Samenvatting van het Handboek Internationaal strafrecht dat uitgereikt wordt door de Open Universiteit voor het vak Internationaal Strafrecht. De samenvatting bevat alleen het tekstboek voor het schooljaar en bevat niet de voorgeschreven artikelen.
Internationaal strafrecht is gebaseerd op beginselen die afkomstig zijn uit verschillende
rechtsgebieden: volkenrecht, strafrecht en staatsrecht. Daarbij heerst een constante spanning tussen
de belangen van staten om elkaar te helpen in de strijd tegen criminaliteit en de belangen van
individuen op eerbiediging van hun mensenrechten. In dit hoofdstuk wordt de soevereiniteit van
staten vooropgesteld en aandacht besteed aan de beginselen die vanuit de genoemde
rechtsgebieden een rol spelen in het Internationaal strafrecht.
Bronnen
- Tekstboek hoofdstuk 1
- Video Inleiding
- J. Morijn, ‘De EU en de rechtsstatelijke crises in Hongarije en Polen’, NJB 2021/203.
Vertrouwen
Het tekstboek vermeldt in hoofdstuk 1, paragraaf 2, het belang van het vertrouwen tussen staten. Dat
geldt, zo wordt betoogd, nog veel sterker binnen de EU. Daar is zelfs sprake van ‘voorondersteld’
vertrouwen. Dat die vooronderstelling niet altijd juist is, blijkt wel uit de situatie in Polen/Hongarije.
Bestudeer daarover nader de publicatie van J. Morijn.
Tekstboek
Hoofdstuk 1 Inleiding
§1 Staten en hun onafhankelijkheid
Kenmerkend voor staten in het internationaal recht is dat zij soeverein zijn. Staten worden van
oudsher gezien als ‘soevereine’ eenheden, onafhankelijk van elkaar en in beginsel niet onderworpen
aan een hogere autoriteit (externe soevereiniteit). Zij zijn baas binnen het eigen territoir en regelen
hun eigen ‘huishouden’ (interne soevereiniteit).
Een logische consequentie van het feit dat wetgeving primair staats- en territoir-gebonden is, is dat
het recht, en met name het strafrecht, van toepassing is op alle gedrag binnen het eigen territoir en
op alle personen binnen dat territoir. Dit heet ook wel het territorialiteitsbeginsel. Dit is een product
van een nationaal bewustzijn dat sterk is verbonden met de zogenoemde nationale identiteit.
Strafrecht is in beginsel nationaal recht en uit zijn aard in eerste instantie gebonden aan het eigen
territoir en de eigen onderdanen of inwoners.
Elke staat heeft eigen opvattingen over wat strafwaardig is. Door het sluiten van verdragen kunnen
staten zich ertoe verbinden om ten aanzien van de zeer ernstige misdrijven tot strafbaarstelling te
komen die op elkaar lijken. Dit doet niets af aan de soevereiniteit van de staten die immers niet tot
toetreding bij een verdrag verplicht kunnen worden. Wel groeien staten bij dergelijke ernstige
misdrijven naar elkaar toe, zodat zij gezamenlijk de strijd daartegen kunnen aangaan. Bijvoorbeeld
mensenhandel of drugshandel.
De soevereiniteit betreft niet alleen het materiële strafrecht, maar ook eigen normen en waarden die
beperkt dienen te blijven tot het eigen territoir. Politie en justitie mogen niet zomaar op het territoir
van een andere staat optreden zonder toestemming van die andere staat. De staatssoevereiniteit kan
zodoende betekenen dat een staat voor de handhaving van zijn eigen normen afhankelijk is van een
andere staat, bijvoorbeeld wanneer een onderdaan van staat A een andere onderdaan van die staat
om het leven brengt in staat B. Vanwege deze onderlinge afhankelijkheid zijn staten op strafrechtelijk
terrein steeds meer samen gaan werken.
,Het bovenstaande geeft een sterk continentale opvatting van het begrip ‘soevereiniteit’ weer, terwijl
in het Verenigd Koninkrijk de soevereiniteit niet primair wordt verbonden met de staat of het
territoir, maar met de hoogste macht binnen de staat: het parlement.
