Nederlands didactiek
1. Hoe verloopt de algemene taalverwerving bij kinderen?
1.1 De eentalige ontwikkeling
De taalontwikkeling start bij de geboorte en is grotendeels voltooid rond de leeftijd van 12
jaar. Het tempo van het verwerven hangt af van bepaalde factoren bv. Hun aanleg voor
taal, het leervermogen, luistervaardigheid, de snelheid van de motorische ontwikkeling en
het sociaal contact.
4 grote fasen:
- De prelinguale periode (tot 1 jaar)
- De vroeglinguale periode (1 tot 2,5 jaar)
- Differentiatiefase (2,5 tot 5 jaar)
- Voltooiingsfase (5+ jaar)
1.2 De prelinguale periode
Communiceren zonder woorden, maar door te huilen, kijken, bewegen en luisteren.
1.2.1 Conversaties zonder woorden
Ze hebben een sterke belangstelling voor mensen -> gezichten en stemmen. In de tweede
maand kunnen ze oogcontact nemen en een sociale glimlach op hun gezicht toveren.
Vanaf 6 maanden beginnen ze voorwerpen te manipuleren om zo te communiceren.
1.2.2 Klank van de moedertaal
Van 6 tot 20 weken produceren ze open klinkers, eerst dezelfde, daarna wisselen ze af.
Rond 4 maanden gaan ze over naar vocaal spel. Ze gebruiken meer medeklinkers en
experimenteren met de tong en lippen. Ze variëren in toonhoogte, luidheid en duur. Rond 6
maanden komt het beurtnemen tot ontwikkeling.
Vanaf 7-8 maanden treedt brabbelen frequent op. Eerst repetitief dan meer gevarieerd.
Rond 8 maanden voegen ze intonatie en melodie van de moedertaal toe.
1.3 De vroeglinguale periode
Ze beginnen woorden te gebruiken
1.3.1 Eenwoordfase
Ze beginnen woorden te gebruiken uit de leefwereld zelf, bv. Mensen, dieren, voertuigen,
speelgoed,… Het kunnen zowel zelfstandige naamwoorden als werkwoorden en sociale
uitdrukkingen (au, bah) zijn.
De eerste 50 woorden komen eerder traag op gang
1.3.2 Telegramstijl
1
,Daarna beginnen ze meer tweewoorduitingen te gebruiken bv. Rok uit, papa kom,… Bij
sommige kinderen begint het al op 15 maanden, bij anderen pas veel later
Rond 2 jaar gebruiken de meesten meerwoordzinnen (telegramstijl). Ze bestaan uit
zelfstandige naamwoorden en werkwoorden. Ze gebruiken ook nog geen vervoegingen of
verbuigingen.
1.4 Differentiatiefase
Vaak problemen met ‘s’ en ‘r’. Ze laten vaak ook klanken weg ‘ba’ ‘toel’. Hun woordenschat
groeit enorm. Een driejarige begrijpt gemiddeld 2500 woorden en gebruikt er 100. En
vijfjarige begrijpt gemiddeld al 5000 woorden en produceert er 3000.
Overextensie: woord in een bredere context gebruiken: ‘op een ander dagje”
Neologismen (uitgevonden namen voor voorwerpen): bv. ‘spiegelpapier’
Zinnen worden vollediger: lidwoorden, voorzetsels, meervouden, verkleinwoorden, verleden
tijd,…
Overregularisatie: bv. ‘Ik loopte.
Beginnen met rijmen -> bezig met de klanken van woorden.
1.5 Voltooiingsfase
Schriftelijke taal: lezen en schrijven.
Fonologische (weten dat woorden bestaan uit klanken) ontwikkeling: alle klanken worden
juist gebruikt.
Woordenschat groeit nog steeds: bijwoorden en bijv. naamwoorden die een modaliteit
weergeven: misschien, zeker,…
Meeste syntactische en morfologische regels (vervoegingen en verbuigingen) zijn gekend.
