1
PARASITOLOGIE
DEEL 1: ALGEMENE BEGRIPPEN EN SYSTEMATIEK
Examen: altijd ook voorstel van behandeling. Groepering in familie voor gelijkaardige levenscyclus.
SYMBIOSE
• Mutualisme: geen schade en eerder one way ➔ 1 partij meer voordeel, andere veel minder
o Bacteriën in de voormaag van de koe
o Bloedzuiger: door microbioom kan het bloed zuigen
o Anemoon: nemo dikke mucus laag om beschermen tegen steken van de anemoon, zij zelf geen
echt voordeel
• Commensaal dat toch pathologisch wordt ➔ demodex, zwarte punten, tandsteen
• Parasitisme: one way ➔ voordeel parasiet, altijd schade aan GH (dood, schade,…)
o Virussen die bacteriën kunnen infecteren
Mens weinig last van parasieten? Hygiëne: doorspoel toilet, probleem in de tropen ➔ gezond drinkwater minder
aanwezig.
Meerdere parasieten per GH species, meerdere GH per parasiet species = zoönose. Infectie van VERTEBRAAT,
dier, naar mens. Malaria: overdracht door mug = GH specifiek, enkel mens. Mug is geen vertebraat dus geen
sprake van een zoönose.
PARASITOLOGIE
= studie van parasitaire samenlevingsvorm.
DEFINITIES-1
Facultatieve host: opportunist ➔ parasiet
zal als de kans er is, interageren met de
GH.
Tijd van interactie: tijdelijk of permanent
zijn.
Specificiteit van de interactie: incidenteel,
erratisch, stenoxeen; euryxeen.
, 2
GH op verkeerde moment op verkeerde plaats ➔ door MO niet herkend, geïnfecteerd ➔ erge reactie. Parasiet
die meer aangepast is aan de GH = minder SN, bv demodex. Niet kennen ➔ erge SN.
Permanente parasiet: hele cyclus op de GH, bv luizen. Mensen die dicht op elkaar zitten snel overdragen.
Incidenteel: verkeerde moment, verkeerde plaats ➔ denk aan voedingsgewoonte. Veel rauwe vis eten ➔
regionaal bepaalde infecties krijgen. Erratisch: sterke pathologie, parasiet die sterft op een plaats zoals nieren en
hersenen ➔ ernstige SN, moet daar eigenlijk niet zitten.
Lage GH specificiteit = verschillende DS. Zoönose de frequent voorkomt: toxoplasma, kat naar mens. Typische
EXAMEN vraag. Verschillende TGH: cyclus meer complex.
DEFINITIES-2
Definitieve GH ➔ seksuele
vermeerdering gaat door. Adulte
stadia = definitieve GH.
Larven zelf nog ontwikkeld in de TGH
= immature vorm met ontwikkeling.
Paratenisch: immatuur stadium maar
larve niet ontwikkeld, blijft daar
wachten. Bv: kip lintworm, transport
GH = regenworm. Worm neemt
immature stadia op, accumuleert
daar, zitten daar beschermd.
Overlevingsgraad na de winter:
meeste parasieten zijn verloren.
Biologisch vector: parasiet nog in TGH vermeerderen, bv malaria. Biologische component waar er vermeerderd
wordt. Mechanisch: bloedzuiger ➔ blijft daar en dan overdragen. E. coli op huisvlieg ➔ op boterham ➔
overdracht.
Prepatente fase: enkel onthouden als hij het vermeld voor de rest vergeten. Patente fase: hoe lang ga je
infectieus blijven. Wat is belangrijker naar behandeling toe: prepatente fase ➔ bedoeling om nieuwe infecties
tegen te houden. Bedoeling om net binnen de prepatente periode behandelen ➔ infectiedruk verlagen. Kost
veel geld, dus op bedrijf andere doelstellingen.
Reservoir: bron van infectie maar zelf niet ziek. Parasiet aangepast aan GH zodat subklinische infectie maar wel
verspreiden.
ZOONOSES
• Cyclozoonoses: eten rauw rundsvlees ➔ runder lintworm
• Metazoonoses: via vector
• Saprozoones: opname infectieuze stadia in de omgeving, bv echinococcus ➔ spelen zandbak kinderen
• Directe zoonoses: aaien van honden
, 3
ADAPTATIES
Parasieten moeten zich
adapteren om te kunnen
persisteren in de gastheer:
infectie, overleven en
reproduceren.
