Inleiding tot de Sociologie
Walter Weyns
Karolien Van Hoof 2019 - 2020
,Hoofdstuk 1: Sociologische verbeelding
1.1 Sociologie is relatief recente wetenschap
Wetenschap ontstaat door regelmatigheden waar te nemen en deze te systematiseren binnen
een theorie. Comte was een wetenschap systematicus en gaf wetenschappen een plek binnen
zijn hiërarchie, gerangschikt naargelang de ‘logica’ van een wetenschap.
Dijksterhuis ondervond dat je binnen een wetenschap moet kunnen objectiveren. Dit gaat enkel
voor zaken die ver buiten jezelf liggen. Net daarom ontstonden natuurwetenschappen en
astronomische wetenschappen vroeger en zijn sociale wetenschappen relatief jong. We
begonnen zaken te onderzoeken die ver buiten onszelf lagen, nadien onderzochten we zaken die
dichterbij lagen maar levenloos waren (stenen en planten), pas daarna zijn we onszelf beginnen
bestuderen.
Sociologie heeft zich niet overal op hetzelfde moment ontpopt. De discipline kreeg een
prominentere plaats binnen een generatie die zich meer ‘sociologisch bewust’ zijn. Dit
bewustzijn komt er vanaf je beseft dat je eigen leven verweven is met dat van anderen en er een
soort wederzijdse afhankelijkheid is. Alles wat de mens kan, heeft hij namelijk te danken aan
sociale verbanden met anderen. De zaadjes van sociologische verbeelding liggen in periodes
van crisis en verandering waarbij mensen zich bewust worden van hun maatschappij. Sociologie
omvat het ontdekken van deze sociale zaken, het worstelen met sociale feiten en
maatschappelijke vraagstukken, waarbij je steeds op iets anders blijft uitkomen. De sociologie
onderzoekt de sociale voorwaarden waaronder men ‘mens’ wordt.
1.2 Sociologische verbeelding ontspruit aan crisisbesef
A. Er is geen natuurlijke distantie tussen individuele mens en maatschappij.
Een mens bestaat uit een lichaam en geest die beiden onlosmakelijk verbonden zijn met de
maatschappij.
Mensen bezitten een geest en zijn van nature denkende wezens die hun gedachten als iets
persoonlijks zien. Toch is ons denken niet volledig van onszelf. Zonder de ‘taal’ die we verkrijgen
via onze opvoeding, zouden we namelijk niet in staat zijn om te denken. Zodra je als kind een
taal aangeleerd krijgt, betreed je de sociale wereld en ben je in staat om te communiceren met
jezelf en anderen. Deze ‘taal’ achten wij als een belangrijk kenmerk om ‘mens te zijn’. Wat we
dus eerst dachten dat onze gedachten heel persoonlijk waren, blijkt dit dus een sociaal element
te zijn. De maatschappij zit diep in ons en via taal laat het er ons in binnentreden.
Op dezelfde manier kan ‘de-mentie’ gezien worden als een manier waarop je uit de maatschappij
stapt. Mensen verliezen via dementie hun vermogen om te communiceren en worden op die
manier ‘minder mens’. Hetzelfde gebeurt wanneer kinderen een taal nooit aangeleerd krijgen, zij
zijn niet gesocialiseerd en daarom ‘minder mens’. Het sociale zit zo diep in ons dat zelfs onze
identiteit sociaal gecreëerd is.
,Net als onze geest zijn ook onze lichamelijke processen niet geheel persoonlijk. Onze sluitspier
is bijvoorbeeld niet geheel biologisch -, maar ook sociaal gestuurd. We hebben namelijk via
socialisatie geleerd in welke situaties we onze behoeften mogen doen en in welke dit niet
toegelaten is. We voelen via maatschappelijke normen een sociale druk op onze sluitspier. Maar
ook ons dagelijks ritme (wanneer we eten en slapen) wordt al van kleins af aan aangeleerd om
op een goede manier in te passen in de maatschappij. Wat wij denken dat ‘volstrekt natuurlijk is’
zoals bijvoorbeeld 3 uur lang in een aula op een stoel zitten, is absoluut niet natuurlijk. Deze
kleine onopmerkelijke zaken zijn sociaal aangeleerd. Al van in de kleuterklas wordt ons
aangeleerd langer op een stoel te kunnen zitten omdat je dit later vaak zal moeten doen.
