Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting Functieleer, deel 2 - deel "Hogere cognitie" €7,16   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting Functieleer, deel 2 - deel "Hogere cognitie"

 7 vues  0 fois vendu

Samenvatting alle slides & college notities

Aperçu 4 sur 33  pages

  • 4 octobre 2024
  • 33
  • 2021/2022
  • Resume
Tous les documents sur ce sujet (27)
avatar-seller
julietielemans
Hogere cognitie

HOOFDSTUK 1: DENKEN EN PROBLEEM OPLOSSEN

1.1. Inleiding
Denken = brede term, verschillende soorten van denken
Bv.: je kunt denken wanneer je examen maakt, je kunt denken aan wat je gaat eten straks, je kunt
denken aan K3, …  niet gemakkelijk te weten wat denken is
 Gebeurt onbewust & resultaat komt als pop- up in bewustzijn
 Toch een definitie: gaat om cognitief proces dat gericht is op begrijpen van wereld en oplossen
van problemen, onmisbaar ingrediënt in ons leven + behelst verbeelding, taal, probleem
oplossen, communicatie, …
 Basiseigenschappen:
o Abstract: kunnen denken over dingen die hypothetisch zijn, niet tastbaar of onbestaand
Bv.: vliegende koeien
o Symbolisch: kunnen gebruik maken van taal (woorden en getallen)
o Relationeel: drukt relatie uit, legt verbanden tussen dingen
o Bv.: als naar les gaan dan eerst les voorbereiden
 Johnson- Laird (1988): taxonomie van menselijk denken  categoriseert verschillende soorten
denken en geeft er duidelijke termen aan

1.2. Taxonomie van het denken

1.2.1. Heeft denken een doel?
 Nee, niet bij dagdromen
 Inspireerde romanschrijvers die literaire techniek “monologue intérieur” of “stream of
consciousness” ontwikkelde
o Gedachtegang van persoon wordt beschreven op specifieke manier nl. via fragmentarische
zinsbouw  veel associaties en gedachtensprongen doen zich voor
o Extreem voorbeeld: ontbreken van interpuncties in laatste deel boek
 Vergeleken met ongestructureerde, soms van vorm veranderende en redelijk onvoorspelbare
wolken
 Denken zonder doel (zoals bij dagdromen) gebeurt buiten bewuste controle en leidt niet naar
bepaalde bestemming
 Brengt ideeën boven die wel verbonden zijn maar algemene structuur ontbreekt
 “Unfocused thinking” of “Ill- defined thinking”

 Ja, wel bij rekenen
 Focused & well- defined thinking
 Stel: “hoeveel is 20 keer 13?”
o Waarschijnlijk oplossen met expliciet, bewust gecontroleerd proces (2x 13 is 26 en nul
erachter voor x10 dus 260)
 Niet bewust van waar alle rekenfeiten vandaan halen en hoe je dat doet
 Wel bewust van plan (je kan ook ander plan construeren)  MAAR eens plan gekozen, geen
keuze meer want stappen liggen vast
 Bij rekenen heb je precies startpunt, heel precies doel en alles ertussenin ligt vast
 Vergeleken met opgedraaide pop: gaat zijn weg tot mechanisme helemaal is leeg gedraaid

Meeste soorten van ons denken ligt tussen 2 extremen, dagdromen en rekenen.



1

,I.t.t. dagdromen heeft veel denken wel een doel en i.t.t. rekenen is meeste denken niet
gedetermineerd

Verloopt het deterministisch?
 Ja, rekenen wel
 Elke volgende stap is bepaald door huidige toestand

1.2.2. Heeft het denken een precies startpunt?
 Nee, creativiteit niet
 Leidt tot originele en geschikte/ bruikbare resultaten (definitie niet heel precies)
o Wat is origineel?  Originaliteit in algemeen of originaliteit voor maker?
o Origineel betekent niet “vanuit het niets”  bijna steeds gebaseerd op bestaande zalen
o Wat is geschikt/ bruikbaar?  Wel duidelijk als het gaat om originele gebruiksproducten
(Senseo), maar minder duidelijk als het gaat om kunst
 Kent geen duidelijk en expliciet startpunt  geen duidelijk probleem waarvoor je oplossing zoekt
Bv.: kan wel beslissen te zoeken naar creatieve oplossing maar wanneer “dagdromen” stopt en
echte creatieve denkproces start en wat trigger is = onduidelijk

 Ja, verhoging semantische info wel

1.2.3. Is er een verhoging van semantische informatie?
“Slachtoffer werd neergestoken in bioscoop en stierf ter plaatse. Verdachte zat op trein Leuven-
Brussel op moment dat moord werd gepleegd”  Waarschijnlijk afleiden dat verdachte onschuldig is
 Alledaags redeneren:
1. Overgang verschillende verbaal geuite proposities (beschrijving probleem) naar 1 verbaal
uitgedrukte conclusie (verdachte is onschuldig)
o Proposities: woorden of overtuigingen (denken in hoofd)  steeds zo dat ze waar of
vals zijn
2. Conclusie die je trekt afhankelijk van hoe je premissen begrijpt en van achtergrondkennis
o Bv.: weet dat persoon niet op 2 plaatsen kan zijn, geen bios op trein, …  hieruit maak
je afleidingen
3. Trekt informatieve conclusie: concept semantische info is hierbij belangrijk  hoe meer
situaties bepaalde propositie uitsluit, hoe meer semantische info ze bevat
o Hoe meer zaken uitgesloten worden door je conclusie, hoe zekerder je bent van wat
uiteindelijk mogelijk is
o Bv.: “het vriest maar er hangt geen mist” vs. “het vriest”  eerste sluit uit dat er mist
hangt, in tweede is het nog mogelijk
 Geven voor stuk zelfde info, maar eerste bevat meer semantische info omdat ze
nog extra situatie (nl. dat er mist hangt) uitsluit
o Uit premisse volgt oneindig aantal valide conclusies
 Bv.: uit “het vriest” afleiden dat het vriest of het is mistig of…  logisch gezien
correcte conclusie MAAR in dagelijks leven trekken mensen niet zo’n conclusies
 Reden: dergelijke conclusies bevatten minder semantische info (sluiten minder uit)
4. Heel wat dagelijkse conclusies zijn niet valide
o Conclusie dat verdachte onschuldig is  waarschijnlijk maar niet noodzakelijk waar
o Ook nog deze info gekregen: “Verdachte is uiteindelijk wel schuldig”  Hoe kan dat?
 Mensen niet verbaasd, komen vlug met uitleg om te verklaren dat hij schuldig is
 Bv.: hij werkte met medeplichtige, …
 Ja, bij inductie wel
 Inductie = vorm van denken waarbij we komen tot waarschijnlijke, maar niet noodzakelijk valide
conclusies

2

, Instance- based generalization: op instanties gebaseerde generalizaties  o.b.v. specifieke
gevallen komen tot algemene conclusie
Bv.: zwaan 1 is wit, zwaan 2 is wit, … zwaan 100 is wit. Dus alle zwanen zijn wit
 Gaat om waarschijnlijke conclusie  niet omdat alle zwanen die je gezien hebt wit zijn,
uitgesloten is dat er geen gekleurde zwanen bestaan
o Op inductie- gebaseerde conclusie kan dus fout zijn
o Ook al zijn premissen waar, dan nog kan conclusie vals/ fout zijn
 Stel dokter en stelt volgende vast: patiënt 1 & 2 hebben bacterie X in bloed en heeft ziekte A
o Conclusie: bacterie X veroorzaakt ziekte A
o Niet concluderen: bacterie X veroorzaakt ziekte A tot 2020 en daarna ziekte B
 Lijken ridicuul maar evidentie waarover je beschikt is even compatibel met laatste
conclusie
o Vormen van hypothesen = ingenieus probleem (nog niet alles van begrepen)

 Nee, bij deductie niet
5. Deductie = soort van denken waarbij semantische info niet verhoogd wordt, je gaat op
andere manier zeggen wat al in premissen zit
Bv.: alle A’s zijn B’s. Alle B’s zijn C’s. Dus alle A’s zijn C’s
o Als premissen waar zijn, zal valide conclusie ook altijd ware conclusie zijn

1.2.4. Well en ill- defined problems
 Continuüm
 Well- defined problems: problemen met duidelijk doel en startinformatie
o Bv.: schaken; invullen belastingbrief of ISP  met nodige formulieren en bestuderen van
uitleg kan je dit probleemloos doen
o Worden toch meest onderzocht want relatief gemakkelijk om aan te bieden, duren niet lang
om op te lossen, makkelijk te scoren en kan ze makkelijk aanpassen
 Ill- defined problems: problemen met minder/ geen duidelijk doel en/of startinformatie
o Bv.: schrijven brief met delicate info (vragen naar promotie, …)  Welke info gebruiken om
te starten? Wanneer heb je doel bereikt/ is brief goed genoeg?
o Meest interessante en meer representatieve problemen voor alledaagse denken
o Rekening houden met onbekende factoren, meerder mogelijke oplossingen en
oplossingsmethoden, soms geen oplossingen, verschillende criteria ter beoordeling, …
 Assumptie: oplossen van beide verloopt min of meer op zelfde wijze  niet vaak getest

1.3. Problem Space Hypothesis
Probleemruimte = worden alle mogelijke configuraties/ stappen in probleem in voorgesteld
 Bv.: Towers of Hanoi – taak: moet sequentie van stappen bepalen om 3 schijven van linkse
naar rechts paal te verhuizen, waarbij steeds maar 1 schijf/ keer mag verhuizen en nooit
grotere op kleinere schijf mag
 Probleemruimte: alle mogelijke configuraties en hoe je van ene naar andere configuratie kan
overstappen
 Elke mogelijke toestand = node in mentale grafiek, elke verbinding indiceert dat je van ene
naar andere toestand kan overgaan
 Gehele set nodes en verbindingen ertussen = probleemruimte
 Hebt startpunt nodig: beginpositie schijven op 1 e paal (node)
 Duidelijk doel: schijven in juiste volgorde op laatste paal (node)
 Op elk moment moet je keuze maken  keuze die je hebt gemaakt bepaald volgende stap
 Pad: sequentie stappen van begin- tot eindtoestand
 Goed probleemoplossend gedrag: vinden/ creëren van efficiënte paden 
zo kort mogelijk (in Tower meest rechtse tak)

3

,  In artificiële intelligentie algoritmes ontwikkeld om te zoeken in probleemruimte  2 grote
strategieën
1. Depth- first search: zo ver mogelijk 1 pad onderzoeken en dan terugkeren en alternatieven
onderzoeken
2. Breadth- first search: eerst alle mogelijke stappen bekijken en dan consequenties ervan
onderzoeken enzovoort
 Welke strategie beste is afhankelijk van probleemruimte
 Als men benadering gebruikt bij ill- posed problems (wetenschap, schrijven, …) is simpele
toepassing niet mogelijk  alleen bruikbaar als men dan werkt met verschillende
probleemruimtes

1.4. Algemene probleemoplossingsmethoden
Probleem = situatie waar er geen onmiddellijke manier is om doel te bereiken, geen onmiddellijke
routine om obstakels te overwinnen
Bv.: om licht aan te doen  geen obstakels overwinnen tenzij elektriciteit is uitgevallen, geen
onmiddellijke routine beschikbaar
 Problemen dagelijks leven vaak gekleurd door emotie  problemen die cognitief psychologen
onderzoeken hebben weinig emotionele lading
 Types strategieën/ heuristieken zelfde voor emotionele en niet- emotionele problemen

1.4.1. Generate- and- test technique
Bv.: bedenk 10 woorden die beginnen met letter C die dingen zijn om te eten/ drinken
 Waarschijnlijk: woorden met C gegenereerd en getest of het ging om dingen die je kan
eten/drinken  cola (ja), cirkel (nee), …
 Goede techniek: zal uiteindelijk juiste oplossing opleveren (bv.: ww vergeten en weten dat het uit
8 cijfers bestaat)
 Ook zwakte:
o Veel mogelijkheden: verliest techniek effectiviteit  niet enkel frustratie na vele mislukte
pogingen, bijhouden vorige pogingen ook niet simpel
o Weinig mogelijkheden (sleutel verloren op weg naar garage): techniek wel bruikbaar
 Techniek = random search techniek  proces van trial- and- error
 Vaak techniek om op terug te vallen wanneer geen andere technieken werken/ haalbaar zijn

1.4.2. Means- ends analysis
Bv.: je bent in Leuven en je wil vriend bezoeken in Barcelona
 Verschillende mogelijkheden om doel te bereiken: met auto, trein, fiets, vliegtuig, …  meest
praktisch = vliegtuig
 Verschillende maatschappijen om vlucht te boeken  kiezen voor goedkoopste = Ryanair
 Moet in luchthaven geraken  trein beste want goedkoopste
 Moet wel nog vervoer regelen van station Charleroi naar luchthaven  weer mogelijkheden …
 Manier van aanpakken = voorbeeld means- ends analysis
o Je vergelijkt doel (Barcelona) met startpunt (Leuven)
o Denkt aan manieren om verschil te overbruggen en kiest beste
o Elke weg die je kiest zijn voorwaarden aan verbonden (bv.: ticket kopen voor vliegtuig)
o Voorwaarden leiden tot creëren van nieuwe subdoelen
 Deelt bij deze techniek complex probleem op in reeks kleinere, overzichtelijke vragen
(subdoelen)  techniek = subdoel- analyse techniek
o Hierdoor wordt taak opgebroken in beheersbare stappen zodat je juiste conclusie kan
construeren
 DONALD- probleem (p. 194)  goed/ vaak via means- ends analyse opgelost



4

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur julietielemans. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,16. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

80467 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€7,16
  • (0)
  Ajouter