Acetylcholine
soort mAChR- en nAChR-receptor agonist
werking mAChR
● M1 (neuronaal)
○ evenwichtsorgaan: input doorgeven naar braakcentrum
● M2 (hart)
○ bradycardie en hypotensie
○ presynaptisch: ACh-afgifte ↓
● M3 (klieren)
○ toename secreties: traanklier, speekselklier, zweetklier, klieren in luchtwegen en
GI-tractus
○ niet-vasculaire GSC
■ GI-peristaltiek, blaascontractie, bronchoconstrictie
■ contractie m. ciliaris: ontspanning van ooglens
■ contractie m. constrictor pupillae: miose en daling intra-oculaire druk
nAChR: spierverslappers (depolarisatieblok)
indicaties glaucoom, Myasthenia gravis
neveneffecten cholinerge crisis: convulsies, bewusteloosheid, ademstilstand
pilocarpine
soort partiële mAChR agonist (M3)
werking contractie m. constrictor pupillae
● pupilvernauwing (miose)
● daling van intra-oculaire druk door verbeterde afvoer via kanaal van Schlemm
indicaties open hoek glaucoom (oogdruppels): verbeterde afvoer van oogvocht
neveneffecten versterking PS: braken, salivatie, accomodatiestoornissen, tranenvloed, diarree of kolieken, incontinentie
(blaas), bronchoconstrictie, bradycardie, toename bronchusslijm
eigenschappen ● tertiair amine: door BHB
● geringe activiteit in GIS en hart
Atropine
soort competitieve mAChR antagonist
werking alle mAChR antagonist effecten
● mydriasis = pupildilatatie
● tachycardie: agonisme van M2-receptoren thv n. vagus (hart)
● tremor onderdrukken (M1)
● verminderde secreties (M3)
● anticholinerge spasmolytica
indicaties diagnostische oogdruppels, sinusbradycardie, Parkinson, pre-anesthesie, darmkrampen, gal- en
nierkolieken
contra-indicaties ● glaucoom: mydriasis geeft verminderde afvoer van oogvocht
● prostaathypertrofie
eigenschappen ● tertiaire ammoniumverbindingen: door BHB
, Scopolamine (hyoscine)
soort mAChR antagonist (M1)
werking anti-emetisch: M1-receptoren in vestibulaire nuclei, die input van het middenoor (evenwichtsorgaan)
doorgeven aan chemoreceptor trigger zone (CRT), inhiberen
indicaties reisziekte, wagenziekte
neveneffecten ● perifeer: tachycardie, droge mond, urineretentie
● centraal: geheugenverlies
eigenschappen tertiaire ammoniumverbinding: door BHB
Butylscopolamine* (Buscopan®)
soort mAChR antagonist (analoog aan hyoscine)
werking anticholinerge spasmolytica
● inhibitie van GI-hypermobiliteit: antagonisme voor binding van ACh op muscarinerge
ACh-receptoren (M3) van gladde spiercellen in de darmwand
● relatief grote gastro-intestinaal effect, minder antimuscarine bijwerkingen (↔ atropine)
indicaties GI-krampen en -spasmen, gal- en nierkolieken
neveneffecten perifeer: tachycardie, droge mond, urineretentie
eigenschappen quaternaire stikstofverbinding: enkel perifere werking
Ipratropium(bromide)*
soort niet-selectieve mAChR antagonist (M1, M2, M3-receptoren)
werking inhibitie van ACh-afhankelijke bronchoconstrictie (M3) → bronchodilatatie
indicaties ● tweedelijns geneesmiddel bij astma
● bij COPD, bronchitis
neveneffecten weinig dankzij slechte GI-absorptie
eigenschappen ● quaternaire stikstofverbinding: enkel perifere werking
● toediening: inhalatie (aërosol)
● niet zo krachtig, want niet-selectief
○ M2-receptor antagonist: negatieve feedback blokkeren → meer ACh-release → effect
van M3-receptor antagonisme afzwakken
Nicotine
soort nAChR-receptor agonist
werking nAChR (kationkanaal)
● thv motorische eindplaten (dwarsgestreepte spier): spierverslapper (depolarisatieblok)
● thv chromaffiene cellen (bijniermerg) → productie van adrenaline
● thv ganglionaire synapsen van het OS- en PS-systeem
neveneffecten nicotinevergiftiging
● hoofdpijn, duizeligheid, visusstoornissen, braken, diarree, zweten, bloeddrukdaling,
ademhalingsmoeilijkheden, convulsies
● dood door ademverlamming
eigenschappen ● toediening: IV (slechte absorptie)
● antwoord afhankelijk van de dosis
○ lage dosis: stimulatie (agonist)
○ hoge dosis: desensitisatie (antagonist)
● positief geladen quaternaire-N: enkel perifere werking
● snelle excretie door actieve tubulaire secretie en weinig tubulaire reabsorptie
, Suxamethonium* (succinylcholine*)
soort nAChR agonist thv motorische eindplaat (depolarisatieblok)
werking spierverslapper
1. transiënte stimulatie: fasciculaire spiercontracties (skeletspieren)
