DEEL 4: DE SCHOOLTIJD
DE FYSIEKE EN MOTORISCHE ONTWIKKELING IN DE SCHOOLTIJD
FYSIEKE GROEI
Lagereschoolperiode is een relatief rustige periode in groei. De groei gebeurt langzaam en gestaag. Het
lichaam staat echter niet stil. De fysieke groei gaat door, alleen wat minder snel dan in de peuter- en
kleutertijd.
Als ze op de basisschool zitten, groeien westerse kinderen gemiddeld 5 tot 7 cm/ jaar. Op 11- jarige
leeftijd is de gemiddelde lengte van meisjes 1,50m en van jongens 1,49m. Dit is de enige levensperiode
waarin meisjes gemiddeld een fractie langer zijn dan jongens.
→ Dit lengteverschil komt door de iets snellere fysieke ontwikkeling van meisjes, bij wie de
groeispurt eerder begint dan bij jongens.
De gewichtstoename volgt eenzelfde patroon. Beide geslachten komen 3 kg aan. Gewicht gaat zich ook
anders verdelen. De rondingen van de babytijd verdwijnen en het lichaam wordt gespierder en
krachtiger.
In de schooltijd verdubbelen kinderen hun kracht. Door hun grotere aantal spiercellen zijn jongens
meestal sterker dan meisjes. Bovendien worden de botten harder, een proces dat ossificatie heet. Er zijn
wel wat individuele verschillen:
- Meisjes groeien sneller dan jongens.
- Jongens hebben meer spiercellen dan meisjes.
- Meisjes hebben relatief meer vet dan jongens.
MOTORISCHE ONTWIKKELING
Grove motoriek:
Een belangrijke verbetering op het gebied van de grove motoriek is de spiercoördinatie. De meeste
kinderen leren met gemak fietsen, schaatsen, zwemmen en touwtjespringen, vaardigheden die ze
daarvoor nog niet goed konden uitvoeren.
Verschilt de motoriek van jongens van die van meisjes? Ontwikkelingsdeskundigen hebben altijd
beweerd dat sekseverschillen op gebied van grove motoriek in deze periode steeds uitgesprokener
worden en dat jongens beter gaan presteren dan meisjes. Recent onderzoek trekt deze opvatting in
twijfel. Er bestaan minimale sekseverschillen.
→ Hoe is de discrepantie met eerdere bevindingen te verklaren? De eerder aangetroffen
prestatieverschillen waren waarschijnlijk het gevolg van verschillen in motivatie en verwachting.
Meisjes kregen mee dat ze slechter zouden zijn in sport dan jongens, en die boodschap kwam tot
uiting in hun prestaties. Tegenwoordig is die boodschap veranderd.
Fijne motoriek:
Typen, aan elkaar schrijven, gedetailleerde tekeningen maken: dit zijn slechts een paar van de
handelingen die afhankelijk zijn van de verbeteringen in de fijne motorische coördinatie van jonge
kinderen.
De verwerving van nieuwe motorische vaardigheden bij kinderen weerspiegelt een bredere vooruitgang
in verschillende aspecten van hun fysieke ontwikkeling: flexibiliteit, evenwicht, behendigheid, kracht en
informatieverwerking: kinderen leren beter omgaan met sensorische informatie en verwerken deze
sneller en efficiënter. Ze leren ook om alleen op relevante informatie te reageren, waardoor ze beter
kunnen anticiperen op situaties en taken en hun korte reactietijd: ze ontwikkelen een kortere reactietijd,
waardoor ze sneller kunnen reageren op stimuli en situaties in hun omgeving. Ze gaan ook anticiperend
reageren: zoals het vooruitkijken naar een naderende bal tijdens het sporten of het inschatten van de
bewegingen van een ronddraaiend springtouw.
,De verbetering van de fijne motoriek is gedeeltelijk het gevolg van een grote toename van myeline in de
hersenen.
Fysieke competentie heeft voordelen op sociaal- emotioneel vlak: het verband tussen fysieke
competentie en populariteit is sterker bij jongens dan bij meisjes. Dit verschil komt waarschijnlijk voort uit
verschillen tussen sociale normen voor mannelijk en vrouwelijk gedrag. Mannen en jongens die groter,
sterker en fysiek competenter zijn, worden vaak aantrekkelijker gevonden dan hun tegenhangers. De
normen voor vrouwen en meisjes zijn minder gebaseerd op fysiek succes.
