SV: Juridische argumentatieleer
Inleiding Algemene Informatie:
Recht in tijden van grote maatschappelijke uitdagingen
- recht als middel om beleid juridisch bindend en afdwingbaar te maken.
Belang van het recht in een rechtsstaat
- grenzen aan wat de overheid mag doen.
• Plaats van recht in de maatschappij
- Sturend (normerend)
- Volgend en beperkt (recht als codificerend instrument)
• Relativiteit van het recht
- In tijd en plaats
- Impact: soms gedifferentieerd, niet doeltreffend of perverse effecten
Vb: sommige doelgroepen erger getroffen
- Rechtspluralisme: naast elkaar bestaan van verschillende regelgevende systemen
Op basis van premissen ga je een conclusie afleiden = redeneren
• Kenmerken redeneren:
- Monoloog (binnen 1 persoon) <-> argumentatie (tussen 2 personen)
- Goede redenering/geldige redenering
• Kenmerken argumenteren:
- = gericht op overtuigen
- Tussen 2 personen
- Geen absoluut waarheidsgehalte
- Deugdelijk argumenteren
Redenering ≠ argumentatie
- Redeneringen zijn geldig of ongeldig;
- argumentaties zijn deugdelijk of ondeugdelijk
Een geldige redenering vormt (idealiter) de basis voor een deugdelijk argument
Belang van JAL
- Argumentatie wordt recht. Recht codificeert en stuurt de werkelijkheid (supra)
- Inzicht in eigenheid juridisch argumenteren: sleutel tot eigenheid recht
Beperkingen van JAL
Beperkt tot techniek→ Biedt denkkaders en ijkpunten voor kwaliteitsvolle (deugdelijke) juridische
argumenten, maar geeft hier geen inhoud aan. Nochtans is een technisch deugdelijke juridische
redenering niets zonder inhoud.
• Inhoud argumenten wordt bepaald door:
- Rechtsregels (in brede zin)
MAAR ook: de finaliteit van recht en belangen achter het recht is voor elke individuele situatie en
elke individuele jurist anders. Wordt bepaald door:
- Maatschappelijke context, verwachtingen en waarden
- Belangen en waarden opdrachtgever
- Belangen en waarden jurist, maar ook diens positionaliteit (persoonlijkheid, sociale
identiteit, ervaringen)
1
,DEEL1: REDENEREN
Thema I: cognitieve achtergrond
Hoofdstuk I: de mens als dier met sterke cognitieve capaciteiten
• Cognitieve capaciteiten < evolutionaire wortels
• Theorie drievoudig brein (triune brain) → komt uit de evolutietheorie
- Oudste laag: reptielachtig brein
→ Stuurt rigide, obsessief, compulsief en paranoïde gedrag
- Tweede laag: oude zoogdierenbrein
→ Emoties, drijfveren en motivatie, kennisverwerving, tijdsbesef, geheugen, geur
- Nieuwste laag: recente zoogdierenbrein (maakt ons mens)
→ Bijzondere cognitieve functies, vb. inventiviteit en abstract redeneervermogen
▪ Opgepast!: Niet wetenschappelijk nauwkeurig
▪ Voordeel: kader voor menselijke onredelijkheid
• Mensen zijn geen robots /Econs (zuiver rationale actoren), wel dieren met op sommige
punten -sterke cognitieve capaciteiten
▪ Gevolgen van de evolutionaire wortels van menselijk redeneren:
- Manipuleerbaarheid (nudging): nudging= beinvloeden van (keuze)gedrag door een
zettje in de goede richting te geven.Vb: urinoir (wesp), zodat jongens daar op
kunnen pissen
- Ook ten goede
Hoofdstuk II: systeem 1 en systeem 2-denken
▪ Wat bepaalt ons gedrag? Onderscheid tussen Systeem 1 en Systeem 2-denken
• Systeem 1: snel, intuïtief
- automatische piloot. Stuurt meeste van onze handelingen
- Reflexmatig, met weinig tot geen inspanning en zonder dat je echt controle hebt
over wat er gebeurt.
- VB: richten naar bron van een plots geluid, antwoorden op 2+2=, eenvoudige zinnen
bergijpen.
• Systeem 2: traag, rationeel
- enken bewust te activeren
- morivatie en het toepassen van vroeger geleerde regels
- activiteiten vereisen aandacht en worden onderbroken als aandacht verslapt
- VB: tellen hoeveel keer de letter e komt in een zin, belastingsbrief invullen,
vergelijken van gsm’s
• Opgepast: Systeem 1 ≠ emotie; Systeem 2 ≠ rede
▪ Overgang van Systeem 2 kan systeem 1
• Inslijting – de rol van ervaringen: wat veel aandacht kost (systeem 2 denken) kan door
herhalingen meer en meer een automatisme worden, waardoor het dus een vorm van
systeem 1 denken wordt.
