Samenvatting van alle voorgeschreven artikelen en jurisprudentie (inclusief korte weergave van de feiten en rechtsvraag) van het vak Europees Strafrecht studiejaar 2019/2020. Let op: dit document bevat GEEN samenvatting van het boek. Eindcijfer: 8.0
Inhoud:
- M. Luchtman & R. Widdershoven, ‘H...
Week 1 Hoorcollege 1. Introductie: Europeanisering van het straf(proces)recht
M. Luchtman & R. Widdershoven, ‘Het Nederlandse strafrecht in de ban van het
Unierecht’, Ars Aequi 2018, p. 873-889.
De EU-rechtsorde wordt gekarakteriseerd als een gedeelde rechtsorde, waarbinnen het
Unierecht en nationale recht worden geacht loyaal samen te werken teneinde Unierecht te
realiseren (VEU en VWEU). Het VWEU bevat de fundamentele verkeersvrijheden die ook
voor het strafrecht van belang zijn, en biedt drie specifieke grondslagen voor het vaststellen van
Europese regelgeving voor strafrechtelijke samenwerking: art. 82 lid 2, art. 83 lid 1 en art. 83
lid 2.
EU-recht heeft voorrang op het nationaal recht, hetgeen voor de nationale rechter kan worden
ingeroepen via de doorwerkingsinstrumenten conforme uitlegging en rechtstreekse werking.
De relatie tussen nationaal en Unierecht is tweeledig: enerzijds ondersteunt Unierecht de
nationale rechtspleging, anderzijds is het de nationale rechtsorde die Unierecht daadwerkelijk
ten uitvoer moet brengen. De nationale rechtsorde heeft daarbij handhavingsautonomie. De
lidstaat mag zelf bepalen op welke wijze zij het Unierecht handhaaft, bijvoorbeeld binnen welk
rechtsgebied en welke procedureregels daarvoor dan gelden. Deze autonomie is echter
begrensd: 1) door bindende normen van Unierecht, 2) vereisten van gelijkwaardige (aan
overtredingen van vergelijkbare nationale regels), doeltreffende, afschrikkende en evenredige
handhaving (HvJEU Griekse Maïs).
EU Grondrechten Handvest is bindend voor alle lidstaten en EU-instellingen voor zover zij het
recht van de Unie ten uitvoer brengen (art. 51 lid 1 Hv). Daarvan is sprake indien zij handelen
binnen de werkingssfeer van het Unierecht (HvJEU Akerberg Fransson). Het HvJEU heeft drie
categorieën gevormd:
- Agent-situatie: de lidstaten handelen in de werkingssfeer van het Unierecht als en voor
zover zij specifieke rechten en verplichtingen, toegekend of voorgeschreven door
secundaire EU-regels, toepassen. Nationale autoriteiten treden bij toepassing ervan op als
agent van het Unierecht en dus is het Handvest van toepassing.
a. Grensoverschrijdende instrumenten, bv. EAB.
b. Procedurele waarborgen voor verdachten en slachtoffers.
c. Geharmoniseerde strafbare feiten, sancties en algemene leerstukken.
- Afwijkingen van fundamentele verkeersvrijheiden: een nationale regeling valt ook binnen
de werkingssfeer van het Unierecht als de lidstaat afwijkt van de fundamentele
verkeersvrijheden; ook dan moeten aan de hand van het Handvest en de EU-beginselen
worden beoordeeld of de beperking van deze rechten kan worden gerechtvaardigd.
- De nationale effectuering en handhaving van Unierecht: het Handvest is tenslotte ook van
toepassing op de effectuering en handhaving, inclusief sanctionering, van regels van
materieel Unierecht, ook al zijn over die handhaving geen specifieke Europese regels in
secundair EU-recht gesteld. Een algemene bepaling die voorschrijft dat een ‘geschikte
sanctie’ dient te volgen is voldoende.
