Inhoudstafel:
HOOFDSTUK 1: ANALYZING ECONOMIC PROBLEMS 1
HOOFDSTUK 2: DEMAND AND SUPPLY ANALYSIS 2
1 DEMAND, SUPPLY AND MARKET EQUILIBRIUM 3
2 ELASTICITIES 6
3 BACK-OF-THE-ENVELOPE CALCULATIONS 11
4 THE IDENTIFICATION PROBLEM 13
5 MARKET EQUILIBRIUM: COMPARATIVE STATICS 13
6 MULTIPLE MARKETS: GENERAL EQUILIBRIUM 14
HOOFDSTUK 3: CONSUMER PREFERENCES AND THE CONCEPT OF UTILITY 16
1 CONSUMENTENVOORKEUREN/ PREFERENTIES 16
2 NUTSFUNCTIES 16
3 INDIFFERENTIECURVES 18
4 QUASI-LINEAR UTILITY FUNCTIONS 21
5 CRITIQUE OF THE ASSUMPTION OF ‘RATIONAL’ BEHAVIOR 22
HOOFDSTUK 4: CONSUMER CHOICE 23
1 THE BUDGET CONSTRAINT/ DE BUDGETRESTRICTIE 23
2 CONSUMER CHOICE/ OPTIMALE CONSUMENTENKEUZE 24
3 DUALITEIT VAN HET OPTIMALISERINGSPROBLEEM 26
4 SIMPLE APPLICATIONS OF CONSUMER CHOICE/ ENKELE TOEPASSINGEN 26
5 AN APPLICATION TO INTERTEMPORAL CHOICE: BORROWING AND LENDING 28
6 REVEALED PREFERENCE THEORY 30
HOOFDSTUK 5: THE THEORY OF DEMAND 31
1 DERIVING INDIVIDUAL DEMAND FUNCTIONS 31
2 EFFECTS OF PRICE AND INCOME CHANGES 32
3 INCOME AND SUBSTITUTION EFFECTS 33
4 CONSUMER SURPLUS 34
5 AGGREGATE DEMAND AND NETWORK EXTERNALITIES 35
6 CONSUMER DEMAND AND LABOUR SUPPLY 36
7 THE CHARACTERISTICS APPROACH TO CONSUMER DEMAND (K. LANCASTER) 37
HOOFDSTUK 6: INPUTS AND PRODUCTION FUNCTIONS 39
1 PRODUCTION FUNCTIONS 39
2 INPUT SUBSTITUTION AND ISOQUANTS 41
3 RETURNS TO SCALE/ SCHAALOPBRENGSTEN 44
4 TECHNOLOGICAL PROGRESS: PRODUCTIVITY IMPROVEMENTS 45
,HOOFDSTUK 7: COSTS AND COST MINIMIZATION 46
1 DEFINITION OF COSTS AND PROFIT 46
2 LONG-RUN INPUT CHOICES AND COSTS 47
3 CONDITIONAL INPUT DEMAND FUNCTIONS 48
4 COST FUNCTIONS 51
5 SHORT-RUN COSTS 52
6 EXTENSIONS 54
HOOFDSTUK 8: COST CURVES 55
1 DETAILED ANALYSIS OF LONG-RUN COSTS 55
2 ECONOMIES OF SCALE 56
3 DETAILED ANALYSIS OF SHORT-RUN COSTS 58
4 RELATION BETWEEN SHORT- AND LONG-RUN COSTS 59
5 EXTENSIONS: MULTIPLE OUTPUTS AND ECONOMIES OF SCOPE, LEARNING AND VOLUME EFFECTS, ECONOMETRIC
COST MODELS 60
HOOFDSTUK 9: PERFECTLY COMPETITIVE MARKETS/ ZUIVERE MEDEDINGING 64
1 COMPETITIVE MARKETS: CHARACTERISTICS 64
2 PROFIT MAXIMIZING FIRMS 64
3 SHORT-RUN EQUILIBRIUM 65
4 LONG-RUN EQUILIBRIUM 69
5 MARKET EFFICIENCY: IS PERFECT COMPETITION REALLY THAT GREAT? 71
6 OTHER FIRM OBJECTIVES 72
HOOFDSTUK 10: COMPETITIVE MARKETS: APPLICATIONS 73
1 INDIRECT TAXES AND SUBSIDIES 73
2 PRICE CONTROLS: MAXIMUM AND MINIMUM PRICES 78
3 TARIFFS AND QUOTAS IN INTERNATIONAL TRADE 80
HOOFDSTUK 11: MONOPOLY AND MONOPSONY 82
1 BARRIERS TO ENTRY AND MONOPOLY 82
2 BEHAVIOR OF THE MONOPOLIST AND THE INVERSE ELASTICITY PRICING RULE (IEPR) 83
3 IMPLICATIONS OF MONOPOLISTIC BEHAVIOR 86
4 PRICING IN PRACTICE: MARK-UP PRICING 88
5 MULTI-PLANT MONOPOLY 88
6 THE WELFARE COST OF MONOPOLY 89
7 MONOPSONY 90
HOOFDSTUK 12: CAPTURING SURPLUS 92
1 INTRODUCTION 92
2 FIRST-DEGREE PRICE DISCRIMINATION 93
