Samenvatting Materieel strafrecht (inclusief arresten en toetsingskaders)
40 vues 3 fois vendu
Cours
RS0702 Materieel Strafrecht (RS0702)
Établissement
Open Universiteit (OU)
Book
Materieel strafrecht
Deze samenvatting behandeld alle leerdoelen van het vak Materieel Strafrecht aan de Open Universiteit. In de samenvatting is de link gelegd met jurisprudentie en is er zoveel mogelijk getracht om de toetsingskaders uiteen te zetten.
Leereenheid 1: De objectieve zijde van het strafbare feit
Tekstboek De Hullu, hoofdstuk 3 par 1.1 -1.3 (8e druk: p. 147 - 152; 9e druk: p. 169-175), 2, 3 en 4 (8e druk:
p. 172 - 198; 9e druk: p. 197-222) / Tekstboek F. Koopmans, Het beslissingsmodel van 348/350 Sv,
hoofdstuk 3 (14e druk: p. 35 - 52), en hoofdstuk 4 (14e druk: p. 53 - 60).
De verschillende causaliteit theorieën.
A. Aan de basis van de theorievorming over causaliteit staat de zogenaamde ‘conditio
sine qua non’ als criterium. Het gedrag in kwestie moet redelijkerwijs een onmisbare,
noodzakelijke voorwaarde voor het gevolg zijn geweest. Er is in beginsel geen
juridische causaliteit wanneer aannemelijk zou zijn dat het gevolg ook zonder het
gedrag zou zijn ingetreden. Kritiek: Als volwaardige theorie voldoet een leer die dit
criterium centraal stelt echter zeker niet, omdat het criterium te weinig selectief
vermogen heeft. Voor de meeste gevolgen zijn immers vele onmisbare voorwaarden
aan te wijzen wanneer men een casus in een breder verband plaatst.
B. De causa proxima-theorie kiest de naaste, dichtstbijzijnde oorzaak als ‘de’ juridisch
relevante oorzaak. Overwegingen waarin over een ‘onmiddellijk en rechtstreeks’
gevolg wordt gesproken, passen bij deze leer. De laatste belangrijke schakel staat
hier centraal. Hoe groter de afstand is tussen gedraging en gevolg, hoe moeilijker aan
de hand van deze theorie een noodzakelijk verband tussen beide is aan te nemen,
hoe meer reden er kan zijn om te denken aan niet meer door de dader te beheersen
toeval. Kritiek: deze theorie is minder plausibel als de tussenschakels feitelijk of op
normatieve gronden niet zo veel gewicht in de schaal leggen in vergelijking met de
gedraging die men als oorzaak op het oog heeft. Deze theorie geeft te weinig ruimte
om de omstandigheden van het geval in de beoordeling te betrekken en op grond
daarvan een uiteenlopend gewicht toe te kennen aan verschillende oorzaken.
C. De relevantietheorie selecteert binnen de onmisbare voorwaarden voor het intreden
van het gevolg de oorzaak (of oorzaken) die in de optiek van de wetgever voor het
delict in kwestie als de meest relevante geldt (of gelden). Het gaat hierbij dus in zekere
zin om voor het delict ‘typische’ oorzaken waarbij ook van belang kan zijn de manier
waarop het gevolg intreedt.
D. De adequatietheorie, hierbij staat de voorzienbaarheid voor de verdachte van (de
kans op) een bepaald gevolg (het typische gevolg is immers meestal ook goed
voorzienbaar) vooral centraal.
De geldende causaliteitcriteria.
Sinds 1978 hanteert de Hoge Raad als criterium voor strafrechtelijke causaliteit 'de redelijke
toerekening’. In moeilijke gevallen blijkt de leer van de redelijke toerekening ‘uitkomst’ te kunnen
bieden. Zo kan er ook sprake zijn van causaliteit bij eigen invloed van het slachtoffer op het
gevolg. Redelijke toerekening van het overlijden van het slachtoffer aan de verdachte van een
zware mishandeling was mogelijk, ook al had het slachtoffer cocaïne en ether gebruikt waardoor
het intreden van de dood was versneld. Hetzelfde gold bij het slachtoffer dat geen verkeersgordel
droeg. Latere incidenten (zich afspelend tussen het gedrag van de verdachte en het gevolg)
behoeven evenmin aan redelijke toerekening in de weg te staan. Dat geldt ook bij schuld van een
derde, zoals bij een mogelijk medisch verzuim.