2. fase I blok: persisterende depolarisatie van de motorische eindplaat (depolarisatieblok)
3. fase II blok: desensitisatie van nAChR (desensitisatie)
indicaties anesthesie: intubatie van trachea of elektroshocktherapie
eigenschappen ● positief geladen quaternaire-N
○ enkel perifere werking
○ slechte absorptie: intraveneuze toediening (IV)
○ snelle excretie door actieve tubulaire secretie en weinig tubulaire reabsorptie
● korte werking (3-10 min): snelle afbraak door butyrylcholinesterase = pseudocholinesterase
(BuChE)
interacties effect wordt versterkt door AChE-remmers
Atracurium* (d-tubocuranine)
soort competitieve, reversibele nAChR antagonist thv motorische eindplaat (transmissieblok)
werking spierverslapper: oogspieren → ledematen en farynx (slikproblemen) → ademhalingsspieren
indicaties anesthesie
neveneffecten hypotensie: door activatie van mestcellen (histamine)
contra-indicatie Myasthenia gravis (hypersensitiviteit door nAChR-blokkade)
eigenschappen ● quaternaire ammoniumverbinding: enkel perifere werking
○ niet door BHB en placenta
○ slechte absorptie: intraveneuze toediening (IV)
○ geringe absorptie, snelle excretie
● korte werking
interacties effect wordt opgeheven door AChE-remmers
Neostigmine*
soort cholinesterase-remmer
werking potentiëring van cholinerge transmissie, door binding via basisch N-atoom op de anionische bindingsplaats
+ vormen carbamylesters met actief centrum
● ↑ spierspanning
● ↑ GI-motiliteit, blaascontractie
indicaties anesthesie: beëindiging transmissieblok (door nAChR antagonist, bv. Atracurium*)
postoperatieve darm- of blaasatonie
Myasthenia gravis
neveneffecten paradoxale cholinerge spierzwakte (depolarisatieblok)
→ dosisbepaling met edrofonium* (kortwerkend)
cholinerge crisis door effect op mAChR: braken, GI-krampen, speeksel- en tranenvloed, cycloplegie,
bradycardie, hypotensie
eigenschappen ● quaternaire N-verbinding: perifere werking thv neuromusculaire overgang
● werkingsduur (uren) bepaald door regeneratie van AChE (≠ eliminatie of plasmaconcentratie)
interacties ● in combinatie met atropine: effecten op mAChR tegengaan
● versterkt effecten van suxamethonium*
● heft effecten van atracurium* op
, Fysostigmine
soort cholinesterase-remmer
werking potentiëring van cholinerge transmissie, door binding via basisch N-atoom op de anionische bindingsplaats
+ vormen carbamylesters met actief centrum
● miosis, ↓ intra-oculaire druk
indicaties glaucoom (oogdruppels): betere afvoer van oogvocht
neveneffecten paradoxale cholinerge spierzwakte (depolarisatieblok)
effect op mAChR
● cholinerge crisis: braken, GI-krampen, speeksel- en tranenvloed, cycloplegie, bradycardie,
hypotensie
● thv CZS: excitatie (convulsies), bewusteloosheid, ademstilstand
eigenschappen ● tertiaire N-verbinding: door BHB en goede absorptie
● werkingsduur (uren) bepaald door regeneratie van AChE (≠ eliminatie of plasmaconcentratie)
interacties ● in combinatie met atropine: effecten op mAChR tegengaan
● versterkt effecten van suxamethonium*
● heft effecten van atracurium* op
Oxymetazoline
soort α1-receptor agonist
werking lokale vasoconstrictie: decongestie van het neusslijmvlies
indicaties rhinitis, hooikoorts: verstopte neus door vasodilatatie van kleine bloedvaatjes
neveneffecten ● systemische effecten: hypertensie
● chronisch gebruik (> 5 dagen): medicamenteuze rhinitis
○ continue receptor-activatie → internalisatie → minder α1-receptoren → minder
vasoconstrictie-prikkels ontvangen → extra vasodilatatie
eigenschappen lokaal gebruik: neusspray
Fenylefrine
soort α1-receptor agonist
werking mydriase
indicaties diagnostisch, oogchirurgie
neveneffecten ● geen cycloplegie (↔ anticholinergica: ook effect op accomodatiespieren)
● systemische effecten
eigenschappen lokaal gebruik: oogdruppels
Clonidine
soort indirecte vasodilatator: α2-receptor agonist (centrale werking)
werking presynaptische auto-inhibitie: vrijgave van NA inhiberen → minder sympathische outflow
indicaties hypertensie (gereserveerd voor moeilijk te behandelen hypertensie)
neveneffecten orthostatische hypotensie
rebound hypertensie bij abrupte stop: farmacologische denervatie → plots stoppen: extra NA
→ hypersensitiviteit: upregulatie van postsynaptische receptoren en verminderde auto-inhibitie