3 SECOND-DEGREE PRICE DISCRIMINATION: BLOCK TARIFFS AND TWO-PART TARIFFS 94
,4 THIRD-DEGREE PRICE DISCRIMINATION: DIFFERENT PRICES FOR DIFFERENT GROUPS OF CONSUMERS 98
5 TYING AND BUNDLING 101
6 ADVERTISING 103
HOOFDSTUK 13: MARKET STRUCTURE AND COMPETITION 105
1 INTRODUCTION: MARKET STRUCTURES 105
2 OLIGOPOLY WITH HOMOGENEOUS PRODUCTS 105
3 DOMINANT FIRM MARKETS 111
4 OLIGOPOLY WITH (HORIZONTALLY) DIFFERENTIATED PRODUCTS 112
5 MONOPOLISTIC COMPETITION 114
6 APPENDIX: COURNOT-MODEL EN STACKELBERG LEIDER-VOLGER MODEL 116
HOOFDSTUK 14: GAME THEORY AND STRATEGIC BEHAVIOR 118
1 SIMULTANEOUS-MOVE ONE-SHOT GAMES 118
2 REPEATED SIMULTANEOUS-MOVE GAMES 122
3 SEQUENTIAL-MOVE GAMES 122
HOOFDSTUK 17: EXTERNALITIES AND PUBLIC GOODS 125
1 EXTERNALITIES 125
2 PUBLIC GOODS 129
,Hoofdstuk 1: Analyzing economic problems
(Niet belangrijk)
Economie is de studie met als object het menselijk keuzegedrag in zover het betreft het
aanwenden van schaarse, alternatief aanwendbare middelen om aan ongelimiteerde
menselijke behoeften te voldoen
In economie worden 3 belangrijke analytische hulpmiddelen gebruikt:
o Constrained optimization: men gaat ervan uit dat mensen hun beperkte middelen
altijd zo optimaal mogelijk zal proberen te benutten om hun talrijke behoeften te
bevredigen.
o Equilibrium Analysis: analyseren van het marktevenwicht
o Comparative statics: (= comparatieve statica) men kan observeren wat er met een
economisch evenwicht gebeurt wanneer 1 van de variabelen wordt gewijzigd terwijl
alle andere variabelen constant blijven.
Algemene opmerkingen:
o Het economische systeem is een klein onderdeel van een globaal, fysiek milieu.
o De interacties van het economische systeem en de fysieke omgeving zijn in de
voorbijgaande decenia meer beleidsrelevant geworden.
o De gemengde economie (‘kapitalisme’ met ‘overheidsingrijpen’) waar we op
focussen is enkel één van de vele mogelijkheden, maar het heeft tot nu toe redelijk
goed gewerkt.
De gemengde economie heeft het niet echt slecht gedaan maar er zijn nog steeds twee
problemen waar we mee kampen: milieu en armoede.
Nadeel groot economische groei: vervuiling en afval door gezinnen en bedrijven, CO2- en
koolstof uitstoot.
De koolstof uitstoot is de voorbije 100 jaar fors gestegen dit heeft als gevolg dat ook de
atmosferische CO2 is gestegen.
Voor de jaren 1800 kunnen we weinig zeggen over het BBP per capita van bepaalde landen
aangezien er nog geen data of weinig informatie over beschikbaar was. Enkel rond de jaren
1500 en respectievelijk 1700 krijgen we meer informatie over Groot-Brittannië en Italië.
Dan nog is elk land verschillend. Vele landen zijn nog vrij communistisch i.p.v. kapitalistisch.
Een aantal ‘laatkomers tot het kapitalisme’: Russische federatie, Brazilië, Argentinië en met
als koploper Zuid-Korea waarvan het BBP per capita (of levensstandaard) vanaf 1990 enorm
is gestegen.