Bij de bespreking van de verschillende criteria voor strafrechtelijke aansprakelijkheid kan de
vraag rijzen of de toepassing ervan tot verschillende uitkomsten leidt. Deze vraag kan woorden
geïllustreerd aan de hand van een geval waarin een man werd vervolgd voor doodslag op zijn
vriendin. Tijdens een ruzie had hij haar met een vuurwapen neergeschoten. Zij raakte
zwaargewond: het schot veroorzaakte een hoge dwarslaesie en kort daarna een ernstige
longinfectie. Op uitdrukkelijk verzoek van het slachtoffer (vanwege het voor haar uitzichtloze
,leven met een dwarslaesie) werd van de behandeling van die longinfectie afgezien waarna ze
door een massale longontsteking overleed.
De Hoge Raad liet de veroordeling voor doodslag in stand omdat 'de verdachte de
omstandigheden in het leven heeft geroepen die het slachtoffer ertoe hebben gebracht de
beslissing te nemen af te zien van medische behandeling en die beslissing in de keten der
gebeurtenissen niet een zodanige invloed heeft gehad dat de dood van het slachtoffer
redelijkerwijs niet meer als gevolg van het handelen van de verdachte aan deze zou kunnen
worden toegerekend’.
De verschillende causualiteitscriteria in een dergelijk geval zou leiden tot verschillende
uitkomsten:
1. De causa-proximatheorie: de eigen beslissing van het slachtoffer is vermoedelijk de
meest nabije oorzaak van haar dood geweest.
2. Relevantietheorie: hier valt niet uit te sluiten dat door deze beslissing van het
slachtoffer het handelen van de verdachte evenmin als rechtens relevante oorzaak
voor het overlijden zou worden aangemerkt.
3. Adequatietheorie: In de lijn van het voorbeeld zou op basis van deze theorie wel
causaliteit kunnen geaccepteerd worden omdat het overlijden van de vrouw in het
algemeen te voorzien is voor degene die haar zo gericht neerschiet.
4. Conditio sine qua non: In dit voorbeeld probleemloos. Het handelen van de verdachte
is redelijkerwijs op zijn minst een onmisbare voorwaarde voor dit overlijden.
Conclusie: Sinds 1978 is de leer van de redelijke toerekening de heersende strafrechtelijke
causaliteitsleer (HR Haarlemse Doodslag). Hierbij is het de vraag of het gevolg redelijkerwijze
aan de gedraging van de verdachte kan worden toegerekend. Om het wat vage begrip 'redelijke
toerekening’ in te vullen, kan gebruik worden gemaakt van verschillende gezichtspunten:
- De aard van de gedraging waarbij de gedraging van de verdachte gebruikt kan worden
om te bepalen of het redelijk is om het gevolg aan hem toe te rekenen (vuistregel: hoe
gevaarlijker het gedrag van de verdachte, hoe sneller het redelijk zal zijn om een
bepaald gevolg aan hem toe te rekenen).
- Oude causaliteitsleren kunnen gebruikt worden als gezichtspunten bij de invulling
van de redelijke toerekening.
Uitgangspunt bij de leer van de redelijke toerekening is dat de eerste oudere causaliteitsleer (de
conditio sine qua non) als ondergrens, als voorwaarde voor redelijke toerekening fungeert, HR
Groninger HIV: de Hoge Raad heeft de leer van de redelijke toerekening toegepast, en overweegt
daarbij dat de ondergrens van het strafrechtelijk causaal verband doorgaans wordt gevormd door
een condicio sine qua non-verband). Condicio sine qua non: Stelt de vraag of het gevolg ook zou
zijn ingetreden indien de gedraging niet had plaatsgevonden --> Indien deze vraag ontkennend
wordt beantwoord, dan is de gedraging dus een conditio sine qua non: een omstandigheid zonder
welke het (gevolg) niet ingetreden zou zijn, het gedrag van de verdachte is dus een onmisbare
schakel om tot het gevolg te komen. (HR Groninger HIV: De Hoge Raad stelt echter ook dat als
(in uitzonderlijke gevallen) niet met zekerheid een condicio sine qua non-verband kan worden
vastgesteld, dit niet per se betekent dat het gevolg van de gedraging niet redelijkerwijs aan de
gedraging van de verdachte kan worden toegerekend).
- Er kan ook een alternatieve oorzaak zelfstandig het gevolg zijn (alternatieve
causaliteit); (Was aan de hand bij HR Groninger HIV)
Twee vragen die beantwoord moeten worden (Vloeien ook uit HR Groninger HIV):
1. Of het gedrag van de verdachte een onmisbare schakel kan hebben gevormd
2. Of het aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van
waarschijnlijkheid door deze gedraging van de verdachte is veroorzaakt (daarbij is
vraag van belang of de gedraging van de verdachte naar haar aard geschikt is om
, het gevolg teweeg te brengen en of zij naar ervaringsregels van dien aard is dat zij
heeft geleid tot het intreden van het gevolg. Daarnaast kan ook gekeken worden
in hoeverre de handelingen van de verdachte hoogstwaarschijnlijk wel en de
andere mogelijkheid hoogstwaarschijnlijk niet tot het gevolg heeft geleid.