Het is belangrijk om kinderen te helpen niet te veel nadruk te leggen op fysieke prestaties, zodat sporten
leuk blijft en geen stress oproept. Ook moet de sport bij het ontwikkelingsniveau van het kind passen.
Sport en andere fysieke activiteiten moeten dus bedoeld zijn om kinderen in conditie te houden, om ze
fysieke en sociale vaardigheden bij te brengen en om ze te leren zich lekker te voelen in hun eigen
lichaam, maar ze moeten er vooral plezier aan beleven.
Het is belangrijk het niveau van sportieve activiteit af te stemmen op rijpingsniveau. De toepassing
hiervan is biobanding. Biobanding is een benadering binnen de jeugdsport waarbij kinderen worden
gegroepeerd op basis van hun individuele rijpingsniveau in plaats van hun chronologische leeftijd. Dit
helpt fysieke en emotionele ongelijkheid te verminderen, bevordert de ontwikkeling en helpt
betrokkenheid bij sportactiviteiten te behouden.
BEDREIGINGEN FYSIEKE ONTWIKKELING
Voeding:
Een gebalanceerde voeding is essentieel voor de optimale groei en ontwikkeling van kinderen. Wanneer
ze niet de juiste voedingsstoffen binnenkrijgen, kunnen ze hun maximale groeipotentieel niet bereiken.
Dit kan resulteren in een gemiddeld kleinere gestalte en een lichter gewicht. Bovendien kan
ondervoeding gekoppeld zijn aan aspecten van sociale en emotionele ontwikkeling, zoals verminderde
interactie met leeftijdsgenoten, een toename van negatieve emoties en een afname van positieve
emoties, evenals een lager activiteitsniveau en zwakkere cognitieve prestaties. Het belang van adequate
voeding strekt zich zelfs uit tot de ontwikkeling van een gezond gebit. Daarom is het van vitaal belang
om ervoor te zorgen dat kinderen een voedzaam dieet krijgen om hun groei, gezondheid en welzijn te
ondersteunen.
Gedurende de schooltijd neemt het percentage kinderen met een laag BMI of overgewicht toe, wat
verschillende gezondheidsrisico's met zich meebrengt. Overgewicht is gekoppeld aan een verhoogd
risico op diverse gezondheidsproblemen, negatieve invloed hebben op schoolprestaties, het zelfbeeld en
het psychisch welzijn van kinderen. Het is daarom belangrijk om preventieve maatregelen te nemen en
bewustwording te creëren over het belang van een gezonde levensstijl en voeding, om de gezondheid
en het welzijn van kinderen te bevorderen.
Het ontwikkelen van overgewicht bij kinderen wordt doorgaans beïnvloed door een combinatie van
genetische aanleg en omgevingsfactoren. Onderzoek toont aan dat het gewicht van adoptiekinderen
meer in lijn ligt met het gewicht van hun biologische ouders dan met dat van hun adoptieouders, wat de
rol van genetische aanleg benadrukt. Tegelijkertijd spelen omgevingsfactoren, zoals ongezonde
eetgewoonten en weinig lichaamsbeweging, een belangrijke rol bij de ontwikkeling van overgewicht.
Het is essentieel dat kinderen leren hoe ze hun eetgewoonten kunnen beheersen. In plaats van zich te
richten op diëten, is het bevorderen van een gezonde levensstijl effectiever. Dit omvat het bevorderen
van regelmaat in eetmomenten en het stimuleren van voldoende lichaamsbeweging.
Een structurele aanpak om overgewicht tegen te gaan vereist een samenlevingsbrede benadering.
Initiatieven zoals EPODE (Ensemble Prévenons l'Obésité Des Enfants) en VIF (Vlaams Instituut Gezond
Leven) zijn voorbeelden van programma's die zich richten op het bevorderen van gezonde voeding en
lichaamsbeweging in verschillende omgevingen, zoals scholen, buurten en gezinnen. Deze aanpak is
cruciaal om overgewicht bij kinderen op lange termijn effectief aan te pakken.