1
,Auteur: I. van Heusden (s1470744)
Het Handvest vs. het EVRM
Het Handvest is van toepassing op de strafrechtelijke handhaving van normen die direct of
indirect (via omzetting van richtlijnen) aan het Unierecht zijn ontleend. Daaronder valt
materieel recht, maar ook procedurele waarborgen voor verdachten en grensoverschrijdende
instrumenten. Welke rol blijft er dan over voor het EVRM en rechtspraak van het EHRM?
Alle EU-lidstaten zijn ook aangesloten bij het EVRM en zijn dus in heel hun handelen gebonden
aan het EVRM en rechtspraak van het EHRM. De inhoud van EVRM en het Handvest komen
grotendeels overeen. Er bestaat geen hiërarchische relatie tussen het HvJEU en het EHRM,
maar er bestaat ook geen grote verschillen tussen de uitspraken van beide hoven, nu zij deze in
de praktijk op elkaar afstemmen. Het Handvest/HvJEU mag wel meer bescherming bieden dan
het EVRM/EHRM (art. 52 lid 3 Hv), maar niet minder.
In strafrechtelijke zaken binnen de werkingssfeer van het Unierecht is een lidstaat dus zowel
gebonden aan het Handvest als aan het EVRM. De nationale rechter in dat geval de zaak primair
beoordelen binnen het kader van het Handvest, vanwege:
1) Unierechtelijke voorrangsbeginsel. Het Handvest heeft nationale doorwerking heeft op
grond van het Unierechtelijke voorrangsbeginsel. Men komt dan niet meer toe aan de vraag
of het EVRM op grond van dat ongeschikte nationale recht (art. 93/94 Gw) rechtstreekse
werking heeft.
2) Prejudiciële vragen. Nationale rechter kan of moet vragen van interpretatie van het recht
van het Handvest prejudicieel stellen aan het Hof van Justitie.
3) Beschermingsniveau. Het Handvest kan meer bescherming van grondrechten bieden dan
het EVRM aan hetzelfde recht biedt.
Doorwerking van kaderbesluiten en richtlijnen in nationale strafrechtspleging
Na omzetting van een richtlijn of kaderbesluit, blijft de Europese achtergrond bij de
interpretatie van het nationale recht belangrijk. De bewoordingen van de EU-bepaling moeten
autonoom en uniform worden uitgelegd. Autonome uitleg is van belang om te bepalen of een
richtlijn/kaderbesluit doorwerking heeft indien deze niet correct is omgezet in nationale
wetgeving, namelijk de conforme uitleg en rechtstreekse werking. Daarbij heeft het HvJ
bepaald dat de nationale rechter eerst moet nagaat of conforme uitleg tot doorwerking kan
leiden, en pas als dat niet mogelijk is moet worden bekeken of aan de richtlijn rechtstreekse
werking toekomt.
J. Ouwerkerk, Herijking van Uniestrafrecht. Over grondslagen voor strafrechtelijke
regelgeving in de Europese Unie (oratie Leiden), Den Haag: Boom juridisch 2017.
Economische samenwerking is een van de belangrijkste pijlers waarop de EU rust. Strikt
genomen berusten ook de strafrechtelijke bevoegdheden van de EU nog altijd op deze originaire
pijler van economische samenwerking en in de wens om een interne markt tot stand te brengen
waarin het vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd.
Ouwerkerk meent echter dat deze grondslag niet langer houdbaar is; totstandbrenging van
strafrechtelijke EU-regelgeving behoort niet noodzakelijk te worden gerechtvaardigd vanwege
het feit dat die regels zullen bijdragen aan economische integratie; de manier waarop de Unie
zich heeft ontwikkeld geeft namelijk ook zelfstandige redenen voor de opkomst van een EU-
strafrecht op grond van normatieve grondslagen.
2
,Auteur: I. van Heusden (s1470744)
De economische grondslag voor strafrechtelijke bevoegdheden in de EU.
