norm + krijgen door socialisatie & sancties.
Elke collectiviteit heeft eigen normen
Sancties is iets positiefs als negatiefs in sociologie
Gelinkt met waarden
- Waarden
= wat in bepaalde groep als belangrijk wordt geacht
Worden geïnstitutionaliseerd +omgezet in gedragsregels wat tot normen maakt
Ook lichaamstaal en non-verbale communicatie is aangeleerd. Bijna alles wordt aangeleerd: vb. mooi vindt. Niet zo
uniek. Afgestemd op referenties. Er is wél nog een individuele basis, maar alles wat wij denken en wat we belangrijk
vinden is aangeleerd door groepen. Dus ook wat je als definitie voor ‘gezond zijn’ aanneemt.
1.1.2. Cultuur en maatschappelijke structuren : posities
- Cultuur
= geheel aan gewoonten & (gedrags)regels bij volk of stam hoort.
Gewoonten en gebruiken waarover volk in het land zelf beschikt of meeneemt uit land van herkomst,
bepalen omgangsgedrag:
mentale denkprocessen en betekenisstelsels.
Waarden & normen
Wijze betekenis geven aan bepaalde situaties
Ras= deels biologisch+ gevolg sociale keuzes (vb. # kinderen, partnerkeuze)
Bepaald gedrag betekenis geven, deel intentie toe aan het gedrag. Dialoog van intenties maakt hoe we met
elkaar omgaan. De intentie en betekenissen zijn aan elkaar gekoppeld, hier ontstaat een ontmoetingsruimte.
Vb: onderconsumptie van professionele zorgverstrekking, minder kennis over dementie, thuis incidenten
Vb: "mental health" is onbekend begrip: somatisering van psychische klachten
Subgroepen ontstaan verwachtingen rond levensstijl + invloed op gezondheid en ziekte diverse
maatschappij geeft == & complexe visie gezondheid.
Subcultuur & tegencultuur: werken zich op en proberen positie verwerven. Minderheidsgroepen interactie
en dynamiek met dominante cultuur.
- Ontwikkeling van identiteit:
Socialisatie leidt tot zelfbewustzijn: keuzes en voorkeuren afhankelijk groepen gesocialiseerd. maakt beeld
jezelf door spiegelen groepen.
2
, Door complexiteit omgeving geeft gelaagde identiteit. Gibbens: eerste socialisatie vind plaats binnen gezin. Je
wordt hier gestraft en leert hier regels, normen en waarden.
Looking glass self:
kijk naar jezelf afhankelijk primaire, secundaire referentiegroepen.
Spiegelt aan gedrag/uiterlijkheden + identificeert ermee of zet tegen af: wat kies je?
Link ziekte&gezondheid :meten identiteit vanuit gezondheidsperspectief op preventieve kijk op
gezondheid of vanuit ziektebeeld.
Identiteit & stigma:
Groepen maken identiteit. Stigma = negatief labelen obv uiterlijke kenmerken cruciaal voor
identiteitsontwikkeling.
Negatief gewaardeerd op bepaald attribuut overcultiveren + versterken identiteit afwijkt ; gepaard
opsluiten groep afzet dominante groep
- (Maatschappelijke) structuur:
= verwijst naar posities die leden groep tegenover elkaar innemen in bepaald moment in tijd.
Positie te maken sociale stratificatie
Sociale stratificatie
= wijze waarop groepen in lagen zijn opgedeeld in zekere hiërarchie. (horizontaal/verticaal)
Vb. india met kastensysteem: hiërarchie van religieuze
Maatschappelijk lagen adhv socio-eco status: positie in maatschappij bepaald aanzien + toegang econ
middelen.
Elke collectiviteit is gestratificeerd, maar nooit uniform, afhankelijk perceptie
Link tss rol & stratificatie: in zelfde sociale situatie met dezelfde groep gaat er toch gedifferentieerde
verwachtingen zijn ifv hoe bepaalde onderdelen vd groep zich kunnen gedragen.
Vb. studentendoop vanuit soc standpunt: onderscheiden groep toelaten tot groep via rituelen.
Huwelijksceremonie: naar buiten brengen, kenbaar maken= ritueel ; er ontstaat een rituele switch naar
verwachtingen. Bij rituelen maak je een overgang.
Rollen en positie in ZH: met kledij, met uiterlijkheden: wit=paramedici, groen = verpleging. Lopen met witte jas
omdat bepaalde status geeft.
Sociale positie= uw plaats binnen structuur maatschappij
Hoe mensen tegenover elkaar gepositioneerd zijn, geeft consequentie macht kan afleiden.