- In het geval van een omissiedelict waarbij een verdachte niet een bepaalde handeling
verrichte, maar dit juist naliet. In dit geval moet er een causaal verband worden
vastgesteld tussen het nalaten en de handeling. Er bestaat in dat geval dus geen
zekerheid over een conditio sine qua non-verband.
Toetsingskader causaal verband
1. De toepasselijke causaliteitsleer is die van de redelijke toerekening (HR Haarlemse
Doodslag). Bij die leer moet eerst bezien worden of een conditio sine qua non-
verband bestaat tussen de gedraging van de verdacht en het delictgevolg: Is de
handeling een onmisbare, noodzakelijke voorwaarde voor het delictgevolg geweest?
2. Vervolgens dient beoordeeld te worden of toerekening van het delictgevolg aan de
verdachte redelijk is (arresten kunnen een rol spelen).
Jurisprudentie causaal verband
1. HR Aortaperforatie: Verdachte heeft tijdens een ruzie in een café iemand gestoken met een
mes, ten gevolge waarvan deze perforaties heeft opgelopen in de maagwand en de aorta. In het
ziekenhuis worden de perforaties in de maagwand gehecht, die in de aorta worden echter over
het hoofd gezien. De man overlijdt aan inwendige bloedingen. Verdachte wordt veroordeeld
wegens het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, de dood ten gevolge hebbende. Verdachte
verweert zich door te stellen dat de man is overleden door nalatigheid van de chirurg en niet door
zijn messteek. De Hoge Raad oordeelt als volgt: voor de vaststelling van het causaal verband
tussen de messteek enerzijds en de dood van het slachtoffer, is beslissend of de dood
redelijkerwijs als gevolg van die gedraging aan de dader kan worden toegerekend. Aan die
toerekening hoeft het verzuim van de arts niet in de weg te staan. Ongeacht de nalatigheid van de
arts, heeft de messteek de dood tot gevolg gehad. De Hoge Raad acht het voldoende causaal
verband tussen de messteek en de dood van het slachtoffer.
2. HR Haarlemse doodslag r.o. 5.2.2 en 5.2.3: Op 28 mei overlijdt een slachtoffer dat op 21 mei
is neergestoken. In de hals van het slachtoffer zijn echter een ader en een slagader met elkaar in
samenhang gekomen waardoor er onvoldoende bloed naar het hoofd kon stromen. De verdachte
wordt echter veroordeeld terzake van een op 21 mei gepleegde doodslag, art. 287 Sr. Ter zitting
van het Hof wordt betwist dat de dood van het slachtoffer nog wel redelijkerwijs als gevolg van de
steekwonden aan de verdachte kan worden toegerekend, nu de mogelijkheid bestaat dat het
slachtoffer bij eerder of ander ingrijpen van de artsen zou zijn hersteld. De Hoge Raad oordeelt
als volgt: Het mag niet uit het oog worden verloren ‘dat het feit dat medische zorg nodig was, te
wijten was aan het wangedrag van de verdachte en dat het ontbreken of tekortschieten in die zorg
door anderen, daargelaten hun verantwoordelijkheid daarvoor, de verdachte niet van zijn
aansprakelijkheid voor het door hem misdrevene, waarmee de dood van het slachtoffer werd
nagestreefd, ontheft en hij, als de dood intreedt, aan berechting, veroordeling en bestraffing
wegens doodslag niet behoort te ontkomen’.
3. HR Niet-behandelde longinfectie r.o. 5.3 tot en met 5.4.2: Een jonge vrouw is door haar
vriend in haar hals geschoten. Het schot heeft bij het slachtoffer een hoge dwarslaesie en
vervolgens, heel kort daarna, een longinfectie veroorzaakt. Op uitdrukkelijk verzoek van het
slachtoffer is van de behandeling van de, medisch gezien behandelbare, longinfectie afgezien.