De belangrijkste bevoegdheden op het terrein van strafrechtelijke regelgeving worden
uitgeoefend binnen het streven naar een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor burgers
van de Unie (Titel V van het Derde deel van het VWEU). Deze ruimte omvat de ruimte zonder
binnengrenzen waarin het vrij verkeer van personen gewaarborgd is (art. 3 VEU).
Deze ruimte is onderdeel van de interne markt en wordt gedreven door het bestaan van het vrij
personenverkeer; dat moet worden genormeerd; door de toenemende mobiliteit van personen
ontstond het gevaar dat strafbare feiten op grondgebied van andere lidstaten werden gepleegd
waarbij zowel eigen onderdanen als onderdanen van andere lidstaten betrokken raakte (zowel
als slachtoffer als dader). Het middel om negatieve effecten van open grenzen te voorkomen en
te bestrijden werd gevonden in grensoverschrijdende samenwerking. In 1999 werd het beginsel
van wederzijdse erkenning tot hoeksteen van de justitiële samenwerking uitgeroepen, op grond
waarvan strafrechtelijke beslissingen in elke lidstaat rechtskracht kregen à het was in het
belang van de interne markt om negatieve effecten van vrij personenverkeer aan te pakken; zie
daar de economische grondslag van de bevoegdheid om in een ruimte van vrijheid, veiligheid
en recht een intensievere politiële en justitiële samenwerking tussen lidstaten te bewerkstelligen
(art. 67 VWEU).
Verdragsrechtelijk moet alle regelgeving ten aanzien van het materiële en formele strafrecht
erop gericht zijn om de justitiële en politiële samenwerking in strafzaken, meer specifiek de
wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen, te faciliteren (zie artikel 82 en 83
VWEU). Daarmee staat regelgeving op deze terreinen steeds ten dienste van verdere
ontwikkeling van de interne markt en dus economische grondslag. Ook impliciete
bevoegdheden tot strafrechtelijke regelgeving, zoals in art. 79, art. 90 jo. 91 en art. 114 VWEU,
vinden hun grondslag in de oorspronkelijke doelstelling om een interne markt tot stand te
brengen.
De onhoudbaarheid van een economisch gefundeerd uniestrafrecht
De bevoegdheden van de Unie dienen hun grondslag te vinden in één of meer doelstellingen
van de Europese Unie, bijvoorbeeld het tot stand brengen van een interne markt. Door
strafrechtelijke bevoegdheden van de EU op deze doelstelling te baseren, is gepoogd legitimiteit
te verlenen aan de EU-bevoegdheden op een terrein waar men bij de oprichting van EU geen
uniformering wenste; strafrechtelijke regelgeving moest worden overgelaten aan de lidstaten
zelf nu dat een uiting betrof van nationaal geldende normen en waarden.
Bij de huidige reikwijdte van strafrechtelijke bevoegdheden is deze economische grondslag
echter niet langer toereikend als legitimatie van Uniestrafrecht, nu het verband tussen concrete
strafrechtelijke maatregelen en economische samenwerking vaak niet bestaat dan wel zeer
moeilijk is te onderbouwen. De afwezigheid of zeer beperkte aanwezigheid van een connectie
met de interne markt leidt tot uiterst omslachtige en geforceerde redeneringen omtrent de keuze
voor rechtsgrondslag en noodzaak van strafrechtelijk optreden.