Ten aanzien van de samenwerking tussen staten geldt dat staten die sterk van cultuur verschillen,
weinig bereidheid zullen hebben om op strafrechtelijk terrein samen te werken. Staten die minder
cultuurverschillen vertonen, zullen gemakkelijker in grotere of kleinere verbanden samenwerken.
Bijvoorbeeld door het sluiten van verdragen, maar ook door intensieve samenwerking in groter of
kleiner verband, of zelfs door de eigen soevereine macht (gedeeltelijk) over te dragen aan
bovenstatelijke instituties zoals de Europese Unie of het Internationaal Strafhof.
De grenzen van staten werden overschreden door burgers, maar hun gedrag kon ook een effect
hebben in andere staten zonder dat zij de staatsgrenzen overschreden. Dit zette staten ertoe aan hun
rechtsmacht uit te breiden tot gedragingen die buiten het eigen territoir plaatsvonden. Het strafrecht
begon aldus internationale trekken te vertonen. Al snel bleek dat staten, hoewel soeverein, hun
rechtsmacht niet ongelimiteerd konden uitbreiden: jurisdicties kwamen met elkaar in botsing, zowel
in juridisch als feitelijk opzicht. Als twee staten hun rechtsmacht vergaand uitbreidden en volhielden
dat bepaalde feiten onder hun rechtsmacht vielen, kon dat worden opgevat als ongewenste
inmenging in de interne aangelegenheden van een staat. Stel een Nederlandse onderdaan vermoordt
een Franse minister in Parijs, dan hebben zowel Nederland als Frankrijk rechtsmacht. Vanzelfsprekend
zou Frankrijk willen vervolgen en berechten. Het zou de nodige problemen tussen Frankrijk en
Nederland meebrengen wanneer de Nederlander wederom in Nederland zou verblijven en de
Nederlandse autoriteiten zouden weigeren om hem aan Frankrijk uit te leveren. We moeten dus
vaststellen dat staten, hoewel zij onafhankelijk zijn, tegelijkertijd onderling afhankelijk zijn. Deze
wederzijdse afhankelijkheid is de basis van internationaal strafrecht en met name van de
internationale samenwerking.
§2 Vormen van internationaal strafrecht
De onderlinge afhankelijkheid heeft ertoe geleid dat staten elkaar zijn gaan helpen. Op het gebied van
het internationaal strafrecht kunnen diverse vormen van rechtshulp worden onderscheiden, maar
voordat dit verleend kan worden, zal eerst moeten vaststaan dat de ontvangende, oftewel,
verzoekende staat over rechtsmacht (of jurisdictie) beschikt.
Een eerste vorm van internationaal strafrecht betreft dan ook de vraag van rechtsmacht: hoever reikt
de bevoegdheid van een staat om gedrag strafbaar te stellen (rechtsmacht inzake het materiële
strafrecht), met name als het gaat om gedrag buiten de eigen geografische grenzen, en hoever reikt
de bevoegdheid van een staat om strafbaar gedrag vervolgens te handhaven (rechtsmacht inzake het
formele strafrecht). Dit gebied van internationaal strafrecht houdt zich onder meer bezig met de
vraag wat dient te geschieden als bijvoorbeeld een Nederlandse onderdaan in het buitenland een
strafbaar feit begaat. Is dan de Nederlandse of de buitenlandse wetgeving van toepassing? Of
beiden?
Niet alleen het materiële strafrecht is vooral territoir-gebonden. Voor het formele strafrecht geldt dit
nog sterker. Opsporingsautoriteiten mogen niet simpelweg de geografische staatsgrenzen
overschrijden om een verdachte in het andere land aan te houden. Dat is meestal slechts mogelijk als
beide staten daaromtrent afspraken met elkaar hebben gemaakt (een verdrag of een overeenkomst
hebben gesloten). Een en ander heeft tot gevolg dat staten bij de handhaving van hun strafrecht sterk
afhankelijk van elkaars hulp zijn en dat leidt tot de tweede vorm van internationaal strafrecht.
