Samenvatting van het staatsrechtelijke gedeelte voor het tentamen staats- en bestuursrecht uit het eerste jaar, volledig conform de voorgeschreven stof. Een kwalitatief hoogstaande samenvatting, geschreven naar een bewezen formule. Voorkom beschamende onvoldoendes en ga per direct voor kwaliteit! S...
Good to see you're happy with my constitutional law summary!
Par: barisp • 3 année de cela
Par: annavanschaijik • 3 année de cela
Vendeur
S'abonner
arwinbasdew
Avis reçus
Aperçu du contenu
SAMENVATTING
STAATSRECHT
Door Arwin Basdew
Deze samenvatting omvat het volgende aan studieliteratuur:
DEEL A: STAATSRECHT (als voorgeschreven RU)
(Literatuur) Inleiding Constitutioneel Recht, Bovend’Eert: hoofdstukken 1 t/m 11 en 14.
Let op: deze samenvatting omvat het volledige deel staatsrecht van het vak ‘staats- en bestuursrecht’
en omvat dus niet het deel ‘bestuursrecht’.
Dit is een betaald document, onrechtmatige verspreiding wordt niet gewaardeerd!
Deze samenvatting voor €1,- minder?
Stuur een mail naar arwin.basdew@student.ru.nl
Leerjaar :1 Particulier = goedkoper.
Vakcode : JUR-1STABER
Versie : 1.0 Muziek bij het leren? Druk hier.
Gepubliceerd : November 2019 Dé soundtrack voor de hedendaagse rechtenstudent.
Law Study Playlist
Optimale focus en concentratie
H1 Algemene inleiding
Staatsrecht = constitutioneel recht gaat over de regeling van ‘de staat’.
De definitie van staat is niet alleen van belang in het staatsrecht, maar ook in het internationale recht;
de staat is hier rechtssubject (drager van rechten en plichten). Elementen van een staat:
1. Grondgebied
2. Bevolking
3. Gezag en macht
De staat is een complex van overheidsorganisaties (ambtenorganisatie) die gezag of macht uitoefent
over een gemeenschap van mensen op het grondgebied van de staat.
De overheid heeft (omtrent het gezag) een geweldsmonopolie; de overheid mag geweld gebruiken.
Andere organisaties of personen in de staat zijn niet gerechtigd geweld toe te passen.
Dus: het staatsrecht omvat het geldende (positieve) recht inzake de inrichting van de
ambtenorganisatie en haar machtsuitoefening. Het staatsrecht is in de eerste plaats (intern)
organisatierecht betreffende de overheid, maar daarnaast regelt het staatsrecht ook bepaalde
verhoudingen tussen de overheid en de burgers. Denk bijv. aan de grondrechten.
Specifieke functies van het staatsrecht:
1. Constituerende functie (instellingsfunctie); instellen van een overheidsorganisatie, bijv. art.
45 lid 1 Gw [instellen ministerraad].
2. Attribuerende functie (bevoegdheidsverlening); toekennen van bevoegdheden, bijv. art. 45
lid 3 Gw [bevoegdheid].
3. Regulerende functie (matigende functie); reguleren van de verhoudingen tussen de
overheidsambten en met de burgers, bijv. grondrechten H1 Gw.
4. Legitimerende functie (aanvaarding); feitelijke aanvaarding van de overheid door de
burgers.
Het staatsrecht zou rechtszekerheid en continuïteit moeten bieden.
In het buitenland wordt er vaak onderscheid gemaakt tussen:
- Formele constitutie: in Nederland de Grondwet; een basiswet die de belangrijkste regels
inzake het staatsbestel verankert en de grondrechten van burgers formuleert.
- Materiële constitutie: in veel andere wetten en regelingen zijn eveneens voorschriften
opgenomen over de inrichting, samenstelling en bevoegdheden van overheidsambten.
Tezamen met de Grondwet vormen deze wetten het (materiële) constitutionele recht.
Zie p.6 voor verdieping omtrent bovenstaande terminologie.
Het staatsrecht (constitutionele recht) omvat het geldende (positieve) recht inzake de
staatsorganisatie.
In veel moderne westerste staten (o.a. Nederland) liggen twee hoofdprincipes ten grondslag aan de
inrichting van het constitutionele rechtssysteem:
- Machtenscheiding
- Democratische rechtsstaat
1.2 Machtenscheiding
Trias politica: overheidsmacht opdelen in drie functies om absolute overheidsmacht
(machtsconcentratie) te voorkomen.
Op de volgende pagina is een tabel te vinden omtrent de drie functies uit de trias politica.