Het slachtoffer is door een massale longontsteking overleden. De dader stelde dat de bewuste
keuze van het slachtoffer om van medische behandeling af te zien het causale verband tussen
zijn schot en de dood van de vrouw had doorbroken. De Hoge Raad oordeelt als volgt: Het Hof
, heeft tot uitdrukking gebracht dat de verdachte de omstandigheden in het leven heeft geroepen
die het slachtoffer ertoe hebben gebracht de beslissing te nemen af te zien van de medische
behandeling en dat die beslissing in de keten der gebeurtenissen niet een zodanige invloed heeft
gehad, dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs niet meer als gevolg van het handelen van
de verdachte aan deze zou kunnen worden toegerekend. Dit geeft niet blijk van een onjuiste
rechtsopvatting, in aanmerking genomen dat het slachtoffer buitengewoon ernstig letsel had
opgelopen door toedoen van de verdachte.
4. HR Hevige emoties II r.o. 3.5: De verdachte is tenlastegelegd “diefstal voorafgegaan en
vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit de dood tengevolge heeft,
gepleegd door twee of meer verenigde personen”. Hier is de casus dat een oude dame als gevolg
van een hevige schommeling van emoties naar aanleiding van een beroving door de verdachte is
komen te overlijden. Is hier sprake van een causaal verband? De Hoge Raad oordeelt als volgt:
De RB, het Hof en de HR oordelen dat hier naar de leer van de redelijke toerekening een causaal
verband kan worden aangenomen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat hevige
emoties bij bejaarden dikwijls fatale gevolgen hebben. Op grond daarvan alsmede op grond van
het deskundigenrapport van de patholoog-anatoom kon de dood van de vrouw redelijkerwijze als
gevolg van het door de dader gepleegde feit aan de verdachte worden toegerekend. De HR
verwerpt het beroep.
4. HR Bloedvergiftiging: Door een messteek in de rug loopt het slachtoffer een klaplong en een
bloeding in de borstholte op. Na vijf dagen ziekenhuis wordt hij daaruit ontslagen in stabiele
toestand, om zes dagen later weer te worden opgenomen, waarna hij overlijdt aan een
bloedvergiftiging veroorzaakt door een bacteriële infectie. De Hoge Raad oordeelt als volgt:
Volgens de Hoge Raad sluit het feit dat de infectie de directe doodsoorzaak is geweest niet uit dat
er een zodanig verband is geweest tussen de messteek en de daardoor noodzakelijk ondergane
medische behandelingen enerzijds en de infectie anderzijds. Daardoor kan de dood van het
slachtoffer redelijkerwijs als gevolg van het toebrengen van de messteek aan de verdachte
worden toegerekend. Het oordeel van het hof over een mogelijkheid ‘hoe klein en
onwaarschijnlijk ook’ kan dan ook bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat ook een hoogst
onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een andere omstandigheid heeft geleid tot het overlijden, aan
een bewezenverklaring van het causaal verband in de weg staat. De Hoge Raad formuleert daarbij
de volgende maatstaf: een hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid van een alternatieve gang van
zaken staat niet aan de bewezenverklaring van het causaal verband in de weg.
5. HR Groninger HIV: I.c. gaat het om een man van 53 jaar (Peter M.) die verdacht wordt van het
feit dat hij meerdere keren verschillende mannen geprobeerd had ernstig fysiek letsel toe te
brengen door hen te besmetten met bloed dat met het hiv-virus besmet was. De verdachte had
meermalen feesten georganiseerd voor homomannen waar ook seksuele handelingen werden
verricht. De verdachte had het plan om tijdens deze seksfeesten de uitgenodigde mannen met
het hiv-virus te besmetten om op die manier onbezorgd seks met elkaar te hebben. Tijdens de
procedure in cassatie stelde de advocaat van M. dat men ten eerste het causale verband zou
moeten leggen tussen oorzaak en gevolg, en pas daarna zou naar de toerekening moeten worden
gekeken. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs bestond voor een causaal verband
tussen de gedragingen (het injecteren) en de geconstateerde gevolgen (besmetting). Het eerste
middel klaagt dat het oordeel van het Hof met betrekking tot de causaliteit onjuist en/of
onbegrijpelijk is. Voorts stelt het tweede middel dat uit het aanwezige bewijs men niet kan
afleiden dat de aangevers door toedoen van M. zijn besmet met HIV. Het oordeel van de Hoge
Raad is dat het hof te makkelijk heeft geoordeeld over de causaliteit. De Hoge Raad komt tot de
vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad oordeelt als volgt: Volgens de Hoge Raad
is: ‘Het kennelijk oordeel van het hof dat de gedragingen van de verdachte het bewezenverklaarde
gevolg ook daadwerkelijk en ten aanzien van ieder van de aangevers hebben bewerkstelligd en,
daarvan uitgaande, zijn oordeel dat dit gevolg ook redelijkerwijs aan diens gedraging kunnen
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur MichaelMetten. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €9,08. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.