1
,Hoofdstuk 2: Demand and Supply Analysis
Een aantal vragen:
- Waarom worden sommige goederen (aardbeien) goedkoper in de maanden met de
hoogste consumptie?
o Vraag is hier elastisch, er zijn veel substituten.
- Waarom worden sommige goederen (appartementen aan de zee) duurder tijdens de
maanden met het hoogste verbruik?
o Vraag is inelastisch, waardoor men de prijzen kan laten stijgen, zonder dat er
veel mensen overstappen op een alternatief, aangezien er niet echt een
alternatief is.
- Hoe uit te leggen dat de prijzen van sommige goederen in de loop van de tijd sterk
zijn gedaald, ondanks de toenemende vraag?
o Door de grote vraag kan er een massaproductie ontstaan van deze goederen
bijvoorbeeld, waardoor deze beschikbaarder wordt. En de schaarste dus
afneemt en zo ook de prijs door eventuele schaalvoordelen.
o Denk maar aan bepaalde medicijnen.
- Wat zijn de korte en lange termijneffecten van immigratie of overstromingen voor
huizenprijzen?
- Waarom zijn de steakprijzen in restaurants niet veel veranderd na de BSE-crisis?
- Slecht nieuws voor de landbouw (droogte, zwaar weer) kan goed nieuws zijn voor
boeren.
o Goederen zijn schaarser en kunnen ze daardoor aan een hogere prijs
verkopen.
- Omgekeerd kan een grote oogst slecht nieuws zijn voor boeren.
o Veel goederen en daardoor moeten ze deze aan een lage prijs verkopen.
- Verkiest u als verkoper klanten met een elastische of een niet-elastische vraag naar
uw product?
o We willen een zeer inelastische vraag. Waardoor stel dat de prijzen stijgen, de
vraag zeer weinig zal wijzigen.
- Wat verklaart 'bubbels'?
- Wat verklaart de enorme variabiliteit in prijzen voor ruwe olie, aandelenprijzen,
emissierechten, enz.?
o Prijsstijgingen enkel en alleen van wat de mensen verwachten. Mensen
verwachten dat de prijs stijgt? De prijs gaat dan ook stijgen.
Voorbeeld: Olieprijs variabiliteit
- De prijzien zijn enorm volatiel
- Maar de olie consumpie is de laatste 50 jaar enorm gestegen
Voorbeeld: Bitcoin. Hoe verklaren we de prijsfluctaties? -> Vraag en aanbod bepaalt dit.
Voorbeeld: graan
- De fluctuaties van het aanbod kunnen worden verklaard door
weersomstandigheden, maar ook door de vraag naar biobrandstoffen.
- Deze fluctuaties hebben een invloed op de prijzen van het vlees enzovoort.
2
,1 Demand, supply and market equilibrium
Eerst moeten we de markt definiëren om te weten waarover het gaat en wat we bekijken.
De vraagcurve D geeft het verband weer tussen de gevraagde hoeveelheid en andere
determinanten (prijs P).
→ Heeft een negatief verband: als iets duurder wordt, willen we er minder van kopen.
De aanbodcurve S geeft het verband weer tussen hoeveel ze willen aanbieden (hoeveelheid
Q) en wat ze voor die producten kunnen krijgen (prijs P).
→ Heeft een positief verband: als we meer kunnen krijgen, zijn we bereid meer aan te
bieden.
Het snijpunt tussen de twee curves, noemt met het marktevenwicht. Dit snijpunt gaan we
observeren, niet de twee curves. Als de prijs stijgt, zijn er automatische krachten die de prijs
weer doen dalen en andersom. Dus elke afwijking van het evenwicht wordt onmiddellijk
hersteld.
P
Q
Verschuiving van de curves:
Als de vraag stijgt, stijgt de prijs ook en de gevraagde hoeveelheid ook.
Als het aanbod stijgt, stijgt de prijs maar daalt de gevraagde hoeveelheid.
Bv. als de lonen in bedrijven toenemen of als de energieprijzen stijgen die de bedrijven
moeten betalen in hun productieproces.
1.1 De vraagcurve
We gaan uit van perfect concurrerende/ competitieve markten die grote aantallen kopers en
verkopers omvatten. Met een prijs-nemend gedrag (price-taking). De individuele koper of
verkoper neemt de marktprijs zoals ze is.
P
Andere determinanten die vraag en aanbod bepalen, blijven hier
constant. Enkel prijs heeft een invloed.
Marktvraagcurve: een curve die ons de hoeveelheid goederen toont
die consumenten tegen verschillende prijzen willen kopen wanneer
alle andere factoren (prijzen van andere goederen, inkomen)
constant worden gehouden. Q
Afgeleide vraag: vraag naar een goed dat is afgeleid van de productie en verkoop van andere
goederen.