Normatieve grondslagen voor Uniestrafrecht
De doelstellingen van de Unie reiken verder dat economische integratie en hebben in
belangrijke mate ook een normatieve inslag (art. 3 lid 1 jo. art. 2 VEU). Bij het nastreven van
deze doelstellingen geldt in het algemeen dat het optreden van de EU wordt genormeerd door
grondrechten van het Handvest, alsmede algemene beginselen die voortvloeien uit het EVRM
en constitutionele tradities van lidstaten (art. 6 VEU). Het is dus niet de economische integratie,
maar de normatieve integratie die in het verdrag vooropstaat. Het is deze doelstelling van
3
, Auteur: I. van Heusden (s1470744)
normatieve integratie die de bevoegdheidstoedeling en het handelen van de Unie mede dient
vorm te geven, ook op het gebied van het strafrecht. Een normatief gefundeerd strafrecht sluit
beter aan bij wat de EU blijkens het Verdrag in de eerste plaats wil zijn: een gemeenschap van
waarden en beginselen. Daarbij past niet dat strafrechtelijke bevoegdheden enkel zijn
gegrondvest op het bevorderen van economische integratie. Daarbij past wel dat strafrechtelijke
bevoegdheden gegrondvest zijn op Unie-breed aanvaarde normen en waarden omtrent onder
andere strafwaardigheid van gedrag en bejegening van slachtoffers en verdachten; en dat de
uitoefening van die bevoegdheden leidt tot regelgeving die daadwerkelijk uitdrukking geeft aan
die normen en waarden, zoals eerbied menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid,
rechtstaat, eerbiediging van mensenrechten, waaronder rechten van minderheden). Deze
waarden houden een veel sterker en directer verband met de strafrechtspleging dan het doel van
economische integratie.
Uit verscheidene instrumenten op het gebied van strafrecht komt de aandacht voor normatieve
aspecten naar voren; richtlijn slachtofferrechten, richtlijn bestrijding seksueel misbruik,
kaderbesluit resocialisatie van delinquenten.
HvJ EU 5 april 2016 (Aranyosi/Căldăraru)
Aranyosi (Hongaars staatsburger) en Caldararu (Roemeens staatsburger) zijn aangehouden in
Duitsland. Hongarije en Roemenie verzoeken overlevering van Aranyosi en Caldararu door
Duitsland teneinde de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf. Gelet op de thans beschikbare
gegevens, is de Duitse rechter er echter van overtuigd dat er sterke aanwijzingen bestaan dat
Aranyosi en Caldararu in geval van overlevering aan de Hongaarse respectievelijke Roemeense
rechterlijke autoriteit, zouden kunnen worden blootgesteld aan detentieomstandigheden die
inbreuk zouden maken op artikel 3 EVRM, alsook op de in artikel 6 VEU neergelegde algemene
rechtsbeginselen (= EU-Grondrechtenhandvest).
Rechtsvraag: Moet de uitvoerende rechterlijke autoriteit de tenuitvoerlegging van het EAB
strekkende tot executie van een vrijheidsstraf weigeren, indien er ernstige aanwijzingen bestaan
dat de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat onverenigbaar zijn met de
grondrechten, waaronder artikel 4 EU-Handvest?
Uitspraak Hof van Justitie
Lidstaten zijn op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning gehouden om aan ieder
Europees aanhoudingsbevel gevolg te geven. Bij de uitvoering van Unierecht de lidstaten de
grondrechten en fundamentele rechtsbeginselen van het EU-Grondrechtenhandvest te
eerbiedigen (art. 51 EU-Handvest), hetgeen het geval is wanneer de uitvaardigende rechterlijke
autoriteit een beslissing neemt over een op grond van het Kaderbesluit uitgevaardigd EAB (r.o.
84). Het in artikel 4 van het Handvest neergelegde verbod van onmenselijke of vernederende
behandeling of bestraffing, is absoluut. De tenuitvoerlegging van een EAB mag dus niet leiden
tot onmenselijke of vernederende behandeling van de persoon die wordt overgeleverd.
De rechtelijke autoriteit van de uitvoerende staat moet dus 1) op grond van objectieve,
betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens beoordelen of er sprake is
van een structurele of fundamentele schending van grondrechten van individuele of bepaalde
groepen (r.o. 89, in casu: onmenselijke bestraffing gelet op detentieomstandigheden in de
lidstaten), en vervolgens 2) of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om
aan te nemen dat het gevaar voor schending van de grondrechten ook in het specifieke geval
van betrokkene bestaat (r.o. 92).
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur ilsevanheusden. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.