Ontwikkelingspsychologie = de wetenschappelijke studie naar groei, verandering en stabiliteit doorheen de
levensloop
à We onderscheiden vier domeinen van ontwikkeling:
1. Fysieke ontwikkeling Focus: kijkt naar de invloed van de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren,
de zintuigen en de behoefte aan eten, drinken en slaap op ons gedrag
2. Cognitieve ontwikkeling Focus: kijkt naar intellectuele vermogens, waaronder leren, geheugen,
probleemoplossing en intelligentie
3. Sociaal-emotionele Focus: kijkt naar de sociale relaties en interacties met anderen en naar het
ontwikkeling omgaan met emoties
4. Persoonlijkheidsontwikkeling Focus: kijkt naar de duurzame gedragingen en (karakter) eigenschappen die
de ene persoon van de andere onderscheiden
2. HISTORIEK VAN DE DISCIPLINE
Vroege denkbeelden: bestond de kindertijd vroeger wel?
o Kinderen werden beschouwd als miniatuurvolwassenen à de kindertijd werd niet als aparte leeftijd
bestudeerd
o Vanaf 1700: de eerste babybiografieën (bv. Darwin) à grote inspiratiebron voor anderen à ontstaan van
interesse in de kindertijd
o Na de industrialisatie werd onderwijs meer algemeen toegankelijk à meer aandacht voor de kindertijd als
ontwikkelingsperiode
o Vanaf 20e eeuw: ontwikkelingspsychologie als discipline (eerste systematische observatiestudies bij grote
groepen kinderen)
3. TERUGKERENDE KERNCONCEPTEN
3.1 CONTINUÏTEIT VERSUS DISCONTINUÏTEIT
Continuïteit Discontinuïteit
o Geleidelijke ontwikkeling o Ontwikkeling in aparte stappen of stadia
o Kwantitatieve verschillen o Kwalitatieve verschillen
o Prestaties op bepaald niveau vloeien voort uit o Elk stadium levert gedrag op dat qua inhoud en
prestaties op de vorige niveaus hoedanigheid anders is dan gedrag in eerdere
stadia
Samenvatting van Nina Hoevenaars (2023-2024) 1
,3.2 KRITIEKE PERIODE VERSUS GEVOELIGE PERIODE
Kritieke periode Gevoelige periode
o Bepaalde soorten omgevingsstimuli zijn o Individu is extra ontvankelijk voor bepaalde
noodzakelijk soorten omgevingsstimuli
o Indien niet aanwezig à onomkeerbare o Optimale periode om bepaalde vermogens te
gevolgen ontwikkelen
o Voorbeeld: meerdere kritieke periodes voor taal o Voorbeeld: tussen 3-6j: ontwikkeling van
executieve functies
Vroeger was men meer overtuigd van de ‘kritieke periodes’ terwijl we ons nu steeds meer kunnen vinden in
‘gevoelige periodes’: waarom? à evidentie voor grotere plasticiteit van het brein dan aanvankelijk werd gedacht
3.3 NORMATIEVE INVLOEDEN VERSUS NIET-NORMATIEVE INVLOEDEN
Normatieve invloeden = beïnvloeden grote groepen op gelijkaardige wijze
à Drie typen normatieve invloeden:
1. Leeftijdsgebonden invloeden: gelijkaardig voor iedereen van een bepaalde leeftijd (bv. begin puberteit)
2. Historische invloeden: gelijkaardig voor iedereen in een bepaalde tijdsperiode à cohort-effecten
• Cohort= groep mensen die rond dezelfde periode op dezelfde plek geboren zijn en dezelfde
sociaalhistorische invloeden meemaken (à generatiekoof)
3. Sociaal-culturele invloeden: gelijkaardig voor iedereen in een bepaalde cultuur of sociale klasse
Niet-normatieve invloeden= specifieke gebeurtenissen die plaatsvinden in het leven van één bepaald persoon
3.4 RISICOFACTOREN VERSUS BEVORDERENDE FACTOREN
Risicofactoren voorspellen eerder een meer ongunstige ontwikkeling à negatieve ontwikkelingsuitkomst
Bevorderende factoren voorspellen een meer gunstige ontwikkeling à positieve ontwikkelingsuitkomst
à Doorheen de ontwikkeling staan deze factoren in dynamische transacties met elkaar
o Transactie= reeks van dynamische, reciproke interacties
o Transactionele processen kunnen tot een escalatie (“waterval”) van problemen leiden à dus problemen in
het ene ontwikkelingsgebied leidt ook tot problemen in andere ontwikkelingsgebieden
o Maar omgekeerd kunnen ze ontwikkeling ook in de gunstige zin sturen
Multideterminisme= een veelheid van factoren binnen het individu en in de context spelen een (interactieve) rol in
ontwikkeling
3.5 NATURE VERSUS NURTURE
Nature= de eigenschappen waarmee je geboren wordt à Nativisme
Nurture= invloed van de omgeving en je eigen inzet à Empirisme: kind wordt geboren als ‘leeg blad’
Welke eigenschappen zijn vooral erfelijk bepaald en welke vooral door omgeving? à We onderzoeken dit aan de
hand van genetische overlap:
1. Kinderen samen opgevoed (0% genetische overlap)
2. Pleegouder en kind (0% GO)
3. Broers en/of zussen, gescheiden opgevoed (50% GO)
4. Ouder en kind (50% GO)
“De kans op de ontwikkeling van bepaalde eigenschappen wordt bepaald door de optelsom van genetische aanleg
