TWIEOOS FYSISCHE GEOGRAFIE
VEELGESTELDE VRAGEN
- Versnelde erosie - Gelifluctie
- Topografische drempelwaarde - Anastomerende rivier
- Bodemlast - Berekenen bodemverlies
- Link klimaatverandering en erosie
ALGEMENE OPBOUW EXAMEN
- Termen
- Meerkeuzevragen
- Practicum gedeelte (hier niet in verwerkt)
TERMEN:
Definieer kort de volgende begrippen (schrijf kernachtig en enkel binnen de box)
1. Interfluvium: Een interfluvium is een waterscheidingskam die de grens vormt
tussen twee aangrenzende stroomgebieden of rivierstelsels. Het is het gebied
tussen twee rivierdalen waar geen actieve waterstroom plaatsvindt
2. Massabewegingen: verplaatsingen van bodem en verweerd gesteente onder
invloed van de zwaartekracht
• materiaalverplaatsing gebeuren hier zonder tussenkomt van een
transporterend agens
• verplaatsing vd bodem en het verweerd gesteente over korte afstanden
3. Verwering: Verwering is het proces waarbij gesteente wordt afgebroken door
fysische, chemische of biologische invloeden, zonder dat er transport
plaatsvindt. Mechanische verwering leidt tot het fragmenteren van gesteente
zonder chemische veranderingen, terwijl chemische verwering resulteert in de
vorming van nieuwe mineralen door chemische reacties
4. Bergstorting: Bergstorting is een vorm van massabeweging waarbij grote
hoeveelheden gesteente plotseling van een helling afglijden of vallen, vaak als
gevolg van aardbevingen, sterke regenval, of de destabilisatie van de helling
door menselijke activiteiten
5. Gelifluctie: Gelifluctie is een vorm van massabeweging die specifiek optreedt in
periglaciale gebieden, waar seizoensgebonden ontdooiing van permafrost leidt
tot het verzakken en verschuiven van de bovenste, verzadigde bodemlagen
6. Geconcentreerde watererosie: Geconcentreerde watererosie treedt op
wanneer water afstroomt en zich verzamelt in geulen, wat leidt tot de uitschuring
, en verplaatsing van bodem- en rotsmateriaal, vaak resulterend in diepe
erosiegeulen
7. Versnelde erosie: Versnelde erosie verwijst naar het proces waarbij de
natuurlijke erosiesnelheid aanzienlijk toeneemt door menselijke activiteiten zoals
ontbossing, landbouw, en infrastructuurontwikkeling, wat leidt tot een snelle
afvoer van verweringsmateriaal
➔ De aangroeisnelheid van de bodem is kleiner dan het bodemverlies
8. Thalweg: De thalweg is de lijn die het diepste punt van een rivier- of beekdal
volgt, waar de waterstroom het sterkst is. Het is vaak de route van de minste
weerstand en wordt gebruikt om de dynamiek van riviererosie en
sedimenttransport te bestuderen
9. Transport in suspensie: Transport in suspensie verwijst naar de beweging van
fijne sedimentdeeltjes, zoals klei en silt, die door de turbulentie van stromend
water OF lucht in suspensie worden gehouden en over lange afstanden worden
getransporteerd.
10. Alluviale rivier: Een alluviale rivier is een rivier die door alluvium (losse
sedimenten zoals zand, klei, en grind) stroomt en zijn loop, bed en oevers
voortdurend aanpast door sedimentatie en erosie.
➔ niet beperkt door topografie, unconffined channels, dragen bij aan de opbouw
vh reliëf door sedimentafzettingen tijdens overstromingen
11. Meanderkruising: Meanderkruisingen zijn gebieden in een meanderende rivier
waar de buitenbochten (erosiezijde) en binnenbochten (sedimentatiezijde)
elkaar afwisselen, resulterend in de karakteristieke slingerende loop van de
rivier.
12. Insnijdingsterrassen: Insnijdingsterrassen ontstaan wanneer een rivier zijn dal
diep insnijdt, waardoor eerdere rivierbeddingen als verhoogde terrassen aan
weerszijden van het huidige rivierdallandschap achterblijven.
13. Daltorso: Daltorso is een term die de resten van een oud rivierdal beschrijft,
vaak zichtbaar als een hoger gelegen terras of plateau nadat de rivier zijn loop
heeft verlegd of dieper heeft ingesneden.
14. Reliëfratio: De reliëfratio is een maat voor de verhouding tussen
hoogteverschillen en horizontale afstand in een landschap. Het geeft een
indicatie van de steilheid en reliefvariatie in een bepaald gebied.
15. Lag deposit: Lag depositen zijn ophopingen van grof materiaal zoals grind en
stenen, achtergelaten door afnemend water dat de fijnere sedimenten
wegspoelt, meestal aangetroffen in rivieren of kustgebieden
, 16. Rotsgletsjer: Een rotsgletsjer is een langzaam bewegende massa van
gesteente, puin en ijs die zich voornamelijk in bergachtige gebieden bevindt en
zich vergelijkbaar met een gletsjer naar beneden verplaatst, aangedreven door
zwaartekracht en de aanwezigheid van ijs
17. Maximale reliëf: Het maximale reliëf is het hoogteverschil tussen het hoogste
en laagste punt in een bekken. Deze maat wordt gebruikt om de steilheid van
een stroomgebied te bepalen
18. Bodemlast: Bodemlast verwijst naar het sediment dat langs de bodem van een
rivier wordt getransporteerd. Dit omvat grof materiaal zoals grind en zand, dat
door de stroming over de rivierbodem wordt gerold of gesaltieerd (gesprongen)
19. Glaciale plucking: Erosie bij gletsjers waarbij gesteente losbreekt van de
ondergrond (onder de gletsjer) door opvriezen (na druksmelt). Synoniem:
exaratie.
20. Splash erosie: Erosie door de impact van regendruppels op een naakte bodem.
Bodempartikels worden opgespat en kunnen nadien hellingafwaarts
getransporteerd worden door een oppervlakkige laagstroom (wash). Vormt
hierdoor een belangrijk proces bij de kwantificatie van geul en intergeulerosie.
21. Windkeien: Komt voor bij winderosie waarbij door corrasie (met zand beladen
wind) kleien worden gepolijst en vaak facetten krijgen overeenkomend met
dominantie windrichtingen.
22. Saltatie van sediment: Sedimentpartikels van intermediaire grootte die
afwisselend behoren tot het bodemmateriaal en het suspensiemateriaal bij
transport door water en wind. De partikels worden af en toe door een werveling
opgetild en zakken dan weer op de bodem.
23. Anastomoserende rivier: Riviertype die wordt gekenmerkt door verschillende
kanalen die naast elkaar bestaan en gescheiden worden door (meestal
begroeide) eilanden. Blijft bijna ongewijzigd doorheen de tijd doordat vegetatie
erosie op oevers grotendeels zal verhinderen.
24. Karren: Corrosieverschijnselen aan het oppervlak van kalksteen, dolomiet of
gips in de vorm van groeven en kammen, die op een hellend oppervlak
hellingafwaarts zijn gericht en afmetingen hebben die varieert van minder dan
een centimeter tot enkele meters.
25. Hoefijzermeer: Meanderbochten die door de rivier zijn verlaten wanneer een
sterk ontwikkelde meanderbocht, doorgaans tijdens een overstroming,
doorbreekt (meanderdoorbraak). De stroming wordt ter hoogte van de
doorbraak sneller, omdat de verkorting van de loop leidt tot een grotere