Je wordt volledig gesocialiseerd om mee in de pas van de maatschappij te kunnen wandelen. De
maatschappij zit dus in ons en bepaalt onze identiteit. Tegelijk kunnen we met wat we doen en
laten ook de maatschappij vervormen. Er is een wisselwerking die het moeilijk maakt om een
afstandelijke, objectieve houding aan te nemen tegenover de samenleving.
B. Sociologie ontluistert en wekt weerstand op
Sociologie heeft zich moeten los worstelen en kan enkel openbloeien in een democratische
maatschappij waar men het gewoon is om zaken te horen die niet prettig zijn of waarin zaken
elkaar kunnen tegenspreken. Je moet als socioloog vrij kunnen spreken en een rationele analyse
kunnen maken van gedrag in de vorm van sociologische waarheid, dit is niet altijd evident. Niet
enkel een dictator kan onderdrukken maar ook ‘peer-presure’ zorgt voor een druk tot
conformisme. Als je binnen de sociale wetenschappen kijkt naar de politieke oriëntatie, zie je dat
deze links gericht is. Als je een rechtse politieke oriëntatie hebt zal je deze binnen de sociale
wetenschappen niet laten opvallen omdat die als ‘niet conform’ gezien wordt. Het is kortom niet
evident om volledig zelfstandig te denken binnen de Sociologie. Om deze rede noemen ze de
sociologie subversief omdat ze ‘onmaskert’ en ‘heilige huisjes intrapt’ en pijnlijke punten
benoemt, daarom kan ze niet floreren in een traditionele maatschappij.
Montesqieu – lettres persanes
Hij keek vanuit de ogen van twee perzen naar zijn eigen stad, Parijs. De brieven vanuit het
perspectief van de vreemdeling stelden Montesqieu in staat om wat te lachen met de manier van
leven van de Fransen, anderzijds belichten hij zaken die anders nooit zouden opvallen. De
samenleving bekijken door de ogen van vreemden is een belangrijke ontsteker van sociologische
verbeelding.
Vb. Fransen hebben slechts 1 partner omdat dit voor hun normaal is, terwijl het
voor de Perzen normaal is om meerdere partners te hebben.
De buitenstaanders laten ons de zaken die we normaal vinden, op een andere manier zien. De
vervreemding van normale zaken (het nemen van afstand) is een belangrijk beginpunt om aan
Sociologie te doen en zaken niet meer als vanzelfsprekend te zien (sociologische verbeelding).
Later vormden deze lettres persanes die eerder een vorm van satire waren, de l’esprit des lois
,waarin hij verbanden tussen religie, wetgeving, leefomgeving en eetgewoontes van een volk op
een sociologische manier ging benaderen.
William Du Bois – Socioloog als ontdekkingsreiziger in eigen samenleving
Wanneer je niet behoort tot de dominante cultuur (minderheidsgroepen), heb je in zekere mate
een voordeel als socioloog. Je staat iets verder af van de groep en kan op die manier ‘objectiever’
observeren wat er in deze dominante groep aan de gang is (= buitenstaanderspositie). Je staat
tegelijk binnen en buiten de samenleving, dit is een zeer krachtige positie maar kan ook
beperken in onderzoek.
Vb. Blanke mensen zien geen probleem in ‘zwarte piet’ terwijl voor zwarte
mensen dit niet normaal is en zij hier vanuit een ander perspectief naar kijken.
C. Het sociologisch bewustzijn wordt geprikkeld door crisis
Maatschappelijke veranderingen in de 18e en 19e eeuw maakte mensen gewaar voor de
samenleving en sociale werkelijkheid. Crissisen maken de mensen bewust van de maatschappij
waarin ze leven.
1.3 The great transformation
K. Polanyi spreekt van de great transformation die op te delen is in de Franse en de Industriële
revolutie. Deze brachten samen twee grote sociale veranderingen mee: democratisering en
industrialisering.