(60%) en omgeving (40%)” à maar het is complexer dan dit:
o Genetische constitutie (de genetische code) bepaalt de startpositie en het ontwikkelingspotentieel
o Op elk moment in de ontwikkeling stelt genetische constitutie grenzen aan wat mogelijk is
o De genetische constitutie draagt bij tot vrijwel elk fenotypisch kenmerk: genotype à fenotype
o Maar: meestal is genetische constitutie niet alles bepalend, omgevingskenmerken en ervaringen spelen ook
een rol
Twee cruciale begrippen om ontwikkeling te begrijpen:
o Gen-omgevingsinteracties (GxE)= sommige kenmerken die in de genen aanwezig zijn zullen bij een persoon
pas tot uiting komen wanneer er ook bepaalde omgevingsfactoren aanwezig zijn
o Gen-omgevingscorrelaties (rGE)= er is een samenhang tussen iemands genetische constitutie en de
omgevingen waarin hij/zij terechtkomt (à dit noemen we een “dubbele dosis”)
à 3 soorten gen-omgevingscorrelaties:
1. Passief = kind erft een bepaald talent of een bepaalde kwetsbaarheid en groeit op in een omgeving die
vanuit datzelfde talent/kwetsbaarheid (van de ouder) vormgegeven is
Bv. kind erft talent voor sport van ouders maar groeit ook op in een gezinscontext waar vanuit
datzelfde talent bij de ouders veel sportieve activiteiten ondernomen worden
2. Evocatief = kind erft een bepaald talent of een bepaalde kwetsbaarheid van de ouders en lokt daardoor
(of reactief) bepaalde reacties in de omgeving uit
Bv. kind erft talent voor sport van ouders en wordt door deze sportieve aanleg vaak uitgenodigd
op sportactiviteiten
3. Actief = kind erft een bepaald talent of een bepaalde kwetsbaarheid en kiest van daaruit voor een
bepaalde omgeving (= ‘niche picking’)
Bv. kind erft talent voor sport van ouders en kiest zelf vanuit dat talent sportieve hobby's
De genetische code bepaald variatie in (afwijkend) gedrag, ontwikkeling en gezondheid
o Er kunnen fouten zitten in de genetische code
o Er kunnen ook fouten ontstaan in het uitlezen van genen als gevolg van omgevingsinvloeden
• DNA-methylering= een cellulair mechanisme voor het reguleren van de expressie van genen, een gen
“aanzetten” of “uitzetten”
- Kan doorgegeven worden aan volgende generaties= intergenerationele overdracht
- Terrein van de epigenetica= omkeerbare erfelijke veranderingen in de genexpressie die
optreden door omgevingsprocessen
- Genetische overdracht van trauma: kinderen kunnen het trauma van ouders erven door het feit
dat bepaalde genen aan/uit gezet zijn (bv. gen dat het stresshormoon reguleert)
Behavioristisch perspectief = benadering van ontwikkeling waarbij men ervan uitgaat dat waarneembaar
gedrag en externe stimuli in de omgeving cruciaal zijn voor het begrijpen van de ontwikkeling van het
individu
1. JOHN LOCKE (1632-1704) - EMPIRISME
o Grondlegger van het Empirisme (= filosofische stroming waarbij men ervan uitgaat dat alles
voorkomt uit ervaring), maar ook moderne leertheorie
o Werkt ‘tabula rasa’-idee van Aristoteles verder uit: kind is een onbeschreven blad, ervaringen
vormen een persoon
o Ontwikkeling gebeurt onder invloed van de omgeving die vormgeeft aan het gedrag van het kind
o Iedereen kan alles worden
o Invloed van omgeving op het individu door verschillende processen:
• Associaties: je leert dat bepaalde fenomenen samengaan en je gaat deze met elkaar
verbinden/ associëren (bv. klassieke en operante conditionering)
• Imitatie (rolmodellen): je leert van bepaalde rolmodellen of voorbeelden in je omgeving
• Repetitie (gewoonten)
• Beloning en straf
o Implicaties voor opvoeding en onderwijs:
• Gewenst gedrag leer je in kleine stapjes en deze stapjes moeten steeds bekrachtigd worden
• Goede voorbeelden per stap geven
• Veel oefenen om elke stap eigen te maken
• Child-centeredness = het moet leuk en intrinsiek motiverend zijn, aansluitend bij natuurlijke
nieuwsgierigheid van het kind
o Nuancering: onderkenning van aangeboren cognitieve capaciteiten en temperament verschillen
o J. Locke was een grote inspiratiebron voor Pavlov en Skinner
2. JOHN WATSON (1878-1959) - CONDITIONERING
o Amerikaans psycholoog
o Stimulus-respons leren
o De eerste psycholoog die de principes van Pavlov en Skinner heeft toegepast op de ontwikkeling
van kinderen
o Twee soorten conditionering:
Samenvatting van Nina Hoevenaars (2023-2024) 4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur ninahoevenaars. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €14,16. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.