Pagina 2 van 47
,Functies Machten Organen
Wetgeving Wetgevende macht Regering + Parlement
Bestuur Uitvoerende macht Regering
Rechtspraak Rechterlijke macht Gerechten van de rechterlijke macht
Kenmerken machtenscheiding
- Organen hebben afzonderlijke positie o.g.v. de Grondwet. Essentieel voor de organisatori-
sche machtenscheiding is de grondwettelijke regeling van onverenigbare functies
(incompatibiliteiten). Door het Kamerlidmaatschap onverenigbaar te verklaren met het
minister-ambt (art. 57 Gw), kent de Grondwet een duidelijke scheiding tussen regering en
Staten-Generaal. Ook m.b.t. de rechterlijke macht heeft de Grondwet de zelfstandige en
onafhankelijke positie van deze staatsmacht benadrukt (art. 117 Gw). De Grondwet heeft de
zelfstandige positie van de regering ietwat impliciet vastgesteld. Ook hier geldt art. 57 Gw voor
de regering tegenover het parlement. Daarnaast is te wijzen op de regeling van de
parlementaire immuniteit, die ook voor ministers geldt (art. 71 Gw), de Koninklijke
onschendbaarheid (art. 42 Gw) en de beëdiging van ministers (art. 49 Gw).
- Checks and balances. Een evenwichtige spreiding en balancering van bevoegdheden over
de staatsmachten. De Grondwet werkt dit ten eerste uit door de gedeelde bevoegdheden (=
meerdere ambten betrokken) toe te kennen aan de verschillende staatsorganen op het terrein
van de overheidsfuncties wetgeving en bestuur (bijv. art. 81, 91 of 105 Gw). De rechtspraak is
strikter, hier is geen sprake van gedeelde bevoegdheden. De gedeelde bevoegdheden zorgen
ervoor dat organen elkaar kunnen controleren. Daarnaast zijn er nog andere
controlemechanismen, bijv. de ministeriële verantwoordelijkheid (art. 42 jo. 68 Gw) en de
vertrouwensregel.
1.3 De democratische rechtsstaat
Het rechtsstaatprincipe ziet net als de machtenscheiding op de bescherming van de vrijheid van
burgers in de staat. In veel landen is de rechtsstaat een kernbeginsel van de constitutionele
rechtsorde. Andere kernbeginselen zijn de democratie en de grondrechten. Art. 2 Verdrag betreffende
de Europese Unie (VEU) beschouwt de rechtsstaat, de democratie en de mensenrechten als de
belangrijkste waarden waarop de EU berust.
Vier elementen zijn te onderscheiden in de definitie van een rechtsstaat: (1) het legaliteitsbeginsel; (2)
de machtenscheiding; (3) onafhankelijke rechtspraak; (4) de grondrechten.
1. Legaliteitsbeginsel. Elk overheidsoptreden moet berusten op een voorafgaande algemene
(wettelijke) regeling. Tevens moet het optreden conform die regeling zijn. Dit voorkomt
willekeur en biedt dus rechtszekerheid en rechtsgelijkheid overheidsoptreden wordt
voorspelbaar. Het legaliteitsbeginsel geldt voor alle drie de ambten. Het legaliteitsbeginsel
staat niet met veel woorden gecodificeerd, maar art. 1 Gw geeft wel een impliciete uitdrukking
aan het legaliteitsbeginsel. Verder geven artikelen zelf soms een uitdrukking aan dit beginsel
(zie bijv. art. 15 Gw).
a. Democratieprincipe. Overheidsoptreden moet grondslag hebben in de wet, die
(mede) vastgesteld wordt door een op basis van verkiezingen samengestelde
volksvertegenwoordiging.
2. Machtenscheiding. De verdeling van de overheidsfuncties, zie vorige paragraaf.
3. Onafhankekijke rechtspraak. Het optreden van de andere staatsmachten op rechtmatigheid
toetsen (art. 112 jo. 117 Gw). De rechter ‘handhaaft’ als het ware het legaliteitsbeginsel.
4. Grondrechten. De rechter ziet erop toe dat de overheid geen inbreuk maakt op grondrechten.
Het basiselement, is terug te vinden in H1 Gw, maar ook in een (toenemend) aantal
internationale verdragen; waarvan de belangrijkste het EVRM en de IVBPR zijn. Grondrechten
Pagina 3 van 47
, scheppen een staatsvrije sfeer: ze bevatten onthoudingsverplichtingen voor de overheid.
Deze onthoudingsverplichtingen zijn vaak niet absoluut, de Grondwet geeft de overheid soms
de bevoegdheid om beperkingen te stellen.
