HOOFDSTUK 20: PUBLIEKE GOEDEREN (1 E VOORWAARDE MARKTWERKING) ALLOCATIE
- De markt levert de ‘beste’ uitkomst onder bepaalde (stringente) voorwaarden:
- Afwezigheid van marktfaling
o Geen marktmacht (H18)
o Geen externe effecten (H19) = voorwaarden voor goede marktwerking
o Geen publieke goederen (H20)
- Perfecte en symmetrische informatie
- Rationaliteit (behavioural argumenten)
VRAGEN:
- Welke ‘publieke goederen’ levert de staat?
→ voorbeelden: citadelpark, parking in de stad, veiligheid, belgische regering…
- Wat bedoelt men met publieke goederen?
o Goederen die toegankelijk zijn voor iedereen → (niet-)uitsluitbaarheid = iedereen kan er gebruik van maken
+ je kan er gratis gebruik van maken
o Collectief gebruik → we kunnen er allemaal evenveel gebruik van maken
MAAR: rivaliteit kan tot problemen zorgen
Vb. wanneer 1.000 mensen door het citadelpark wandelen op hetzelfde moment
→ hoeveel publieke goederen moet de staat leveren?
- Wat is het argument?
→ allocatief, distributief, stabilisatie?
“THE BEST THINGS IN LIFE ARE FOR F REE…”
Vb. klimaat, zonneschijn, regen, hagel, onweer, strand, natuur, open ruimte… => goederen die niet door de overheid worden
voorzien, maar toch zijn het publieke goederen waarvan mensen kunnen genieten of last kunnen ervaren
→ overheid: ‘als iets geld kost zullen mensen het minder kopen of doen omdat mensen de redenering moeten maken of ze
er geld willen voor betalen of niet’
- Gratis goederen vormen een uitdaging voor de economische analyse:
o De meeste goederen in onze economie worden via markten toegewezen en de prijs speelt daar
scheidsrechter
o Hoe worden dan gratis beschikbare goederen toegewezen?
- Als een goed geen prijs heeft, dan zal markt het niet produceren in de maatschappelijk optimale hoeveelheid
o In dergelijke gevallen kan overheidsbeleid de marktfaling verhelpen en de economische welvaart verhogen
Vb. bedrijf maakt een gratis product → kan kosten niet recupereren aangezien de prijs €0 is => markt zou falen
waardoor overheid een rol zou moeten spelen
OVERZICHT
1. Vier soorten goederen en diensten
2. Publieke goederen
3. Gemeenschappelijke bronnen
Economie B 2024 41
,VIER SOORTEN GOEDEREN EN DIENSTEN
- De kenmerken van sommige goederen zorgen ervoor dat de markt ze niet of te weinig voorziet
- Nochtans kan de voorziening wenselijk zijn
- Twee kenmerken
o Rivaliteit
→ als de consumptie van het ene individu de consumptie van een ander individu vermindert
→ iets geraakt op, je consumeert iets en op het einde is het op
→ iemand kan iets ervaren dat iemand anders niet kan ervaren
Vb. je eet een appel → niemand anders kan die appel opeten
<=> niet-rivaliteit
→ consumptie van ene vermindert de consumptie van de andere niet, je kan beide de ervaring meemaken
zonder dat het ‘opgeraakt’
Vb. wandelen door citadelpark → iedereen kan op dat moment genieten ervan
o Uitsluitbaarheid / exclusiviteit
→ als een consument kan uitgesloten worden van de consumptie van een goed
Vb. citadelpark wanneer je moet betalen om er binnen te gaan, lessen als deur gesloten wordt…
<=> niet-uitsluitbaarheid
→ niet mogelijk om iemand uit te sluiten van gebruik/consumptie van iets
Vb. les economie B → iedereen kan binnenkomen en de les volgen, tenzij de prof de deuren sluit
Vb. citadelpark, het weer, klimaat…
MAAR: vele goederen kan je uitsluitbaar maken
Uitsluitbaar Niet-uitsluitbaar
Rivaal (zuiver) privaat goed Common pool goed/gemeenschappelijke bronnen
Vb. appel, broodje, huis, drukke tolweg Vb. vissers op zee → als er teveel vissers tegelijk gaan is
er geen vis meer en botsen ze op elkaar = hinder
Vb. klimaat, wilde dieren, drukke openbare weg…
