Financiële markten: beschrijvend deel “Wegwijs in de Financiële Wereld”
Hoofdstuk 1: Financiële architectuur ontstaat niet
spontaan
1.1 Intro
Waarom is de wereld niet in dezelfde mate ontwikkeld? Elke wetenschapper heeft zijn eigen
redenering hierover:
o Easterlin (professor) beweert dat onderwijsstructuren bepalen in welke mate landen
ontwikkelen.
o Economische historici en financiële economen beweren dat het ontstaan van
financiële infrastructuur een gigantische katalisator is van welvaart/welzijn.
Het beheersen van inzichten hoe die financiële infrastructuur werkt is voor
de gehele economie van uitermate belang.
Is het toeval hoe de wereld nu ontwikkeld is? Vb: aboriginals als slaven van de Britse kolonies
zou dit ook omgekeerd kunnen zijn? Nee, want aboriginals hadden geen nood aan
verandering en de rest van de wereld wel.
Welke naties waren dan dominant?
o In 20e eeuw: de VS, die toen de grootste economische wereldmacht was
o In 18e en 19e eeuw: Engeland, die toen de grootmacht was door de industriële
revolutie
o In 17e eeuw: de Nederlanden, die in de 17e eeuw op economisch vlak baanbrekend
waren
Is het bovenstaande toevallig? Volgens veel financiële economen is dit niet toevallig want dit
zijn de landen waar de financiële architectuur het snelst veranderde om bepaalde noden te
vervullen.
Financiële (r)evoluties waren voorloper van economische vooruitgang:
o Financieel systeem = “the connected universe of financial instruments (leningen,
obligaties, aandelen…), financial institutions (banken, verzekerings- en
beleggingsmaatschappijen…) and financial markets operating in a given place at a
given time” (-Goldsmith)
o Financiële architectuur = de financiële instrumenten, markten en instituties en het
toezicht op deze drie
Schuld en ruil liggen aan de wieg van onze beschaving:
o Jagers-verzamelaars leefden door rond te trekken (nomadisch) in een kleine
leefgemeenschap. Ze verzamelden vruchten, planten,…
o Hun economie kunnen we een ‘sharing economy’ noemen, want ze deelden in hun
gemeenschap wat ze vonden. Het was geen ‘subsistence economy’
, (overlevingseconomie), want ze moesten amper moeite doen om te overleven. Want
wanneer voedsel op was trokken ze verder, waardoor ze in een (relatieve) ‘affluent
society’ woonden.
o De vormen van geven (‘gift economy’) binnen de gemeenschappen die toen
bestonden waren complex, want toen verwachtten ze altijd iets terug. Het was heel
onbeleefd om hetzelfde terug te geven, je moest eigenlijk meer teruggeven. De
concepten schuld, interest en ruil ontstonden hier dus.
De neolitische revolutie:
o Van jager-verzamelaar (‘foerageren’) ging men over naar pastoralisme
o Pastoralisme = men is ook dieren beginnen domesticeren (ze maakten dieren tam en
namen deze mee op in de leefgemeenschap)
o Dieren kon men meenemen, maar de planten die ze nodig hadden niet dus ging men
van rondtrekken naar sedentatie
o Sedentatie = men bleef op 1 bepaalde (meest vruchtbare plek) en bouwden hier
nederzettingen
Domesticatie leidt tot:
o Uitbreiding van tuinbouw naar landbouw: ze gingen gewassen telen voor een
ruimere gemeenschap, dus niet individueel
o Verandering van technologie (steen naar metaal)
o Urbanisatie: men ging in veel grotere gemeenschappen samenleven, waardoor
steden ontstonden
o Territoriale soevereiniteit: iemand moest de baas zijn
o Sociale stratificatie: er moesten ook mensen werken, want anders hebben we geen
eten
o Belastingen: dit was nodig om het hoofd van de gemeenschap te onderhouden
Landbouw en urbanisatie (8000 v.C.):
o Jericho en Catak Höyük waren de eerste nederzettingen waarbij mensen met ladders
naar boven en beneden klommen, want er waren nog geen straten. Dit was
tegelijkertijd de bescherming tegen indringers.
o The Fertile Crescent = een vruchtbare sikkel waar de eerste beschavingen
ontstonden omdat die grond daar zo vruchtbaar was
Agrarische maatschappijen doen eigendomsconcepten ontstaan:
o Op een bepaald moment kreeg je nederzettingen en allemaal mensen op 1 plaats =>
mensen bouwden een voorraad op en kochten dieren want die kregen jongen => het
concept Vermogen ontstaat want het was mogelijk om welvaart te stockeren (vee)
Sociale stratificatie en machtssystemen:
o Egypte: aan het hoofd staat de farao, daarna geestelijken,…, en helemal vanonder
slaven
o Uruk: 10 000 mensen leefden samen en moesten een deel van hun oogst naar
Ziggurat (soort piramide) brengen om hun belastingen te vervullen
Nieuwe financiële concepten ontstaan (hier was nood aan op een bepaald moment):
, o Eigendom
o Registratie- en teltechnieken
Vormen van registratie (vanaf 9000 v.C.): kleitabletten met een koe erop
(vertegenwoordigen het aantal koeien), steentjes die goederen
vertegenwoordigen, klei-enveloppes met ‘tokens’ erin, vlakke tabletten,…
Spijkerschrift (met een stift krassen) op kleitabletten => tellen en
boekhouding van producten
o Schrift
o Boekhouding
o Goederengeld
o Contracten
o Handel
Het probleem van de (niet) samenvallende behoeften:
o In een bar kan je moeilijk met een koe betalen dus die ruil was heel onhanding =>
nood aan ruilverhoudingen (= 0,5N (N-1)) bij gebrek aan ‘geld’
o Spontaan bestaat de behoefte om iets te kiezen als numerair (N-1) en dit werd
uiteindelijk ‘geld’ (eerst goederengeld en daarna andere vormen)
Ruilhandel in Egypte:
o Shât en Deben als rekeneenheden (financiële concepten) waardoor het probleem
van de samenvallende behoeften wordt opgelost
Codex van Hammurabi (1780 v.C.):
o Dit was het bewijs dat men leen- en verzekeringscontracten en risicospreiding via
bodemerij al heel lang kende
Fenicische handelsroutes:
o Men zeilde heel de Middellandse zee af om goederen van de ene naar de andere
streek te brengen (met heel veel risico)
o Tegenover de risico’s die de zeevaarders namen, vroegen zij premies
1.2 Van goederengeld naar munten
Goederengeld nam allerlei vormen aan:
o Schelpen, schelpenkettingen,…
o Numeraire én tastbare vormen kan je sparen
o Het begrip sparen is zo oud als de straat, want vanaf dat er een soort
geld in omloop was creëerden men de mogelijkheid om dit te sparen
Goederengeld nam soms bizarre vormen aan:
o In Micronesia hadden ze zelfs in de 19 e eeuw nog goederengeld,
namelijk grote stenen met een gat in het midden die waren heel
moeilijk te transporteren en gingen ze die dus psychisch verplaatsen
(het dorp wist gewoon dat zogezegd die steen van die familie naar die
familie ging
, Geldfuncties (terug te vinden in de oudheid):
o Rekeneenheid (numerair) zoals Shât in Egypte
o Opslagmiddel van vermogen
o Ruilmiddel
Zo rijk als Croesus:
o De Lydiërs waren de eersten die het concept van geld begonnen in
goud te gieten, maar dit was moeilijk want ze kregen het goud nooit
heel zuiver (het gewicht zei dus niet veel)
o Lydiërs vonden een soort zuiveringsproces, waardoor Croesus (hun
koning) de eerste munten met de naam “stater” uitbracht
o Op die gouden stater stonden leeuwen en hoe meer je kon zien van de
leeuw, hoe meer je munt waard was
o Croesus vond ook de ‘gouden standaard’ uit, want goud werd de
basiseenheid en je kon altijd bij Croesus terecht om deze te ruilen
tegen andere goederen
ontstaan van een ‘munthuis’
een waarde werd gewaarborgd, namelijk het goudgewicht
er ontstond meer vertrouwen in de eerste munten
dit werd stilaan internationaal aanvaard (waardoor Croesus schatrijk is
geworden)
o Toen de Perzen het Koninkrijk van Lydië overnamen (door overval) hebben zij
Croesus als financieel adviseur aangenomen en het systeem van die munten
aangehouden (waardoor dat Koninkrijk economisch gegroeid is)
Griekse munten:
o De Grieken en Romeinen hebben ook munten uitgevaardigd met hun de kop van hun
heersers erop want zo werden zij bekend en kregen ze een groter aanzien
o Zelfs nu worden nog Romeinse munten gevonden in de bodem, waar je nog steeds
veel mee kunt verdienen
Het nadeel van munten in edelmetaal:
o Dit kan gevijld/gesnoeid worden en dat deden mensen ook (om te verdienen)
waardoor munten steeds kleiner werden
o Men zocht dus beveiligingstechnieken: bv op de rand van de munt ribbeltjes maken
o Die beveiligingstechnieken hebben we nog steeds
Schoorvoetende innovaties:
o Bij de Romeinen waren er innovaties zoals een vorm van financiële intermediairs
(geldwisselaars), van rechtspersonen en van aandelen (in soort vennootschappen)
o Deze innovaties zijn terug gestorven, want werden niet herkend door andere
gemeenschappen
o De Romeinen hebben dus niet echt gezorgd voor de internationale spreiding hiervan
1.3 De Middeleeuwen
Het ontstaan van …: