Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting vloeistofmechanica 3 €9,49   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting vloeistofmechanica 3

 88 vues  8 fois vendu
  • Cours
  • Établissement

Bij de berekeningen van constructies zoals bruggen en gebouwen maken we gebruik van de toegepaste mechanica. Waterbouwkundigen en watermanagers zijn op diezelfde manier geïnteresseerd in de theoretische en toegepaste hydraulica om daarmee problemen te kunnen oplossen die zich voordoen bij vloeisto...

[Montrer plus]

Aperçu 5 sur 14  pages

  • 25 décembre 2019
  • 14
  • 2019/2020
  • Resume
avatar-seller
SM: Vloeistofmechanica 3
Auteur: > Brian Bakker
Schooljaar: > 2018/2019
Studierichting > Civiele techniek
Instituut: > Windesheim
datum voltooiing: > 29-07-2019

,Inhoud

1 SEDIMENTATIE VAN RIVIEREN EN DE ZOUTWIG .................................................................... 2

1.1 ZANDTRANSPORT IN EEN OPEN STROMING ....................................................................................... 2
1.2 ZANDBANKEN ......................................................................................................................................... 2
1.3 RIVIEREN ................................................................................................................................................ 2
1.4 RIVIERMONDINGEN ................................................................................................................................ 3
1.5 ZANDTRANSPORT DOOR EEN BUISLEIDING ........................................................................................... 3

2 STROMINGEN ........................................................................................................................................ 4

2.1 STROOMSNELHEID IN HET VOEDINGSRESERVOIR................................................................................ 5
2.2 SCHUTKOLK VULLEN EN LEGEN ............................................................................................................ 5
2.3 DE MEETFLENS ....................................................................................................................................... 5
2.4 DE MEETTUIT .......................................................................................................................................... 5
2.5 VENTURIMETER ..................................................................................................................................... 6
2.6 PITOTBUIS ............................................................................................................................................... 6

3 OVERLATEN EN MEETSCHOTTEN ................................................................................................. 7

3.1 LANGE ONVOLKOMEN OVERLAAT ........................................................................................................ 7
3.2 LANGE VOLKOMEN OVERLAAT ............................................................................................................. 7
3.3 KORTE OVERLAAT.................................................................................................................................. 8
3.4 MEETSCHOTTEN ..................................................................................................................................... 8
3.5 PIJLERS ................................................................................................................................................... 9
3.6 ROOSTERS ............................................................................................................................................... 9

4 OVERIG ................................................................................................................................................. 10

4.1 GRENSSNELHEID................................................................................................................................... 10
4.2 DE WATERSPRONG ............................................................................................................................... 11
4.3 STUWKROMMEN................................................................................................................................... 12
4.5 VIERKANTNETTEN ................................................................................................................................ 12
4.5 DRUK ONDER EEN ZINKENDE CAISSON ............................................................................................... 12
4.6 STROMINGSKRACHT OP VOORWERPEN .............................................................................................. 12
4.7 BEZINKSNELHEID ................................................................................................................................. 13




1

, 1 sedimentatie van rivieren en de zoutwig
1.1 Zandtransport in een open stroming
Er zijn twee typen sedimenttransport. We kennen bodemtransport waarbij grof zand langzaam (snelheid
3
gelijk aan √𝑣 ) sprongsgewijs voortbeweegt over de bodem. Bodemtransport begint als de stroomsnelheid
hoger is dan de erosiesnelheid (vlakke bodem: ve = a ∗ Ck ∗ √d50). De hoeveelheid bodemtransport
3
v 2 2
wordt bepaald met: qv,b = 16b ∗ ((C ) − 0.08d50 ) .
k
█ De tweede vorm van sedimenttransport is zwevend transport van fijn slib, wat in suspensie met het
water wordt meegevoerd en een gelijke snelheid heeft als de stroming.
• Een onvoldoende diepe waterweg kan door sedimenttransport dichtslibben.