Niet-rivaal Clubgoed (zuiver) publiek goed
Vb. netflix → geen abonnement = uitsluitbaar, Vb. citadelpark, defensie en openbare orde, vrij
maar veel mensen kunnen tegelijk = niet-rivaal toegankelijk fietspadennetwerk, niet druk gebruikte
Vb. sociale netwerken, private club, niet druk openbare weg…
gebruikte tolweg
Uitsluitbaarheid: aan ‘redelijke kost’ uitsluitbaar van gebruik/voordelen/consumptie
Rivaliteit: de consumptie van 1 individu verhindert consumptie door ander individu
‼ opmerking 1: uitsluitbaarheid hangt af van de situatie
‼ opmerking 2: rivaliteit hangt af van de situatie → vb. file op wegen
Economie B 2024 42
,PUBLIEKE GOEDEREN
- De voorziening kan wenselijk zijn = welvaartsverhogend
o Als de som van de marginale bereidheid tot betalen van gebruikers van het publiek goed hoger is dan de
marginale productiekost van het publiek goed
→ wenselijk? Ja, wanneer som bereidheid tot betalen (MBTB) > marginale productiekosten ervan
Vb. belgisch leger hebben? Ja, wanneer waardering voor belgisch leger hoger is dan kosten belgisch leger
Vb. België raket naar maan sturen? Ja, als betalingsbereidheid alle belgen hoger is dan de kost ervan
- Maar probleem bij publieke goederen: vrijbuitersprobleem
o Niet-uitsluitbaarheid: eenmaal een goed is voorzien, is het niet mogelijk iemand uit te sluiten
o Betalingsbereidheid kan niet afgeleid worden uit de prijs die ze betalen
è publieke goederen zijn gratis waardoor je mensen niet kan uitsluiten
Vb. zonneschijn kan je niet in geld waarderen dus je kan mensen er ook niet voor laten betalen => gratis voor
iedereen
è kan leiden tot ‘free-riding’: mensen maken teveel gebruik van een publiek goed zonder ervoor te betalen
- Vrijbuitersgedrag (free-riding)
o Gebruik maken
o Zonder bij te dragen
o Geldt voor iedereen => overheidsingreep (of collectieve actie) nodig
VRIJBUITERSGEDRAG
→ publiek goed: het klimaat => landen kunnen inspanning leveren om CO2 uitstoot te reduceren
→ redenering voor 1 land: “moet ik bijdragen aan het publiek goed (reductie-inspanning leveren) of niet?”
Vb. CO2 reducties tussen landen, moet een lang bijdragen of niet?
VANUIT STANDPUNT ‘ÉÉN LAND’:
→ we rangschikken van 1 (slechtste situatie) tot 4 (beste situatie):
4: beste situatie: iedereen doet veel inspanning, maar jij moet niets doen
3: alle landen leveren inspanningen waardoor klimaat wordt gered
2: niemand draagt bij waardoor klimaat verloren gaat
1: slechtste situatie: niemand doet iets en jij moet alle inspanning doen en kosten dragen
→ geen enkel land heeft de neiging om te gaan bijdragen (4 = beste situatie) en dit leidt tot ‘free-riding’/vrijbuitersgedrag
Het is niet verplicht waardoor mensen het niet gaan doen
→ reden waarom in actualiteit het klimaat zo moeilijk ligt => iedereen weet dat ze moeten bijdragen, maar geen enkel land
wil het doen of levert veel inspanning (kost geld en het is vervelend)
Economie B 2024 43
,OPTIMALE VOORZIENING PRIVAAT EN PUBLIEK GOED: DE VRAAGCURVE
- Private goederen
o Prijs gelijk voor iedereen, hoeveelheid verschilt
Vb. iedereen moet dezelfde prijs betalen voor appels, maar sommigen kopen er meer dan anderen
o ‘Horizontale som’ van vraagcurven
o Efficiënt
▪ Snijpunt vraag en aanbod, prijs zorgt voor efficiëntie = marktevenwicht:
Marginale bereidheid tot betalen (MBTB) is gelijk aan marginale productiekost (MK)
→ kost van product is even hoog als hoeveel je ervoor wil betalen
- Publieke goederen
o Hoeveelheid gelijk voor iedereen, waardering (= prijs) kan verschillen
Vb. iedereen geniet evenveel van citadelpark, maar mensen waarderen het aan andere prijs →
aantrekkelijk?