Morfologische adaptatie: progressieve modificatie of regressieve modificatie. Malaria mug moet goed kunnen
bewegen ➔ beweging, neurologische toestand goed uitgebouw. Lintworm moet weinig kunnen bewegen,
trematoden rudimentair zenuwstelsel, enkel kunnen vasthouden. Link behandeling: Ach-esterase,
neurotransmissie blokkeren. Gaat actief zijn op parasieten die sterk afhankelijk zijn van beweging om te
overleven. Verteringsstelsel soms niet nodig, in de darm leven, gewoon nutriënten opnemen. Morfologie
monddelen parasiet: is het kwade of niet.
Maximaal reproduceren en overleven. Seksuele reproductie ➔ meeste parasieten ondergaan seksuele
reproductie in de definitieve GH. Aseksuele reproductie ➔ complexe levenscyclus.
Eiproductie: minimaal bij kleine wormen. Hoe groter de parasiet, vrouwen groter als mannen. Hermafrodiet:
man en vrouw. Zelf bevruchting meestal niet. Parthenogonese: geen mannelijke dieren nodig voor voortplanting.
Verlies van seizoensgebondenheid: hier in onze streken valt de parasitaire cyclus stil. Reden waarom in de tropen
veel meer infecties zijn. Insecten: geen muggen in de winter. Langer prepatente fase (trager volwassen stadia
bereikt) = minder reproductief potentieel.
Immunologisch: Ag variatie, ontsnappen aan reactie GH. Intracellulair: immuunsysteem ontwijken, bv
toxoplasma. Blijven daar voor de rest van het leven mee besmet, zonder SN.
GASTHEERSPECIFICITEIT
GH specificiteit: wat bepaald dit. Vector die
tropisch is, geen risico om hier te krijgen. Ziektes
die heel regionaal zijn: specifieke biotoom.
Negatieve geotaxis: gaan altijd naar onder omdat
de GH daar zit naar boven. Luminotaxis: naar
licht. TGH: toxoplasma, runder lintworm.
Toxoplasma: meerder GH infecteren, inclusief
muizen en katten. Gedragsverandering muis,
meer kans op gepakt te worden door een kat.
Doorboren huid: larve kan er enkel uit bij goede GH specifieke factoren. In de finale GH specifieke prikkels geven
aan de parasiet voor deze verder kan.
, 4
MECHANISME VAN INFECTIE
• Passief
o Voeding en drinkwater
o Direct contact: luizen, soa
• Actief
o Vectoren: bijtend (mug) of zuigend
▪ REGEL: bloedzuigend ectoparasiet, altijd de capaciteit om ziektes over te dragen
o Speciale ontwikkelingsvormen: larven
o Verticale transmissie: transplacentair, weinig parasieten die het kunnen ➔ toxoplasma
OVERLEVING EN IMMUNITEIT
• Ectoparasieten
• Endoparasieten
o Intracellulair ➔ weg voor immuunsysteem
o Extracellulair: contact met As en extracellulaire immuniteit
▪ Cel oppervlakte bedekken met GH EW
▪ Antigenische variatie
▪ Vorming van beschermende wand (cyste)
Toxoplasma: intracellulair en beschermende mond rond de cyste ➔ levenslang besmet.
Andere vormen van overleving kan door gedragsresponsen of fysieke responsen: aanhechten aan haren van
eitjes om dan opgelikt te worden.
SCHADELIJKE EFFECTEN: EXAMEN
Balans tussen weerstand GH met het
gewicht van de parasiet. Groter gewicht =
ziekte.
• GH
o Leeftijd: kritische minder weerstand = pasgeboren en oudere
o Voedingstoestand
o Fysiologische toestand: zwangerschap
o Immunosuppressief: aids, chemo, diabetes, transplant ➔ gevoeliger voor infectie
• Parasiet
o Species: bloed zuigend meer risico op anemie en systemische infectie
o Infectiedruk: hoe meer parasieten, meer kans op ziekte
▪ BELANGRIJK: hoe op bedrijf infectiedruk zo laag mogelijk krijgen ➔ weidebeleid,
behandelingen,… nooit parasiet vrij maar wel zo laag mogelijk