3
,Directe vraag: vraag naar een goed dat voortkomt uit de wens van kopers om het goede zelf
rechtstreeks te consumeren.
Wet van de vraag: de omgekeerde relatie tussen de prijs van een goed en de gevraagde
hoeveelheid wanneer alle andere factoren die de vraag beïnvloeden vast worden gehouden.
Als de prijs van een goed daalt, stijgt de gevraagde hoeveelheid.
Uitzondering:
Luxegoederen zoals parfum, designer merken… worden meer verkocht tegen een hogere
prijs aangeizen dit een hogere kwaliteit indiceert. → De perceptie van wat kwaliteit is voor
de klant moeten we constant houden, ceteris paribus.
1.1.1 Verschuiving langs de vraagcurve
Een verschuiving langs de vraagcurve kan enkel worden veroorzaakt door een verandering in
de prijs van het goed.
1.1.2 Verschuiving van de vraagcurve
Een verschuiving van de vraagcurve wordt veroorzaakt door een verandering in één van de
andere variabelen (inkomen, prijs van een ander goed).
o Het inkomen van de consument: Een verschuiving in het inkomen van de consument
zal een effect hebben op het goed, afhankelijk van het feit of het een inferieur of
normaal goed betreft
- Wanneer het inkomen stijgt zal de vraag naar een normaal goed stijgen
- Wanneer het inkomen stijgt zal de vraag naar een inferieur goed dalen.
o Prijs van andere goederen:
- Wanneer de vraag naar een bepaald goed daalt als de prijs van een ander
goed daalt, dan zijn de goederen substituten (vb. Stella en Jupiler)
- Wanneer de vraag naar een bepaald goed stijgt als de prijs van een ander
goed daalt, dan zijn deze goederen complementen (vb. auto’s en diesel)
Door zo’n wijziging wijzigt in feite ook de bereidheid van de consumenten om voor dit goed
te betalen:
o Indien de verandering de bereidheid om voor het goed te betalen verhoogt (bij een
inkomensstijging) verschuift de vraagcurve naar rechts.
o Indien de verandering de bereidheid om voor het goed te betalen verlaagt (een
goedkoper geworden substituut) verschuift de vraagcurve naar links.
P
Q
4
, 1.2 De aanbodcurve
Marktaanbodscurve: een curve die ons de totale hoeveelheid
goederen toont die hun leveranciers bereid zijn te verkopen tegen
verschillende prijzen wanneer alle andere factoren (technologie,
prijzen van productiefactoren) constant worden gehouden.
De aanbodcurve geeft als het ware de bereidheid van producenten
weer om hun goederen te verkopen.
De wet van het aanbod: de positieve relatie tussen prijs en
aangeboden hoeveelheid, wanneer alle andere factoren die van invloed zijn op het aanbod,
vast worden gehouden.
Het aanbod stijgt naarmate de prijs van het goed in kwestie stijgt.
Productiefactoren: hulpbronnen zoals arbeidskrachten en grondstoffen die worden gebruikt
om een goed te produceren.
1.2.1 Verschuiving langs de aanbodscurve
Een verschuiving langs de aanbodcurve is enkel mogelijk als de prijs van het wijzigt.
1.2.2 Verschuiving van de aanbodscurve
Een verschuiving van de aanbodcurve treedt op als één van de andere variabelen die de
aanbodcurve mee bepalen, gewijzigd wordt.
o De prijs van productiefactoren: naarmate productiefactoren duurder worden, daalt
de bereidheid van de producenten om tegen een bepaalde prijs aan te bieden.
o Stand van de technologie: naarmate de technologie verder vordert kan het zijn dat
de productie van een bepaald goed eenvoudiger wordt waardoor het goedkoper
wordt. Dan stijgt de bereidheid van de producenten om aan te bieden.
o Het aantal aanbieders: hoe meer aanbieders er op de markt komen, hoe hoger het
aanbod wordt tegen een bepaalde prijs
o Prijzen van andere goederen
Door zo’n wijziging wijzigt in feite ook de bereidheid van de consumenten om voor dit goed
te betalen:
o Indien de verandering de bereidheid om aan te bieden verhoogt (goedkopere
productiefactoren) verschuift de aanbodcurve naar rechts.
o Indien de verandering de bereidheid om het goed aan te bieden verlaagt (stijgende
grondstofprijzen voor grondstoffen die nodig zijn om het goed te produceren)
verschuift de aanbodcurve naar links.
5