o ‘Verticale som’ van vraagcurven
o Efficiënt:
▪ Snijpunt van vraag en aanbod = marktevenwicht:
Som van marginale Bereidheden Tot Betalen (S MBTB) gelijk aan MK
= Samuelson voorwaarde
VOORBEELD
- Bertel en Stijn wonen samen in een huis
o Wensen Cola (privaat goed)
o Wensen kamerplanten (publiek goed → niet-uitsluitbaar en niet rivaal)
- Blikjes cola
o P = 1 euro
o Stijn koopt er 5, Bertel koopt er 4
o Marktvraag bij P = 1 : 4 + 5 = 9 blikjes
- Kamerplant
o Kostprijs = 50 euro
o Stijn waardeert de kamerplant (MBTBStijn)
o Bertel waardeert de kamerplant (MBTBBertel)
o Kopen ze een kamerplant?
→ kopen ze het individueel? Wat als ze het samen zouden beslissen?
(zie grafische uitwerking volgende bladzijde)
Economie B 2024 44
,PRIVATE GOEDEREN: HORIZONTALE SOM VAN VRAAGCURVEN
→ Stijn heeft andere waardering voor blikjes cola dan
Bertel
→ iedereen geconfronteerd met dezelfde prijs
→ Stijn drinkt liever cola dan Bertel:
Stijn: 5 blikjes cola
Bertel: 4 blikjes cola
Marktvraagcurve kan hierdoor worden
getekend: 5 + 4 = 9
(prijs is hetzelfde, hoeveelheid wordt opgeteld =
horizontale som)
→ gevolg: consumentensurplusStijn +
consumentensurplusBertel =
consumentensurplusmarktvraag
→ efficiënt: MBTB = MK
= maximale welvaart
→ geen hoge r CS (of PS) bereikbaar
‘VRAAG’ NAAR KAMERPLANTEN: VERTICALE SOM
→ waardering kamerplant Conclusie : markt kan ook falen bij 2 mensen
→ ze kunnen beide genieten van 1 kamerplant: verticaal optellen → efficiënt wanneer MBTBA + MBTBB = MK
- Eerste kamerplant: waardering 50 + 25 = 75
- Tweede kamerplant: waardering 30 + 20 = 50 = prijs die gebruikt wordt in grafieken
→ individueel beslissen of ze de kamerplant willen of niet
→ consumentensurplussen:
- Bertel: betaalt €50 → groene driehoek => 1 kamerplant gekocht
- Stijn: betaalt €0 → free-riding door genieten van kamerplant Bertel → groene trapezium (= voordeel → gratis)
➔ CS = MBTB – hoeveel je werkelijk betaalt
→ hoe faalt de markt: het is mogelijk een hogere welvaart te genereren → 2e kamerplant heeft voordelen voor samenleving:
- Collectieve bereidheid tot betalen ligt hoger dan 50 => 2 kamerplanten zou beter zijn => welvaartsverlies
→ oplossing: verschillende baathebbers dragen verschillende niveaus bij gelijk aan de MBTB
→ Stijn betaalt €40 (2 x €20) en Bertel betaalt €60 (2 x €30) voor de tweede kamerplant
= roze driehoek en rode driehoek (consumentensurplussen) opgeteld = paars gearceerde consumentensurplus
→ publieke goederen moeten voorzien worden tot dat MBTBBertel + MBTBStijn (collectief MBTB) = MKkamerplant => 2 = efficiënt!