1.2 Zandbanken
De vorm van zandbanken op de bodem van een rivier is afhankelijk van de stroomsnelheid (tabel 1.1).
Hoe sneller de rivier stroomt hoe groter de sleepkracht. Dit resulteert in het loslaten van zand vanaf de
bodem. Dit kan niet allemaal getransporteerd worden, waardoor het overgebleven zand, golfjes vormt en
turbulentie afneemt. Hierdoor ondervind een stroming minder wrijving.
• Bij een stroomsnelheid van 2.5 ∗ √g ∗ h worden de neren achter de golf krachtig genoeg om zand
te verplaatsen, waardoor de golven stroomopwaarts bewegen.
stroomsnelheid golfvorm
0.39 [m/s] Zand komt los en vormt banen loodrecht op de stroomrichting.
0.42 [m/s] Zeer regelmatig patroon aan zandribbels ontstaat.
0.45 [m/s] De zandribbels worden steeds hoger en beginnen te verplaatsen met een
voortplantingssnelheid van 0.2 [mm/s] (worden nu golven genoemd).
0.53 [m/s] De voortplantingssnelheid neemt toe tot 0.5 [mm/s]
0.60 [m/s] De voortplantingssnelheid neemt toe tot 1.3 [mm/s]
0.64 [m/s] De beweging van de zandgolven wordt onregelmatig
0.75 [m/s] De toppen van de zandgolven verliezen korrels aan zandtransport.
0.87 [m/s] De zandgolven worden weggevaagd als grote ‘wolken’ van zand (suspensietransport)
Tabel 1.1
█ Zandgolven komen bijna altijd onder in een rivier voor. Ze hebben een breedte van ongeveer 5-10%
van de stroombreedte en een hoogte van ongeveer 20% van de stroomhoogte.
• Zandribbels in eb-vloedgebieden hebben een symmetrische vorm en bewegen niet.
• Zandribbels zorgen voor spiraalstromen op zee, waardoor rafeling van het oppervlak ontstaat.
█ bij een rots of kleibodem met een dunne laag zand ontstaan scherpomlijnde zandbakken in de vorm van
sikkelduinen of barchanen in rivieren en sigaarvormige lengteduinen in eb-vloedgebied.

1.3 rivieren
Een rivier door klei krijgt een diepe, smalle vorm terwijl een rivier in een zandbodem een ondiepe brede
vorm heeft. De diepte is omgekeerd evenredig met: 6√𝑘𝑑 (korreldiameter).




2

,Meanderen: Een rivier creëert een spiraalstroming dankzij dwarsverhang van water in een bocht,
waardoor de stroomsnelheid hoog is in de buitenbocht (erosie), terwijl de stroomsnelheid in de
binnenbocht traag is (sedimentatie). Hierdoor wordt een meander steeds groter, tot het zichzelf doorsnijd.
Dit gebeurt bij een meanderlengte van: 33 tot 76 ∗ √qv,max en een meanderbreedte van 10 ∗
rivierbreedte. Het gebied dat een rivier hiermee bedekt wordt een meandergordel genoemd.
• Sedimenttransport wordt in meanders en versmalling afgebogen naar het hart van de straal
(kromte middelpunt). Als men een aftakking in een rivierbocht maakt dan zal het
sedimenttransport de binnenbocht nemen, waar zand gewonnen kan worden. In de buitenbocht is
dan ruimte voor scheepsvaart.
• Havendammen versmallen een rivier waardoor een sedimentrijke onderstroom de haven in kan
stromen. Om te voorkomen dat de haven dichtslibt verdund men de stroomlijnen gelijkmatig met
strandhoofden en/of kribben.