Aan positie rolverwachtingen gekoppeld
1.1.3. Macht
- = mogelijkheid om je wil op te leggen t.o.v. iemand anders ook al wil die andere persoon het niet. De
mogelijkheid om uw wil op te leggen aan een persoon zelf tegen de wil van die persoon in.
- Macht kan afgedwongen worden door middelen. Sommige middelen zijn maatschappelijk ingebed.
Bv toegang tot vertrouwen in kennis/gezag.
- Machtsfactor: continue sociaal gecreëerd, altijd afhankelijk van context.
- Marx: als kapitaal beheert kan mensen beheersen die geen kapitaal hebben (onderdrukken).
- Is geen individueel kenmerk maar is gekoppeld aan groepen, rollen of posities. Deze veranderen per sociale
context (vb. buiten zh, arts geen macht over pt).
- Interacties tussen == rollen: heterogeniteit owv achtergronden, ideeën, invloeden.
Invloed (functionalistisch
= impact die bepaalde manier van denken en gedrag heeft op anderen, zonder dat dit noodzakelijk gepaard
gaat met actieve dwang.
= gelegitimeerde macht: je moet niet altijd actief gebruik maken van middelen. Door gedrag/gezag meer
overtuigingskracht hebben. Vaak als middel ook kennis hebben.
- Verschil tussen macht en invloed:
3
, dwang, is bruikbare middelen. Middelen kunnen ook komen uit positie:
bv prof middelen beïnvloeden omdat hij punten kan geven.
Machtsmiddelen kunnen onethisch zijn, ongewenst zijn, onaanvaardbaar zijn negatieve macht
We hopen dat machtige mensen ook veel invloed hebben, maar dit is niet altijd zo.
Vb. HVPK meer macht, maar college meer invloed.
- Gezag: attribuut van persoon, zeer nauw geassocieerd met invloed. Meer gekoppeld vanuit autoriteitspositie.
Gekoppeld aan een professionele opleiding.
- Aanzien/status: is niet hetzelfde als macht! Sociale status door stratificatie: Weber: Iemand krijgt macht door zijn
positie/status
- Machtsstructuren/ verhoudingen:
macht uitoefenen vanuit positie in structuur. Verdeling van macht.
De verhouding zit erin dat de ene persoon meer macht heeft dan de andere. (arts-pt relatie)
- Machtsprocessen ~ interactie ↔ macht als positie
Sociale druk: mechanisme waarbij het individu zich snel bewust wordt van de norm (allemaal kijken naar
medestudent)
Gaat gepaard met straffen & belonen = SANCTIONEREN
Referentiegroep legt deze sancties op, zo leer je wat er verwacht wordt in sociale situaties, je leert de
normen. Afhankelijk van de subgroep/ tijdsgeneratie waarin je functioneert, worden deze verwachtingen
heel anders.
Niet iedereen krijgt dezelfde waarden, normen en dus verwachtingen aangeleerd
Afhankelijk eigen rol, onafhankelijk maar sterke invloed.
1.2. Gezondheidssociologie
- Van medische sociologie (opkomst vanaf jaren 1950-60)
Focus op alle maatschappelijke processen gerelateerd aan ziekte, stoornis en functiebeperkingen
Hoe omgaan?
Focus als studieobject hoe collectiviteiten omgaan met verstoringen biomedisch systeem
Medische organisaties, instituties, professionals, “zieken” en sterk focus op (para)medische praktijk
- Naar gezondheidssociologie
= studie van collectiviteiten die betrekken hebben op gezondheidszorg; neemt medische mee aan boord, maar
kijkt breder: vb geluk in maatschappij
Positief gezondheidsbegrip staat centraal: gezondheid is meer dan afwezigheid van ziekte
Alle maatschappelijke processen die zich ontwikkelen rond gezondheid:
Onderzoeks-agenda verschoven: nt alleen focus ziek zijn, ook gezondheid.; focus op verwachtingen
maatschappij evolueert.
Gebaseerd op biomedische en biopsychosociaal model
1.3. Gezondheid: evolutie begrip
- Ziek zijn
Biologische definitie= onregelmatigheid in lichaam of geest. Is biomedisch gegeven op 1 niveau: ziek tov
gezonde status
Sociologisch: als ziek bent gebeurt er iets met gedrag. in collectiviteit bepaalde manier omgegaan met ziekte.
Vaak getolereerd.
Het is een vorm van deviant gedrag
Gepaard met andere verwachtingen; je moet normale rollen blijven vervullen
Link met ziekterol van Parsons: Hoe theoretisch perspectief maken op mensen ziek zijn, wnt kan niet verklaren
wrm mensen afwijkend gedrag wel aanvaarden & misdadigers niet verklaren normaliteit
4