Economie B 2024 45
, = samenleving met veel individuen
MK: vb. leger = duur
→ iedereen waardeert het anders:
sommigen vinden het belangrijk en
zouden veel betalen, anderen vinden
het niet belangrijk en zouden weinig
betalen
→ zou markt leger voorzien als er geen
overheid was? NEEN
→ welvaartsverlies bij marktwerking
→ stel: samenleving met veel individuen i zoals Bertel en Stijn
- PG is geen kamerplant, maar defensie, klimaat, biodiversiteit…
- Wat als ‘de markt’ zou spelen?
- Geen voorziening/ondervoorziening van het PG
→ stel: wel voorziening: CS en PS bij evenwicht?
- Dus: wat is het welvaartsverlies van marktwerking
- Samuelsonregel: voorziening is efficiënt als: ∑𝑛𝑖=0 𝑀𝐵𝑇𝐵𝑖 = 𝑀𝐾
Vb. publiek goed = netheid van de keuken
→ realiteit: niet iedereen maakt keuken proper => free-riding
→ waardering netheid verschilt van student tot student
→ efficiënte oplossing: afspraken maken → student hoge waardering moet meer bijdragen dan student lage waardering
→ bijdrage: individuele schoonmaakinspanning
EVALUATIE PG
- Markt leidt tot ondervoorziening van PG → Samuelsonregel
o Welvaartsverlies → Mensen eigen MBTB laten betalen?
o Extra PG wenselijk zolang ∑𝑛𝑖=0 𝑀𝐵𝑇𝐵𝑖 > 𝑀𝐾
o Freeriding => overheidsingreep kan oplossing bieden
o Mensen ‘verplichten’ te betalen (belastingen)
→ laag inkomen = minder belastingen
→ hoog inkomen = hogere belastingen
➔ efficiënt zou zijn wanneer verschillende burgers, verschillende bedragen betalen naargelang de waardering,
maar dit gaat niet => belastingen
- Maar ook niet altijd ondervoorziening van PG Maar: vb. van studenten en propere
o Kleine niet-anonieme groepen: wel voorziening keuken?
→ sommige groepen voorzien zelf dingen als het niet door staat wordt voorizen
o Bvb groep vrienden, gezin,…
o Freeriding? Niet-coöperatie wordt bestraft
→ je kan niet freeriden als je de mensen kent => geen free-riding omdat iedereen evenveel bijdraagt
- Voor overheid: belangrijke problemen → voorzien wanneer som MBTB > MK
o Optimaal niveau PG hangt af van 𝑀𝐵𝑇𝐵𝑖
Maar… overheidsfaling
o Hoe 𝑀𝐵𝑇𝐵𝑖 meten?
→ D.m.v. verkiezingen en politiek proces
Streven overheden maximaal CS en PS na ?
o Regering beslist over ‘pakketten’ PG
Economie B 2024 46
,HOE BESLISSEN TOT VOORZIENING VAN PG
- Typisch bij maatschappelijke projecten: veel aspecten spelen een rol
→ Invloed op werkgelegenheid, gezondheid, milieu, inkomens, inkomensverdeling, mobiliteit, armoede...
- Verschillende methoden voor beoordeling:
o Multicriteria-analyse (MCA)
o Milieueffectenrapportering (MER) niet-monetair
o Maatschappelijke impact analyse
o Kosteneffectiviteitsanalyse (zie H19)
→ Voer die projecten uit die een bepaald doel aan minimale kost bereiken
Voorbeeld: CO2 uitstoot reduceren, stikstof reduceren
→ 2 manieren om kosteneffectiviteit na te gaan:
▪ Kan hetzelfde bereikt worden op goedkopere wijze?
