Communication context 2
BEDRIJF:
MANAGEMENT
,1
,1 Inleiding organisatiekunde in
historisch perspectief
Wat is een organisatie
Organisaties kunnen sterk van elkaar verschillen, maar hebben drie zaken gemeen
o doelstellingen, mensen en middelen
We definiëren organisaties als doelgerichte samenwerkingsverbanden.
Volgens sommigen met continuïteitsstreven verband dat blijvend is.
Onder het begrip bedrijven vallen twee categorieën
o de ondernemingen en de non- profitorganisaties.
Bedrijven zijn gericht op het verkopen van een product of dienst.
Als het bedrijf gericht is op winst, spreken we van een onderneming.
Wanneer het bedrijf handelt naar ene behoefte van de markt te vervullen zonder
winstdoel, spreken we van een non-profitorganisatie.
Naast bedrijven zijn er ook overige samenwerkingsverbanden. Deze verkopen geen
producten of diensten.
o Dit is bijvoorbeeld een amateurtoneelvereniging die zich richt op haar leden
en niet op haar afnemers.
Globale ontwikeling in de organisatietheorie
De periode van eind 19e eeuw tot circa 1935
Scientific management
Het scientific management is één van de theorieën van de klassieke organisatietheorie en
berust op een kwantitatieve benadering. Frederick Taylor, USA, is de grondlegger ervan. De
taak van de manager is het accuraat ontwerpen van job en voldoende motivatie die zorgen
voor een hogere productiviteit.
Het streven naar efficiency stond voorop. De loopband werd in die periode uitgevonden en
Henry Ford was de eerste die er mee werkte. Taylor ging ervan uit dat iedere medewerker
een rationeel wezen was dat door middel van geldprikkels, zoals bonussen, tot hogere
productiviteit zou kunnen worden gebracht. De invoering van prestatiebeloning hoort thuis
in deze periode. Hoe harder een arbeider werkte, des te hoger werd zijn salaris. Dat kon
gemakkelijk want door de grote economische schaarste was de afzet gegarandeerd.
De laisser-faire gedachte speelde een belangrijke rol, de overheid kwam minimaal tussen.
Het kapitalisme bloeide en de bescherming van vakbonden bestond nog niet.
General management theory
Henry Fayol, Frankrijk, was grondlegger van de general management theory ofwel de
administratief management theorie. Hij zei dat de manager de omgevingsfactoren moet
opstellen en daarvoor moet worden opgeleid. Enkele belangrijke zaken voor hem was
vooruitzien, organiseren, opdrachten geven, afstemmen en controleren.
Bureaucratisch management
Max Weber, Duitsland, verklaart dat er een bureaucratisch management zou moeten
bestaan. Weber is bekend om zijn ideeën over de rationele organisatie, een
2
, samenwerkingsverband waarin de functievervulling onafhankelijk zou zijn van personen die
de functies op een gegeven moment vervullen. Dat bureaucratisch samenwerkingsverband
zou moeten bestaan met duidelijk door systemen en procedures afgebakende
werkzaamheden, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Werknemers worden niet
gekozen via vriendjespolitiek maar via objectieve criteria. Volgens Weber was de manager de
wettelijke en controlerende instantie in de organisatie.
Het werk zou moeten uitgevoerd worden in ene kader van het eenheid-van-bevelprincipe.
Volgens dat uitgangspunt, heeft iedere werknemer één baas. Kortom, de rationele
organisatie van Weber is een samenwerkingsverband waarin werknemers gemakkelijk
controleerbaar en vervangbaar zijn.
Bureaucratie werd vroeger beschouwd als zeer functioneel en gericht op efficiency.
De periode van circa 1935 tot circa 1955
In het begin van de jaren 30 werd de aanzet gegeven tot de humanrelationsbenadering.
Deze was een reactie op de denkbeelden van het scientific management. Door de
Hawthorne-experimenten begon het besef door te dringen dat arbeidsprestaties niet alleen
tot stand komen op basis van rationele gedachten maar ook op vlak van sociale aspecten.
Door hoog te hebben voor de intermenselijke verhoudingen in de organisatie kon meer
succes worden behaald. Elton Mayo, USA, was de grondlegger van het menselijke relaties
management. Hij achtte de logische factoren minder belangrijk dan de emotionele factoren.
Hij zei dat de rol van de sociale druk veel belangrijker is.
In deze periode konden organisaties beschouwd worden als gesloten systemen, enerzijds
omdat de omgevingsinvloeden klein waren en anderzijds omdat de schaarste erg groot was.
In de jaren 50 ontstond er kritiek op de humanrelationsbenadering. De critici, Bennis en
Perrow, vonden de theorie te eenzijdig gericht op het individu en te weinig rekening hield
met de technische aspecten.
De volgende fase van het management was het servant leadership. De grondlegger daarvan
was Robert Greenleaf, USA. Hij zei dat het management start vanuit het natuurlijke gevoel
dat we willen bijdragen tot in combinatie met aansturing op vertrouwen en empowerment.
Hier staat de leidinggevende ten dienste van de werknemer.
Het revionisme (=herziening) probeerde het scientific management en human relations te
integreren. Het revionisme heeft als denkrichting de ‘mensen en organisatie’. Voorbeelden
hiervan worden later behandeld.
De periode van circa 1955 tot heden
Na de oorlog brak er rond eind jaren 50 een periode aan van economische bloei. Die bloei
zorgde voor grote maatschappelijke veranderingen. Onder die veranderingen rekenen we
grote protestacties en de koude oorlog, etc.
3