1. Beheersing van het vuur (1,5 miljoen jaar geleden) - Clanmaatschappij
= Voorloper van de Homo Sapiens die zijn positie in de natuur liet veranderen door het
beheersen van vuur. Deze beheersing ging samen met het begin van de ontwikkeling van taal en
allerhande hulpmiddelen om vb. voeding te kunnen bewerken. Het vuur gaf ons de macht ons te
verweren tegen dieren maar ook om te klimmen op ‘de sociale ladder’ waardoor wij vaker
dieren gingen eten in plaats van andersom. Samenleven met andere en de controle over de
natuur ontsnapte aan hun controle. De groep stond boven het individu en veel handelingen
kwamen vanuit tradities.
2. Agrarische – Neolithische revolutie (nieuw stenen tijdperk – 12.000 jaar geleden) -
Landbouwmaatschappij
= Het ontstaan van de landbouw waarbij we wilde planten naar onze hand/behoeften konden
zetten. Mensen gingen in deze periode langer op dezelfde plek verblijven om hun landbouw te
onderhouden in een soort dorp. Deze periode werd gezien als een soort ‘nieuw leven’ en ‘nieuwe
realiteit’ waarmee men moest leren omgaan, dit ging gepaard met een overgangscrisis. Er
ontstond een complexe arbeidsdeling en bestuur, alsook rechtsregels om samen te kunnen leven
in deze nieuwe steden. In deze periode zijn daarom veel mythes ontstaan zoals onder andere het
idee van ‘terugkeren na de dood’. Hierbij dachten de Egyptenaren dat het begraven van graan
,ervoor zou zorgen dat deze in een nieuw leven terugkomt. Veel ideeën over het leven kwamen
dus voort vanuit landbouw ideeën en maakte duidelijk dat mensen zich bewust waren van de
sociale veranderingen en antwoorden trachten te vinden op vragen vanuit deze nieuwe en grote
samenlevingsverbanden. De landbouwrevolutie kwam er niet op alle plekken in de wereld op
dezelfde moment.
3. Franse revolutie in Frankrijk (1789-1794) - Democratisering
= Dit tijdperk bestond uit vele maatschappelijke veranderingen aan een snel tempo. Hierbij
kwam het volk meer aan de macht en ontstond de politieke modernisering en democratisering.
Opstanden kwamen al vaker voor maar deze revolutie was uniek in zijn poging om de volledige
sociale orde om te werpen. Vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid werden de nieuwe idealen van
Frankrijk. Vandaag komen deze idealen terug in verschillende democratische samenlevingen.
4. Industriële revolutie in Groot-Brittannië (18e Eeuw) – Industrialisering
= Landbouwers waren voor lange tijd de grootste populatie maar na de industriële evolutie kon
men deze landbouw ‘industrialiseren’ aan de hand van technologische innovaties vb. de
stoommachine. Naast een veranderde manier van werken en produceren, veranderde ook het
sociale leven door nieuwe technologische uitvindingen vb. paraplu’s. De ambacht won nog
steeds aan kwaliteit, maar de productie lag veel hoger in de fabrieken. De
productieverhoudingen werden hierdoor onpersoonlijker en de werkomstandigheden slechter.
Hieruit ontstond het sociale vraagstuk: hoe kunnen verschillende sociale klassen in vrede
samenleven?
5. Informatiemaatschappij
= Het is mogelijk dat we door onze evoluties op vlak van wetenschap en technologie nu bezig
zijn met het oversteken van een nieuwe drempel.
Zoals de prehistorische mens bij zijn overgang naar de beschaving nood had aan landbouw en
verstedelijking, zo heeft de moderne mens voor zijn evolutie nood gehad aan democratisering en
industrialisering. Van zodra mensen zagen dat ze de maatschappij konden vormgeven ontstond
het besef dat je om te organiseren, eerst de maatschappij moet begrijpen. Het is vanuit deze
interesse dat de sociologie mede is ontstaan en tevens een manier om het samenleven te
organiseren. De sociologie tracht de samenhang van de menselijke samenleving als geheel te
begrijpen en plaatst verschillende historische drempels binnen hun context. Terwijl andere
disciplines inzoomen op een aspect van de maatschappij, tracht de socioloog naar het geheel te
kijken want het oversteken van een historische drempel zorgt voor verandering in alle
elementen van een samenleving.
1.4 Sociaal probleem als bron van Sociologische verbeelding
Crisissen groot en klein ‘wringen’ en zijn moeilijk te verklaren. Problemen zoals bijvoorbeeld de
klimaatproblematiek wringen bij een grote groep mensen en zijn bijgevolg een sociaal probleem.
De dood is geen sociaal probleem omdat je hier eigenlijk niets aan kan veranderen. Bij het
klimaat gaat dezelfde gedachtegang niet op en zouden inspanningen kunnen leiden tot
, verandering. Wat als een sociaal probleem gezien wordt hangt af van een aantal factoren en kan
verschillen per tijdsperiode/cultuur. De sociale definiëring door mensen zelf is hierbij van
belang. Als we iets objectiefs vast te stellen (stijging temperatuur, smelten van ijs) subjectief
als problematisch ervaren binnen een grote groep mensen (collectief aspect), (dit kan door
verschillende groepen op een andere manier zijn, waarbij de mening van de socioloog een van
de velen is) en dit gaan definiëren als een probleem dat je zou kunnen verbeteren
(behandelbaar), zal het een sociaal probleem worden.
1.5 Wright Mills over Sociologische verbeelding: personal troubles in public issues
“Persoonlijke klachten omzetten in sociale problemen”
Sociologische verbeelding stelt je in staat om wat op het eerste zicht heel persoonlijk lijkt
(muzieksmaak, kledingkeuze, favoriete eten), te plaatsen in een groter sociaal verband. In het
bijzonder de problemen waarmee je zit (armoede, gezondheid, studiekeuze stress, familiale
problemen) kan je binnen de sociologische verbeelding plaatsen in een ruimer verband
waarmee je ontdekt dat veel van deze problemen een sociaal kader hebben (sociaal veroorzaakt
zijn). Sociologische verbeelding is volgens Mills het vermogen om het verband tussen
individuele klachten en sociale omstandigheden te zien. De bundeling van individuele klachten
met andere die dit probleem delen, leidt tot betrokken mensen.
Vb. Tandpijn is niet individueel, dit hangt samen met de levensstijl die tot een bepaalde klasse
hoort.
Niet alle problemen worden door iedereen op dezelfde manier gepercipieerd vb. abortus:
tegenstanders zeggen dat elk kind recht heeft op leven terwijl voorstander vinden dat een vrouw
zelfbeschikingsrecht heeft. Er is dus niet zoals iets als ‘het sociaal probleem’ waar heel het volk
dezelfde mening over heeft. ‘Het sociaal probleem’ wordt vaak ook gezien als een
verantwoordelijkheid van de overheid, maar andere groepen kunnen dezelfde kwestie evengoed
(weliswaar op een andere manier) oplossen. De stem van de overheid is dus zeker niet de enige
stem in de maatschappij omtrent sociale problemen.
“Het individuele zien als het collectieve”
Het individuele (klachten) kan veel ruimer zien als het collectieve, zoals Emiel Durkheim deed
met de zelfdoding. Hij probeerde zelfdoding niet te zien als een individuele keuze maar keek
naar statistieken. Hij stelde vast dat in Frankrijk het zelfmoordcijfer zeer verschillend was in
steden ten opzichte van het platteland. Hij stelde vast dat mannen dit veel vaker deden en ook
het geloof een verschillend zelfmoorcijfer gaf. Al deze elementen samen lieten hem inzien dat je
tot een algemene verklaring kan komen die het geheel omvat. Volgens hem had het enerzijds te
maken omdat katholieken bijvoorbeeld geen zelfmoord mogen plegen, omdat mensen in de stad
meer stress ervaren om hun zaak in stand te houden en omdat mannen minder over hun
gevoelens praten dan vrouwen. Algemeen kon hij het plaatsen onder sociale integratie: als je in
een groep bent opgenomen kan je steeds om hulp vragen bij problemen. Vrouwen hebben een
stevigere inbedding in hun familie en buurt dan mannen (beter sociaal geïntegreerd). Het
platteland van toen bestond uit levendige geïntegreerde dorpen terwijl in de steden meer