▪ Kan meer bereikt worden met hetzelfde budget?
→ voordeel: minder informatie nodig dan MKBA waarbij je elk deel moet kunnen waarderen
→ enkel vereist: het effect van bestedingen op de doelstelling
MAAR:
→ vergt vergelijking van verschillende sectoren/bedrijven/afdelingen
→ politiek soms gevoelig: bevoegdheidsverdeling, afdelingen binnen een bedrijf
o Maatschappelijke kosten baten analyse (MKBA)
→ Een analyse van een publiek goed waarbij de monetaire kosten vergeleken worden met de monetaire
baten (voor de maatschappij, dus ook bvb. externaliteiten worden in rekening genomen)
→ Voer die projecten uit waar het verschil tussen maatschappelijke baten en kosten het grootst is
è baten en kosten afwegen
→ project beoordelen obv kosten en baten
→ private kosten en aten analyse:
▪ Enkel private kosten en baten
▪ Investeren als positieve bijdrage tot winst
→ MKBA
▪ ‘project’
• Voorziening van een publiek goed
• Beleidsingreep
▪ Gevolgen project voor alle stakeholders monetair inschatten om te bepalen of de totale waarde
van het project positief/negatief is
▪ Informatie nodig: alle kosten en baten van een project
▪ “Leidt een gepland project tot een netto stijging van de sociale welvaart?”
Economie B 2024 47
,MKBA: PROCEDURE
- Belangrijk: bepaling van het nulalternatief (‘wat als we het project niet uitvoeren?’)
→ hierop gebaseerd baten/kosten berekenen van het project
- Omschrijving van alle projecteffecten (toekomst!)
- Waardering/monetarisering van alle effecten in gemeenschappelijke noemer
o Gemeenschappelijke noemer: euro → alle effecten benoemen met euro-waarde
→ soms moeilijk! Vb. stuk natuur → hoeveel euro waard?
→ euro: makkelijk te vergelijken
o Wat met niet-monetaire effecten?
- Optellen van alle kosten/baten:
o Over tijd:
𝐵 𝐾
▪ Actuele waarde: AW = ∑∞ 𝑡 ∞ 𝑡
𝑡=0 (1+𝑑)𝑡 − ∑𝑡=0 (1+𝑑)𝑡 Bt = baten in een bepaald jaar
Kt = kosten in een bepaald jaar
è je telt baten en kosten apart op en je trekt
kosten van baten af → positief/negatief?
(1 + d)t
→ d = discontovoet: om toekomstige
kosten/baten naar hun huidige waarde terug
te brengen
→ stel d = 0 => som van alle baten – som van
alle kosten
→ stel d > 0 => toekomstige kosten en baten
wegen minder zwaar door dan actuele kosten
en baten (vb. door hoge risico-aversie: hoge
onzekerheid of risico’s op toekomstige baten)
▪ Verdisconteren?
→ wanneer je toekomstige baten en kosten vergelijkt met huidige baten en kosten
Verdisconteren = toekomstige waarden aanpassen om hun huidige waarde te berekenen,
rekening houdend met de tijdswaarde van geld → nodig wanneer er tijdsafhankelijke baten en
kosten zijn
Discontovoet = % waarmee verwachte kosten/baten in de toekomst worden teruggerekend naar
het basisjaar van het project.
o Over mensen (stakeholder, groepen) heen = verdelingsaspecten
▪ Welke criteria indien winnaars en verliezers?
→ sommigen winnen van project, anderen verliezen van project => hoe met elkaar vergelijken?
→ kunnen we erin slagen de maatschappelijke welvaart te verhogen?
→ is €1 hetzelfde voor iemand met laag en hoog inkomen?