De tweede vorm van internationaal strafrecht betreft de rechtshulp of samenwerking in strafzaken.
Zij kan worden onderscheiden in samenwerking door:
, 1. Het overbrengen van personen naar een andere staat (uitlevering of, binnen de EU,
overlevering).
2. Hulp bij de opsporing (regelmatig ook ‘wederzijdse rechtshulp’ of ook wel ‘kleine rechtshulp’
aangeduid). Dit gebied omvat bijvoorbeeld het tijdelijk overbrengen van getuigen naar de
staat die hen wil horen, het toezenden van justitiële documentatie of de betekening van
dagvaardingen en andere gerechtelijke stukken.
3. De overdracht van de gehele strafzaak (overdracht van strafvervolging). In dat geval wordt het
gehele procesdossier opgestuurd, waarbij de overdragende staat de vervolging staakt.
4. De overdracht van de straf of maatregel (overdracht van de executie).
In deze gevallen is telkens sprake van een (verdenking van een) strafbaar feit.
Daarnaast zou er ook nog een vijfde vorm genoemd kunnen worden, namelijk de samenwerking door
het uitwisselen van informatie. Die kan betrekking hebben op zowel de fase vóórdat sprake is van een
strafbaar feit als op de fase daarna.
In deze cursus gaan we ons verdiepen voor wat betreft de internationale rechtshulp in de
uitlevering/overlevering en de overdracht van de strafmaatregel. Van de ‘kleine rechtshulp’
bespreken we enkel de voorgestelde elektronische bewijsoverdracht van de EU. De overdracht van
strafvervolging wordt buiten beschouwing gelaten, omdat dit instrument binnen de EU niet van de
grond is gekomen.
Internationale rechtshulp is dus altijd een kwestie van samenwerking tussen soevereine,
onafhankelijke staten. Om een betrouwbaarder basis voor samenwerking te creëren, sluiten veel
staten overeenkomsten met elkaar. Die verdragen hebben tot doel om de vrijheid tot afwijzing van zo
een verzoek te beperken en kennen in veel gevallen zelfs een verplichting tot samenwerking. Artikel 1
van het Europees Verdrag betreffende uitlevering (EUV) kent een verplichting tot uitlevering en het
voldoen aan een verzoek van een andere staat mag uitsluitend worden geweigerd wanneer zich een
in het verdrag geformuleerde weigeringsgrond voordoet.
Waar culturen verder uit elkaar liggen, zal de bereidheid van staten om een verdragsrechtelijke relatie
aan te gaan niet zo groot zijn. Dit werpt echter nog geen juridisch beletsel voor rechtshulp op,
aangezien zij op zichzelf ook zonder verdrag kan worden verleend. De vraag of een verzoek tot
rechtshulp van een andere staat, zonder dat daaraan een verdrag ten grondslag ligt, wordt
gehonoreerd, is dan afhankelijk van de nationale wetgeving van beide staten. Zo kan bijvoorbeeld
Nederland zonder verdragsbasis geen personen uitleveren (artikel 2 Uitleveringswet), maar het
omgekeerde, ‘inlevering’ van personen, kan volgens het nationale recht wel zonder verdragsbasis
geschieden.
De vormen van samenwerking ‘overdracht van strafvervolging’ en ‘overdracht van de executie’
worden ook wel aangeduid als primaire rechtshulp. Dit veronderstelt nog meer vertrouwen in de
rechtspleging. Een staat zal immers niet zijn geneigd om een vonnis dat is uitgesproken in een staat
waar geheel andere opvattingen en strafprocedurele regels gelden in het eigen land ten uitvoer te
leggen. Daarvoor zal minimaal de voorwaarde gelden dat het feit waarover is gevonnist ook in beide
staten strafbaar is (de eis van dubbele strafbaarheid).
De uitlevering en wederzijdse ‘kleine’ rechtshulp hebben met elkaar gemeen dat het niet gaat om het
overnemen van een (deel van) verantwoordelijkheid voor de strafrechtelijke procedure, maar louter
om assistentie ten behoeve van een strafzaak in den vreemde. Daarom worden deze ook wel
aangeduid als secundaire rechtshulp.