1.4 Constitutionele geschiedenis
De Grondwet van 1814 vestigde de moderne eenheidsstaat en verankerde het
machtenscheidingsprincipe en enkele elementen van de rechtsstaatgedachte in de grondwet. De
huidige Grondwet (uit 1983) kan worden herleid tot die van 1814. Wel zijn er een aantal ingrijpende
wijzigingen gedaan. Gekeken wordt kort naar (1) de constitutionele monarchie en (2) de
representatieve democratie met een parlementair stelsel.
Een constitutionele monarchie veronderstelt de aanwezigheid van een (erfelijk) koningschap,
waarbij de constitutie bevoegdheden verdeelt over de Koning en andere overheidsinstellingen.
Essentieel is dat de bevoegdheden van de Koning door de constitutie worden beperkt en geregeld.
In een representatieve democratie met een parlementair stelsel oefent volgens de gangbare
opvattingen een op basis van algemene periodieke verkiezingen samengestelde
volksvertegenwoordiging overheidsbevoegdheden uit, waaronder met name (een deel van) de
wetgevende macht. Zij bezit controlerende bevoegdheden t.o.v. de regering, die het vertrouwen
behoeft van het parlement.
Bij de grondwetsherziening van 1840 werd in de Grondwet vastgelegd dat alle koninklijke besluiten
voortaan door een minister moesten worden medeondertekend (contraseign), teneinde hem
strafrechtelijk verantwoordelijk te stellen, indien door deze besluiten de Grondwet of wet geschonden
werd. Vanaf 1840 treedt dus in het kader van de regering de Koning niet meer persoonlijk op, maar als
‘constitutionele Koning’, dus de koning met een of meer ministers. Met het inbrengen van de
contraseign werd de Koning de mogelijkheid ontnomen om zonder medewerking van zijn ministers
zelfstandig besluiten te nemen. Tegelijkertijd kon de minister zich niet langer verschuilen achter de
bevelen van de vorst. Het contraseign maakte hem verantwoordelijk voor de besluiten van de
regering.
De grondwetsherziening van 1848 vormde het sluitstuk van deze ontwikkeling door art. 42 Gw op te
nemen. Ook werd ingevoerd dat de leden van de Eerste Kamer niet meer door de koning werden
benoemd, maar werden gekozen door de leden van de provinciale staten. Voor de leden van de
Tweede Kamer golden voortaan rechtstreekse verkiezingen. Het recht van interpellatie werd aan
beide Kamers toegekend en de Tweede Kamer kreeg het recht van amendement en van enquête.
Het ontstaan van de ministeriële verantwoordelijkheid zoals hierboven geschetst, bracht nog niet de
vestiging van het parlementaire stelsel mee. Twee gebeurtenissen in de negentiende eeuw zorgden
voor het parlementair stelsel: kwestie Mijer en de Luxemburgse kwestie. De vertrouwensregel
vloeide hieruit voort: een minister, staatssecretaris of geheel kabinet dient ontslag aan te bieden indien
een van de beide Kamers het vertrouwen heeft opgezegd. Er geldt een negatieve formulering van de
vertrouwensregel; het vertrouwen wordt verondersteld, totdat het tegendeel is gebleken.
Het kiesrecht heeft sinds 1848 ook ontwikkeld. Pas bij de grondwetsherziening van 1917 was er
sprake van het algemeen kiesrecht. 1917 als jaartal fungeert tevens als eindpunt van de ontwikkeling
van de overheid tot een representatieve democratie met een parlementair stelsel.
Sinds 1844 werd het zogenoemde ‘Conflictenbesluit’ ingetrokken, dit besluit bepaalde dat de Koning
moest instemmen met geschillen die naar de rechter gingen. Met het intrekken van dit besluit werd de
rechtspraak dus zelfstandig.
Na 1848 kwam het legaliteitsbeginsel in Nederland sterk tot ontwikkeling. De koning was slechts
krachtens delegatie door de formele wetgever bevoegd tot wetgeving. In 1887 werd deze visie voor
een belangrijk deel in de Grondwet uitgewerkt.
De algehele grondwetsherziening van 1983 was ook erg belangrijk. De grondrechten zijn sindsdien
samengevoegd in een eerste hoofdstuk, in lijn met hoe veel andere moderne constituties dit deden.
Geconcludeerd kan worden het rechtsstaatidee in het constitutionele recht in de loop der jaren meer
en meer als het toonaangevende beginsel is gaan functioneren.
Pagina 4 van 47
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur arwinbasdew. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.