VB: het maken van wiskunde oefeningen, als peuter aandachtig om stappen te zetten
- Nadelen: hoe meer het een automatisme wordt , hoe moeilijker voor die mens of te
begrijpen dat het voor andere veel meer aandacht kost en moeilijk is
• Curse of knowledge = het niet mogelijk is wanneer je iets eenmaal weet, te doen alsof je het
niet weet. Wanneer kennis vanzelfsprekend is geworden, is deze vaak ook moeilijker om
over te dragen.
VB: ouders die hun kinderen leren rijden
2
,▪ Onze cognitieve vaardigheden zijn al millennia ongewijzigd, maar de behoefte om complexe
redeneertaken uit te voeren is aanzienlijk toegenomen
• OPLETTEN: systeem 1 denken (automatische piloot), heb je de neiging om willekeurig
informatie te verwerven tot 1 coherent verhaal.
Vb: complottheorieën
• Kritisch nadenken: Systeem 2 activeren
- JAL: training in herkennen en vermijden van
redeneerfouten
▪ Illustratie: Wason Selectie Test
• Verklaring resultaten:
- Mensen zijn onderhevig aan bevestigingsbias (confirmation bias): we hebben enkel
oog voor informatie die ons standpunt (de regel) bevestigt.
- Minder aandacht voor falsificatie: zoeken naar informatie die ons standpunt (de
regel) kan ontkrachten.
- Het gebrek aan context en ervaring met de situatie die als uitgangspunt fungeert
voor het experiment, werkt denkfouten in de hand.
▪ Hoe concreter, hoe gemakkelijker
• Verklaring:
- Dual-proces: onze vertroudwheid met de situatie zorgt ervoor dat het ons geen
moeite kost om de relevante vragen te stellen en om (enkel) de relevante kaarten
om te draaien.
3
, Hoofdstuk III: het brein als verbandleggende machine
▪ Systeem1= spontaan verbanden tussen allerlei soorten informatie (concepten, gebeurtenissen,
stellingen,…). Brein is dus een verbandleggende of narratieve machine
Vb: “Piet ging skiën. Hij brak een been.”
• niet altijd juist (samenhang: ≠ logica of toeval)
• Voordeel: coherent kader aanreikt om betekenis te hechten aan de ontelbare feiten die
we elke dag verwerken.
Vb: gebrul = leeuw , rood “vuur” “gevaar”,
• Nadeel: verbanden zijn regelmatig niet correct. Onjuiste verbanden en drang naar
coherentie
Vb: complottheorieën, rood “vuur” “gevaar”,
▪ Systeem 2= actieve controle van verbanden
• 4 centrale verbanden:
• Voorwaardelijke verbanden
• Via- verbanden (metonymieën)
• Causale verbanden
• Als-het-ware-verbanden (metaforen)
3.1. Voorwaardelijke verbanden
▪ bepaalde zin of uitspraak (propositie) vormt voorwaarde voor andere propositie. “als, dan”
Vb: als het 15u is, dan begint de les.
3.2. Via verbanden (metonymie)
▪ Via-verbanden leggen: een ding of entiteit gebruiken (vehikelentiteit) om menatle toegang te
krijgen tot andere entiteit (doelentiteit) die er in onze ervaring nauw mee verbonden is.
Letterlijke uitspraak geen steek, maar we weten meteen over wat het gaat.
Vb: brussel heeft dat weer beslist → brussel= mentaal toegang tot “EU”
Vb: ik lees graag ‘shakespeare”, je leest letterlijk hem niet, maar zijn werken
• Soorten via verbanden:
- Deel/geheel
Vb: mijn fietsbel is stuk, dus is mijn fiets stuk. → haalt “deel”(bel) en “geheel” (fiets) door
elkaar.
“Juristen drinken meer alcohol dan historici, dus drinkt jurist Jan meer dan historicus
Herman” → idem (wat geldt voor het geheel, geldt niet per se voor een deel)
- Oorzaak/gevolg
Vb: (1) mensen op de bus hebben een paraplu mee: (2) het regent. → 1 is gevolg van 2, niet
de oorzaak ervan.
- Producent/product
- Instituut/plaats
• Kenmerken via verbanden:
- Ongericht en associatief: erg sterke verbanden
- Apofenie= neiging om verbanden te leggen tussen dingen die niet gerelateerd zijn.
- Op zich niet problematisch, maar mogelijk gevaarlijk
4