Congruentie onderwerp en persoonsvorm bv. ‘ De man is rijk’ ‘De mannen zijn rijk’
1.6 De meertalige ontwikkeling
1.6.1 Inleiding
Er worden ongeveer 7000 talen gesproken over de hele wereld. 70 tot 80% van de
wereldbevolking is meertalig.
1.6.2 Wat is meertaligheid?
Meertalig zijn = 2 of meer talen begrijpen en gebruiken.
1.6.3 Simultane meertaligheid
Bij de geboorte werd er beslist dat het kind en de moedertaal van de papa als die van de
mama zou leren. (Moedertaal OF de taal perfect kunnen spreken moet want anders leert het
kind het verkeerd aan). De kinderen doorlopen voor elke taal dezelfde stappen en fasen als
2
, kinderen die met 1 taal opgroeien. 2 Taalsystemen die gedeeltelijk apart in de hersenen
wordt opgeslagen. (4 fasen tegelijk voor de 2 talen)
1.6.4 Successieve meertaligheid
Thuis leren ze hun moedertaal aan (dat kunnen ze al op een redelijk niveau spreken), als ze
rond de leeftijd van 2,5 op school toe komen leren ze een andere taal aan. Bv thuis spreken
ze Turks en als ze op een Nederlandse school terecht komen leren ze Nederlands.
Het kind doorloopt dezelfde stappen als het deed terwijl hij zijn eigen taal aan het leren
was, alleen doorloopt hij de brabbelfase (prelinguale fase) niet meer, maar gaat hij direct
naar één- of meerwoordzinnen.
Volgens Govaert en Hostyn, 4 stadia (algemene omschrijvingen):
1) De kinderen gebruiken eerst hun thuistaal, tot ze door hebben dat hun taal in deze
context (school) niet gebruikt wordt. Sommigen hebben het redelijk snel door, anderen
praten nog enkele maanden voort in hun moedertaal. Het is belangrijk dat het wordt
toegestaan.
2) Als ze merken dat hun thuistaal niet begrepen wordt gaan ze over naar een stille
fase. Dit kan tot een jaar lang duren. Ze zijn ondertussen aan het proberen de taal te
begrijpen door te luisteren, ze voelen hun ook niet zo zeker. Als ze zich goed voelen
proberen ze non-verbaal te communiceren. Je mag ze in deze periode niet onder druk
zetten. Het kan ook helpen om te blijven praten tegen de kinderen, ook al antwoorden
ze niet. NIET NEGEREN!
3) Als ze voor het eerst Nederlands beginnen praten, gaan ze eerst imiteren. Ze
gebruiken hoogfrequente woorden en vaste woordgroepen die ze op meerdere zaken
kunnen toepassen. “Ik klaar” na het eten, op het toilet, na een oefening,… Vaak zullen
ze ook talen mengen dat is code mixing.
4) In een latere fase beginnen ze zelf zinnen te formuleren -> korte zinnen, beperkten
tot inhoud en laten functiewoorden weg. De zinnen bevatten amper grammaticale
structuur, maar ze zijn verstaanbaar (syntactische vereenvoudiging). Ze gaan
experimenteren met woordsoorten (morfologie). Sporadisch invloeden van thuistaal
merkbaar -> door woordvolgorde, ander ritme, beperktere woordenschat.
Deze stappen duren minder lang of juist langer naargelang elk kind.
Door persoonlijke factoren: karakter, taalaanleg, cognitieve mogelijkheden,…
Omgevingsfactoren:
- Veiligheid: positieve houding t.o.v. thuistaal en cultuur -> spreekdurf, fouten durven
maken
- Motivatie: stimulus van de omgeving, socio-economische status van de taal,
succeservaring met de taal
- Interactie: voldoende taalaanbod, voldoende spreekkansen, positieve feedback
1.6.5 Tweede taalverwervingstheorieën
3