▪ Stel: verliezers organiseren zich en protesteren
- Sensitiviteitsanalyse
Economie B 2024 48
,VOORBEELD: 3 E SCHELDEKRUISING IN ANTWERPEN
‘Oosterweelverbinding’ om ring rond te maken in Antwerpen
- Kosten
Eenmalige kosten → aanlegkosten/investeringen/projectkosten
→ doorsnijden Schelde-oever (natuur)
Jaarlijkste kosten → onderhoudskosten
→ externe kosten: emissies, geluidsoverlast buurtbewoners
→ ongevalkosten
è hoe in euro uit te drukken? = complex!
Vb. met fijn stof leven → niet gezond → 10% vroeger sterven → waarderen in euro = COMPLEX
Vb. zonder fijn stof leven → gezond → 10% langer leven → waarderen in euro = COMPLEX
- Baten
Directe baten → mobiliteitsbaten (penden, transport…) = vlotter verkeer, minder tijd in file
staan
Indirecte baten → werkgelegenheid, “agglomeratievoordelen” (schaalvoordelen), productiemarge
(hogere TW)
→ agglomeratievoordelen: als het probleem wordt opgelost zal het meer mensen
aantrekken naar de stad Antwerpen
è hoe in euro uit te drukken?
Vb. file of vlot verkeer: aantal tijd dat je verliest of wint in euro waarderen = COMPLEX
VERDISCONTERING IN DE PRAKTIJK: ACTUELE WAARDES VAN €100 IN DE TOEKOMST
→ €100 nu of volgend jaar: mensen kiezen nu
→ €90 nu of €100 vandaag? = twijfelen
= verdiscontering: toekomstige waarden
aanpassen om hun huidige waarde te
berekenen, rekening houdend met de
tijdswaarde van geld
➔ bedragen worden via formule berekend:
è merk op: waarde vandaag van
1 1
100 ∗ = 98,03 100 ∗ = 90,53 gebeurtenis op heel lange termijn = 0
(1 + 0,01)2 (1 + 0,01)10
è toekomstige generaties?
We houden er weinig rekening mee als we
zwaar gaan verdisconteren
98,03 = actuele waarde van een bedrag dat iemand over 1 jaar ervaart (kost/baat), maar vandaag vertaalt
Wil je vandaag 98,03 of over 2 jaar 100 euro => het maakt niet uit, het is hetzelfde
€100 over 2 jaar is vandaag €98,03 waard
è conclusie: kosten en baten in toekomst in rekening nemen = aan lagere kost nemen dan €100!
→ hogere discontovoet (vb 4%) = ongeduldigere mensen = mensen willen geld vandaag → iets in toekomst lager waarderen
→ verdiscontering = heel sterk bepalend voor inschatting van kosten en baten
Economie B 2024 49
, DISCOUNT RATE AND COST OF CO 2
→ als we vandaag 1 ton CO2 uitstoten => hoeveel kost dit voor toekomstige generaties
Vb. door zeespiegel die stijgt moeten toekomstige generaties meer zeedijken bouwen
PRTP = discontovoet
0%; 1%; 3%
→ kost van een ton CO2 is sterk afhankelijk van
verdiscontering
→ veel verdiscontering aan hoge discontovoet (3%)
= toekomst weinig in rekening nemen = lage waarde
voor schadekost van een ton CO2
→ weinig verdiscontering aan lage discontovoet
(0%) = toekomst veel in rekening nemen = hoge
waarde voor schadekost van een ton CO2
KOSTEN EN BATEN
Mobiliteitsbaten – indirecte baten – effecten op milieu en veiligheid – projectkosten – saldo kosten en baten – discontofactor
1 1
= = 0,9246
(1 + 𝑑)𝑡 (1 + 0,04)2
→ kosten en baten
→ miljoen euro, prijspeil van 2013
→ hier discontovoet van 4% gebruikt
→ 0,9246 = hoeveel 1€ in toekomst nu waard is
MKBA: PROCEDURE
→ zie pagina 43 samenvatting: toe te passen op volgende voorbeeld
Economie B 2024 50