Het verschil tussen primaire en secundaire rechtshulp is dat bij de laatste vorm de
verantwoordelijkheid voor de procedure bij de verzoekende staat blijft berusten. De nadruk ligt op
verlenen van assistentie aan de verzoekende staat bij diens eigen strafprocedure. Bij de primaire
, rechtshulp daarentegen wordt de (of een essentieel deel daarvan) strafprocedure – en daarmee
tevens de verantwoordelijkheid daarvoor – overgedragen. De verzoekende staat trekt zich in dat
geval terug en laat de volledige verantwoordelijkheid voor de (verdere) vervolging of de executie
geheel over aan de aangezochte staat.
In het voorgaande is steeds benadrukt dat bij de internationale rechtshulp vertrouwen in de andere
staat een belangrijke voorwaarde voor de bereidheid tot samenwerking is. Binnen Europa hebben
twee belangrijke organisaties hier een voorname rol gespeeld.
Allereerst de Raad van Europa. De traditionele rechtshulpverdragen (het Europees Verdrag
betreffende uitlevering, EUV, en het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, VOGP)
komen hieruit voort.
Daarnaast is er een belangrijke rol weggelegd voor de Europese Unie. Binnen de EU werd vertrouwen
verondersteld. Dat houdt in dat niet het vertrouwensbeginsel leidend is, maar het beginsel van
wederzijdse erkenning (van bijvoorbeeld vonnissen en bevelen afkomstig uit een andere lidstaat).
Een ander kenmerkend verschil met de (traditionele) internationale rechtshulp is dat de
samenwerking binnen de EU niet wordt ingeleid met een verzoek. Deze is gebaseerd op ‘bevelen’ die
ten uitvoer moeten worden gelegd. De procedures zij bovendien aanmerkelijk korter dan in het
traditionele, op verdragen gebaseerde, rechtshulprecht en beslissingen omvatten geen politieke
component meer. Zo is bij de traditionele uitlevering een beslissende rol voor de minister weggelegd,
maar bij de overlevering is die rol weggevallen.
Hoewel uitlevering en overlevering op hetzelfde fenomeen betrekking hebben, namelijk de
overdracht van een persoon aan een andere staat, is ervoor gekozen om de uitlevering van personen
tussen staten die lid zijn van de EU aan te duiden als ‘overlevering’. De traditionele
uitleveringsverdragen zijn – voor zover het bepalingen betreft die op uitlevering betrekking hebben –
namelijk niet toepasselijk in gevallen waarin een persoon tussen lidstaten van de EU wordt
overgedragen.
Een derde vorm van het internationale strafrecht is het supranationale of ‘bovenstatelijke’ strafrecht.
Deze vorm van internationaal materieel strafrecht is in belangrijke mate gebaseerd op verdragen die
onder vigeur van de VN tot stand zijn gekomen en er inmiddels toe hebben geleid dat deze misdrijven
op uniforme wijze in nationale wetgevingen zijn vastgesteld (in Nederland de Wet op de
internationale misdrijven). Ook de handhaving kan supranationaal zijn, namelijk wanneer de
vervolging en berechting door een internationale instantie geschiedt. Denk hierbij aan het
Internationale Strafhof.
Een ander soort supranationaal strafrecht kan worden gevonden in verdragsrechtelijke regels die
strafrechtelijke nationale procedures beheersen, de mensen- en grondrechten, zoals het EVRM.
The international law angle (vertaald vanuit het Engels)
Verdragen
Soevereine staten zijn niet verplicht om elkaar juridische hulp te verlenen. In het algemeen gesproken
hebben ze hier wel de mogelijkheid toe en kunnen ze dit wel, voor zover de nationale wetten dit niet
verbieden. Om er zeker van te zijn dat ze elkaars hulp ontvangen, kunnen staten bilaterale (tussen
twee staten) of multilaterale verdragen (tussen meerdere staten) sluiten. De meeste verdragen op
het gebied van juridische hulp creëren wel verplichtingen om elkaar te helpen, als de
omstandigheden zich voordoen.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur tm596. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.