, Groeiachterstand:
Kan verschillende oorzaken hebben: ondervoeding, stress, misbruik en verwaarlozing. Er kan ook
sprake zijn van een groeistoornis. Het kind kan dan via de kinderarts in aamerking komen voor een
groeibehandeling. Dit is het geval wanneer de groeiachterstand veroorzaakt wordt door een
groeihormoontekort, een chronische nierinsufficiëntie, een van twee specifieke syndromen of small for
gestational age. De toediening van kunstmatige groeihormonen maakt dat kinderen langer worden dan
wanneer ze deze hormonen niet zouden gebruiken.
Er zijn ook aandoeningen die een groeistoornis als kenmerk hebben, maar niet behandeld worden emt
groeihormoonbehandeling, zoals dwerggroei, het syndroom van Down, foetaal alcoholsyndroom (FAS),
de ziekte van Crohn, hartziekten en obesitas.
DE PERCEPTUELE, COGNITIEVE EN TAALONTWIKKELING IN DE SCHOOLTIJD
PERCEPTUELE ONTWIKKELING
Naarmate kinderen op schoolleeftijd komen, verbetert hun vermogen om hun waarneming actief te
sturen. Dit wordt ondersteund door een toegenomen aandachtscontrole, waardoor ze zich beter kunnen
concentreren op de elementen die nodig zijn om een bepaald doel te bereiken. Dit markeert een
verschuiving van een gecentreerde naar een gedecentreerde perceptie (van focus op wat dominant is
naar meer naar alles zien), wat resulteert in de ontwikkeling van nieuwe perceptuele vaardigheden.
- Perceptuele reorganisatie = vermogen om zintuiglijke input in gedachten zo te herschikken dat
er nieuwe structuren uit naar voren komen.
- Perceptuele schematisering = vermogen om tegelijkertijd het geheel en de afzonderlijke delen
te onderscheiden.
- Perceptuele exploratie = vermogen om een ingewikkelde figuur of afbeelding die verschillende
afzonderlijke figuurtjes bevat systematisch te scannen en geen enkel detail over het hoofd te zien
De toegenomen perceptuele vaardigheden die kinderen ontwikkelen, dragen aanzienlijk bij aan hun
schoolrijpheid. Deze vaardigheden stellen hen in staat om informatie effectief te verwerken en te
begrijpen, wat essentieel is voor het leren en het volgen van onderwijs op school.
Echter, kinderen met zintuiglijke problemen hebben vaak speciale opvoedings- en onderwijsbehoeften.
Visuele beperkingen, zoals blindheid, slechtziendheid en kleurenblindheid, kunnen een grote impact
hebben op het vermogen van een kind om informatie visueel waar te nemen en te verwerken. Evenzo
kunnen auditieve beperkingen, zoals slechthorendheid of auditieve overgevoeligheid, het vermogen van
een kind om geluiden waar te nemen en te begrijpen belemmeren.
COGNITIEVE ONTWIKKELING PIAGET: CONCREET- OPERATIONEEL STADIUM
Volgens Piaget denken peuters en kleuters preoperationeel. Dit type denken is grotendeels egocentrisch
en kinderen in het preoperationele stadium lissen het vermogen om geordende, formele, logische
mentale processen te gebruiken.
Opkomst van concreet- operationele denken:
Dit stadium voltrekt zich tussen het 7de en 12de levensjaar, en wordt gekenmerkt door het actieve en
juiste gebruik van logica. Kinderen die concreet- operationeel kunnen denken, kunnen logische operaties
toepassen op concrete problemen. Als ze bijvoorbeeld worden geconfronteerd met een
conservatieprobleem (bepalen of de hoeveelheid vleoistof die in een glas met een andere vorm wordt
gegoten gelijk blijft) gebruiken ze cognitieve en logische processen om te antwoorden en kijken ze niet
alleen meer naar de uiterlijke verschijning. Daardoor lossen ze zonder moeite en correct
conservatieproblemen op.
Op jonge leeftijd blijven kinderen vaak sterk verbonden met de concrete, fysieke realiteit om hen heen.
Ze hebben moeite met het begrijpen van abstracte concepten en kunnen geen hypothetische vragen
beantwoorden. Ook ontbreekt het hen aan een ontwikkelde formele logica. Kinderen in dit stadium
hebben nog geen goed ontwikkeld vermogen om abstract te redeneren of complexe problemen op te