1.4 riviermondingen
In een rustig stromende rivier stroomt zoetwater over zoutwater heen. Bij een onrustigere stroming, neemt
het zoute water een wig vorm aan (zoutwig), waarin het zoetwater wordt opgenomen. De wig kan vijftien
kilometer lang worden en beïnvloed uitschurings en aanzanding (zoutwig transporteert zand landinwaarts
en belemmerd sedimenttransport naar zee) bij riviermondingen, havens en waterwinningen. De zoutwig
kan voorkomen worden door zoetwater te concentreren met pieren of geleidende dammen.
• Een rivier kan dichtslibben door golfslag.
█ Coagulatie: Slib uit een rivier kit samen tot slibvlokken door het zout worden van zoet slibwater
(hygroscopische werking) en bezinkt vervolgens. Hierdoor kan een rivier dicht slibben.
█ Door een rivier te verdiepen wordt het verhang ten opzichte van stroomopwaarts vergroot, waardoor
bovenstroomse erosie toeneemt en de benedenstroomse rivier weer sedimenteert. Baggeren zorgt dus niet
voor een verdieping van de rivier. Bij een grote getijdebeweging zal het grote debiet van de zee ervoor
zorgen dat het verhang wordt opgeheven en de rivier dus wel dieper wordt, waardoor het geschikt is voor
grote zeeschepen. Het debiet van de rivier is hier niet meer van belang, waardoor de riviermonding een
zeearm (Estuarium) wordt genoemd.
• Als een rivier met weinig getij verdiept moet worden, kan men dit bereiken met een hoog debiet
(vanaf 2200 [m3/s]) of door de riviermonding te versmallen.
• Men moet een zeearm blijven uitbaggeren omdat de zoutwig ervoor zorgt dat de rivier weer dicht
slibt.


1.5 zandtransport door een buisleiding
De meest economisch rendabele transportwijze van zand is het opzuigen met een zandzuiger en
transporteren als een zand-watermengsel in een leiding. De stroomsnelheid in de buis moet hoog genoeg
zijn om het materiaal in suspensie te houden (afhankelijk van korreldiameter).
• Bij het bereken moet men naast de korreldiameter ook rekening houden met het energieverlies
(groter bij een dichter mengsel) in de buis.




3

, 2 stromingen
• Opening met een scherpe rand: qv = μ ∗ A2 ∗ √2g ∗ x
• buis of tuit: qv = k ∗ A ∗ √2g ∗ x
• Divergerende wand: qv = μ ∗ A2 ∗ √2g ∗ x
• Buisje van Bora: q v = μb ∗ A ∗ √2g ∗ x
o qv [m3/s] > afvoerdebiet
o μ [-] > contractantiecoëfficiënt.
▪ μ = 0.6 > reservoir → lucht
▪ μ = 0.63 > reservoir → reservoir
▪ μ=1 > optimaal divergerende wand
▪ 𝑚 is een contractantiecoëfficiënt waarbij wrijving en viscositeit wordt
meegenomen.
o A1 [mm2] > oppervlak van de opening
o A2 [mm2] > oppervlak bij A-A (figuur 2.1)
o x [m] > verval van wateroppervlak tot het hart van de vrije uitstroom of bij een
niet vrije uitstroom, het waterstandsverschil tussen beide wateroppervlakken.
o 𝑘 [-] > contractantiecoëfficiënt: gemiddeld is dit 0.85
o μb [-] > Contractantiecoëfficiënt van Borda (minimaal 0.5)

Opening met scherpe randen (Figuur 2.1): De stroming wordt door centrifugale krachten vernauwt
omdat stroomlijnen geen hoek van 90° kunnen maken. In de contractie heerst een hoge waterdruk. Bij A-
A heerst atmosferische waterdruk.
figuur 2.3
figuur 2.1 figuur 2.2




figuur 2.4


Korte buizen en tuiten (figuur 2.3): Het tuiteffect gaat alleen op
als de buis langer is dan 1.5*diameter ( anders ontstaat het tuiteffect
(onderdruk) niet) en korter dan 4*diameter omdat wandwrijving
van invloed is.


Buisje van Bora: (figuur 2.4): is bevestigd in het voedingsreservoir
en er geld lengte = diameter. De stroomlijn raakt na contractantie
de wand niet meer omdat de neren, gecreëerd achter de buis
(benedenwater) zich naar binnen uitbreiden.. Het water staat hier overal
onder atmosferische druk.


Divergerende wand: Door wanden voor minimaal 25% van de diameter
af te ronden creëert men een grotere contractantiecoëfficiënt, die
maximaal is bij 7-12° De druk in punt 1 (figuur 2.5) wordt zelfs lager figuur 2.5
dan atmosferisch.


4

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur bbakker2345. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €9,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

78252 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€9,49  8x  vendu
  • (0)
  Ajouter