Geestelijke gezondheidszorg
Sensibilisering en preventie
Geestelijke gezondheidsproblemen hebben doorgaans ook een invloed op de omgeving van de patiënten. Komen er
dus nog veel meer mensen mee in aanraking. Vrouwen hebben bijna 2x zoveel last van depressie en angst. Mannen
hebben veel vaker last van psychische stoornissen die te maken hebben met alcoholgebruik. (Rode neuzendag,…)
Hoe herken je iemand waarmee het psychisch niet zo goed gaat?
Verandering in gedrag
Verandering in emotie
Zich terugtrekken
Zeggen dat het niet goed gaat
1 Psychiatrie: historiek
1.1 Eerste periode: prehistorie en oudheid
Archeologische ontdekkingen van doorboorde schedels bewijzen hun pogingen om zieken te genezen. De
medicijnman wilde met schedelboringen de boze geesten uit de gekwelde lichamen bevrijden. In deze periode
zorgde onze verre voorouders voor zieke en zwakke stamleden, ook voor hen die opvielen door hun vreemd gedrag.
Hippocrates en Galenus van Pergamon = grondleggers van de geestelijke gezondheid
Galenus van Pergamon (150n.Chr)
Bekend geworden door beschrijving zenuwstelsel en ontdekking functiestoornissen
Integratie lichaam en geest
Indeling mensen afhankelijk van teveel van een van lichaamsvochten
Hippocrates (400 v.Chr) -> volgens hem werden ziektes veroorzaakt door een onjuiste samenstelling van de 4
belangrijkste lichaamsvochten (Humores): bloed, slijm, zwarte gal en gele gal -> hij beschouwde krankzinnigheid als
een hersenziekte en behandelde de zieken met warme en koude baden, rust en dieet.
1.2 Tweede periode: 300 n.Chr. - 1600
In de vroege Middeleeuwen hadden mensen met een geestelijke stoornis toen ‘zotten’ of ‘dwazen’ genoemd, een
eigen positie in de maatschappij die te danken was aan de sterke betrokkenheid vanuit de familie. De financiële
middelen waarover de families beschikten was sterk bepalend voor de geleverde zorgkwaliteit.
Rond het jaar 1200 is er sprake van een kanteling binnen de zorg voor armen en zieken. Deze verandering vindt
voornamelijk plaats binnen de steden onder het ontstaan van gasthuizen. Ze waren in 1 e instantie bedoeld voor de
arme zieken. De ziekenhuiswereld werd opgedeeld in 2 onderdelen:
Zieke en arme bejaarden
Dollen lijders aan lepra en andere besmettelijke ziektes
Voor deze laatste groep werden in eerste instantie dolhuisjes opgericht. Dit zijn mobiele isoleerkamers waarin men
mensen, waarbij de thuissituatie onmogelijk werd, tijdelijk in afzondering plaatste. Deze kamers werden naast een
stadspoort of gastenhuis geplaatst. Als aanvulling op de gasthuizen en dolhuisjes werden de eerste dolhuizen
(isoleerkamers naast elkaar) opgericht voor agressieve krankzinnigen.
-> Geen last meer voor de maatschappij
-> 1ste hospitaal voor armen, onnozele en krankzinnigen samen pas in 1409
Middeleeuwen (Geel)
Opvang en verzorging psychiatrische patiënten: legende heilige Dimphna -> men zocht genezing in Geel
Nu: Geelse gezingsverpleging: patiënten opgenomen in gezin en verrichten werk in huis
1.3 Derde periode: 1600 - 1800
Donkere tijd voor onrustige of razende krankzinnigen
Gekenmerkt door interneringsgolf en gestichten met erbarmelijke leefomstandigheden
René Descartes (1596-1650) -> beweerde namelijk ‘Ik ben een denkend ding’. -> denken is volgens Descartes
onze essentie en daarom moet onze geest onderscheiden worden van ons lichaam. Deze scheiding van geest
en lichaam. -> visie op de organisatie van de GGZ sterk beïnvloed
Descartes zag de wereld als een machine en het menselijk lichaam als een mechanisch systeem dat
waarnemingsimpulsen doorgeeft aan de hersenen -> basis voor neuropsychologie
1.4 Vierde periode: 19de eeuw (Franse revolutie)
-> Verlichting: dolhuizen -> krankzinnigengestichten met bedden naast elkaar
,Geesteszieken werden beschouwd als lichamelijke zieke personen met recht op specifieke medische verzorging. De
band tussen religie en psychiatrie werd verbroken. Geleidelijk aan werden de dolhuizen vervangen door
krankzinnigengestichten.
Fransman Philippe Pinel (1745-1826): hij bevrijdde een aantal geesteszieken van hun boeien en maakte een einde
aan bepaalde technieken. Pinels leven en werk worden beschouwd als het begin van de moderne psychiatrie,
waarbij het contact met de patiënt centraal staat. Hij beschouwde 3 aspecten van het leven in het gesticht als
therapeutisch:
Omgeving: proper, weg van bewoonde wereld
Georganiseerde dagindeling: waarbij verrichten van arbeid een belangrijke plaats kreeg
Relatie arts- patiënt: belangrijk -> arts gaat in contact met patiënt (overleg)
Jozef Guislain (1797-1860): hij specialiseerde zich als een van de eersten in België in het behandelen van
geesteszieken. Hij bevrijdde geesteszieken die in mensonterende omstandigheden waren opgesloten in Gent hij
ijverde voor een humane behandeling. Hij liet in Gent een lichte en luchtige inrichting bouwen waar reinheid en
regelmaat heersten.
Schrikburg: mensen liepen erover – knecht opent luik – mensen vallen in water en schrikken
Shocks en insuline: shock, coma
Ijskoud bad of richtten een brandslang op de ongelukkigen
Rusten en eenvoudig arbeid
Begin van de 19de eeuw = verdubbeling in het aantal instellingen.
Het toenemende succes van de morele behandeling
Veranderde het gezin en samenleving: er werd meer belang gehecht aan uitdrukken van emoties
Nieuwe psychologische pathologieën (vb. syfilis, verslaving, schizofrenie,…)
1800- 1960
Kerk: 80% van de zorg -> broeders van Liefde (instellingen over hele land)
Bedtherapie, badtherapie (rustig worden, als straf gezien), bezigheidstherapie (zwart en wit scheiden),
arbeidstherapie (nuttig) -> activerend
Behandelingen: ‘baat het niet, dan schaadt het niet’, wel zo: jammer
Hermann Simons (1862-1947) -> startte met het terug actief inschakelen van patiënten in het dagelijkse
leven, omdat dit een gunstig effect kon hebben op de behandeling en werd hiervoor de grondlegger van de
activerende therapie genoemd.
Collocatiewet (1850-1873): regelde gedwongen opnames tot 1990
1.5 Vijfde periode: 20ste en 21ste eeuw
= Grootste kentering in de psychiatrische behandeling. Deze kwam er door de medicamenteuze therapie, welke in
eerste instantie voornamelijk bestond uit het systematisch experimenteren op de hersenen.
Australische arts (1949) -> Lithium: werkzaam middel bij het behandelen van een manisch toestandbeeld.
Laborit (1951) -> synthetisch antihistaminicum (chloorpromazine): een kalmerende werking bij het behandelen van
psychotische patiënten
Medicijn Haldol: wordt nog gebruikt bij het behandelen van psychoses.
Goffman (1960): anti- psychiatrische beweging waarbij Goffman in zijn boek een kritische analyse maakte van de
psychiatrische instellingen. Hij was ervan overtuigd dat de instellingen ziekmakend, en bij gevolg, de oorzaak waren
van de chroniciteit die zo sterk heerst binnen de instellingen. Deze visie resulteerde in het sluiten van grote
instellingen.
! In deze fase kwam men ook tot de conclusie dat een combinatie tussen medicatie en psychotherapie het meeste
kans op slagen had.
! Geleidelijk aan kwamen er meer verschillende disciplines op de werkvloer en veranderde ‘het gesticht’ geleidelijk
aan in een ‘psychiatrisch ziekenhuis’
, 1.6 Vier temperamenten naar analogie met Humores Hippocratum
Reeds in de oudheid werden psychische problemen beschreven, deze werden echter in beginsel niet toegeschreven
aan verstoringen in het brein, maar werden geacht het gevolg te zijn van een disbalans tussen de verschillende
lichaamssappen:
Bloed (sanguis)
Zwarte gal (melaina kholé)
Gele gal (kholé)
Slijm (phlégma)
Aan deze humores werden specifieke karakteristieken toegekend, wat tot uiting kwam in de 4 temperamenten.
Verder classificeerde Hippocrates afwijkende gedragspatronen in 3 categorieën die we nog steeds herkennen:
Manie (uitzonderlijke opwinding)
Melancholie (buitensporige depressie)
Bezetenheid (bizar gedrag)
-> deze herkennen we nog steeds in de huidige psychiatrische diagnostiek
1.7 Persoonlijkheidstheorie Freud
Freud (1856 – 1936): “psychologische problemen zijn terug te brengen tot onopgeloste conflicten uit kindertijd” en
“mens wordt aangestuurd door primitieve seksuele en agressieve driften of instincten” en “conflicten die
onvermijdelijk deel uitmaken van ontwikkeling, kunnen abnormale gedragspatronen induceren”
Sigmund Freud (1856-1936) is waarschijnlijk 1 van de meest gekende historische figureren uit de geschiedenis van de
GGZ. De theorie van deze Weense arts- psycholoog lokt ook vandaag nog veel controversie uit, van psychoanalytici
die overtuigd zijn van de waarde van de psychoanalyse tot meer cognitief georiënteerde psychologen die geen
andere waarde toekennen aan de psychoanalyse dan een placebo- effect.
Onze persoonlijkheid probeert hoofd te bieden aan dynamische worstelingen d.m.v. 3 psychische structuren:
1 Id: psychische basisstructuur waarmee we geboren worden (primitieve driften, lustprincipe)
2 Ego: resultaat opvoedings-en leerprocessen, ‘rede en gezond verstand’, probeert id tevreden te houden en
houdt rekening met geweten (opereert in bewuste en onbewuste deel)
3 Superego: geweten, interne morele maatstaf (normen en waarden ouders en omgeving die vorm beginnen
krijgen halverwege kindertijd)
Hoewel onze cultuur doordrongen is van Freuds persoonlijkheidstheorie wordt de wetenschappelijke waarde van
zijn theorie niet onderbouwd door empirische bewijzen. Toch is zijn gedachtegoed nog terug te vinden in recente
theorieën van zijn volgelingen, we denken hierbij aan de identiteitsontwikkeling van Erikson of de hechtingstheorie
van Bowlby die wel enige wetenschappelijke waarde hebben.
Gebruik afweermechanisme om te voorkomen dat niet acceptabele impulsen in bewuste komen
1.8 Big Five Persoonlijkheidstrekken
De persoonlijkheid is een complex gegeven en wordt vaak geassocieerd met karakter en identiteit. 5 factorenmodel: