23-
24
Kijken naar scholen en
kinderen:
ontwikkelingspsychologie
0
, 1. Inleiding
De ontwikkelingspsychologie bestudeert hoe het gedrag, het denken en het beleven van
mensen evalueert over de verschillende levensfasen neer. (duurt van geboorte tot dood)
Waarom ontwikkelingspsychologie?
Omgaan met kinderen: je bent als leerkracht een hele dag met kinderen bezig. Je
houdt bewust en onbewust rekening met de kinderen
o -> je gaat anders om met een kind van het 1ste leerjaar dan met een kind van
het 6de leerjaar.
Afwijkende ontwikkeling: als leerkracht zou je een leerling met een afwijking kunnen
defecteren/herkennen.
Eigen levensloop: meer inzicht krijgen in het eigen leven, over je eigen ontwikkeling.
1.1. De ontwikkeling van het kind: gewikt en
gewogen
Als leerkracht, ouder of opvoeder staat je omgang met kinderen centraal. De hele dag
communiceer je met hen. Tijdens deze interacties met je kinderen houd je (onbewust)
rekening met de typische kenmerken van hun leeftijd.
Bijvoorbeeld: Een vertelboek kies je afhankelijk van de leeftijd en de interesses van jouw
kinderen. Je kiest in een klas bijvoorbeeld voor werkvormen die je leerlingen reeds
aankunnen en die hen uitdagen. Je praat (onbewust) met een jongere van 14 jaar op een
andere manier dan met een kleuter van 4 jaar.
Tijdens het begeleiden van kinderen speel je voortdurend in op hun karakteristieken; en
hoewel ieder kind uniek en dus anders is, heeft elke leeftijdscategorie haar specifieke
eigenschappen.
Bijvoorbeeld: Peuters worden zindelijk als ze voldoende blaascontrole hebben ontwikkeld,
meestal vanaf 2 jaar (en voor 5 jaar). Rond de leeftijd van 6 jaar zijn de meeste kinderen
rijp om te leren lezen, rekenen en schrijven.
Bovendien zul je tijdens het werken met kinderen herhaaldelijk ondervinden dat veel
kinderen, zeker in overgangsfasen, nog kenmerken van voorgaande of al kenmerken van de
volgende fase vertonen.
Bijvoorbeeld: Een kleuter van 5 jaar gaat niet altijd zelfstandig plassen op het kleine wc’tje
of potje en heeft regelmatig ‘accidentjes’. Een lagereschoolkind in het eerste leerlaar kan
nog niet echt samenspelen met klasgenootjes en belandt ongewild in conflicten.
, 1.2. Wat is ontwikkeling?
Ontwikkeling = het veranderen van een aanwezige structuur. De aanwezige structuur
ontwikkelt, ontvouwt, ontplooit zich gedurende de hele levenscyclus; dus vanaf de conceptie
tot aan de dood.
Gedragsveranderingen: verwerven van een vaardigheid
Veranderen van aanwezige structuur: veranderingen op lichamelijk vlak, maar ook op
mentaal vlak
Winst en verlies: je leert lopen (winst), hoe ouder je wordt hoe minder beter je hoort
(verlies)
Geleidelijk verloop= er is een heel proces eraan verbonden, je leert in stappen
Voortgang: wat je leert ga je maar 1x leren, je gaat het niet steeds opnieuw leren (bv.
Fietsen)
Bijvoorbeeld: Rond de leeftijd van 1 jaar leert een baby zelfstandig lopen (lopen =
gedragsverandering: er komt een nieuwe vaardigheid bij).
Tijdens de basisschool leren kinderen lezen, rekenen en schrijven als voornaamste
schoolse vaardigheden (lezen, rekenen, schrijven = gedragsverandering, er komen
nieuwe vaardigheden bij).
Marijke kon als kind als de beste haar tenen naar haar mond brengen, als tiener
ondervindt ze moeilijkheden deze vaardigheid te herhalen (verlies van lenigheid =
gedragsverandering: verlies van een vaardigheid).
Ontwikkeling heeft het karakter van een levenslang proces = de ontwikkeling kent een
verloop in tijd dat een voortgang inhoudt.
Verloop in de tijd verwijst erop dat de veranderingen niet van vandaag op morgen
gebeuren. Ontwikkeling is geen momentopname. Er is spraken van een geleidelijke
verandering
Voortgang duidt op het feit dat ontwikkeling niet herhaalbaar is. De veranderingen
die optreden in de mens, treden maar één keer op en blijven gedurende langere tijd
aanwezig.
Bijvoorbeeld: In de loop van zijn ontwikkeling leert de mens spreken (= verloop). Zodra hij
kan spreken, blijft hij onder normale omstandigheden gedurende zijn hele leven over die
mogelijkheid beschikken en herhaalt het proces van leren spreken zich op latere leeftijd
niet (= voortgang). Een uitzondering hierop is bijvoorbeeld wanneer iemand een auto-
ongeluk heeft gehad waardoor de hersenen dusdanig zijn beschadigd dat die persoon
opnieuw moet leren spreken.
De ontwikkelingspsychologie = bestudeert hoe het gedrag, het denken en het beleven van
mensen evolueert over de verschillende levensfasen heen.
, 1.3. Hoe ontstaat ontwikkeling?
1.3.1. De natuur (je aanleg, ‘Nature’)
De natuur of (erfelijke) aanleg verwijst naar datgene waarmee het kind geboren wordt, die
eigenschappen die je reeds bij je geboorte hebt meegekregen. Deze eigenschappen kunnen
zowel manifest (direct obersveerbaar) als latent (nog onzichtbaar) aanwezig zijn in de mens
Bijvoorbeeld: Je lichaamslengte, de kleur van je ogen, je huidskleur, je verstandelijke
aanleg, je temperament, de mogelijkheid die elk kind in zich heeft om te leren spreken, je
geslacht, bepaalde talenten die maken dat je een goede leerkracht, ouder of opvoeder zult
worden
De Aanlegtheorie gaat ervan uit dat:
Je ontwikkeling hoofdzakelijk wordt bepaald door je aanleg
Erfelijkheidsfactoren bepalen de ontwikkeling
Wat het kind meemaakt in zijn opvoeding, brengt hooguit enkele wijzigingen aan in
datgene wat het kind aan mogelijkheden in zich heeft.
1.3.2. Het milieu (je omgeving, ‘Nature’)
Hiermee wordt je omgeving bedoeld die invloed uitoefent op je ontwikkeling
Bijvoorbeeld: Je land, je dorp, ons klimaat, onze cultuur, je gezin, je familie, je vrienden, je
leerkrachten, je jeugdleiders, je school, de ervaringen die je meemaakt. In een ander land,
bij andere ouders, door andere ervaringen zou je ontwikkeling eveneens ‘anders’ lopen.
De Milieutheorie gaat ervan uit dat:
De ontwikkeling van een persoon hoofdzakelijk bepaald wordt door zijn of haar
omgeving
De mens wordt bijna volledig bepaald door het milieu waarin hij opgroeit en door zijn
opvoeding
De omgeving heeft dus een actieve invloed op de ontwikkeling
Aan ‘opvoeding’ worden onbegrensde mogelijkheden toegekend
1.3.3. Een derde ontwikkelingsfactor: de zelfbepaling?
- Er wordt steeds meer aandacht geschonken aan zelfbepaling
= De eigen vrije keuze. Daarmee bedoelen we, dat de mens ook zelf omstandigheden
kan scheppen. Hij kan zelf kiezen en hij kan verwerpen: hij kan “ja” zeggen en hij kan
belsuiten tot “nee”.