Anatomie en fysiologie 2
HET BLOED – HFDST 11 (GEEN FIG. KENNEN)
= intern transportmiddel
Cardiovasculair ➢ Het hart
systeem: ➢ Arteriën (bloed weg van je hart) en
venen (bloed naar je hart) = buizen
➢ Bloed
Functies van bloed: 1. Transport nuttige stoffen en afvalstoffen
2. Stabilisering PH (tussen 7,35-7,45)
3. Beperking vloeistofverlies bij verwonding
4. Verdediging tegen gifstoffen en
ziektewekkers → witte bloedcellen
5. Stabiliseren lichaamstemperatuur
Dit milieu is rijk aan CO² en arm aan O² → cellen dragen O²
mee maar geven dit af aan weefsels (diffusie)
HEMATOLOGIE
Taak verpleegkundige: Waarden voor homeostase
▪ Algemene waarden
▪ Evolutie in tijd is belangrijker dan waarde op zich
Hematocriet = aantal cellen in totaliteit (99,9% rode bloedcellen)
Reticulocyten = rode bloedcellen in ontwikkeling
Leukocyten = witten bloedcellen
Trombocyten = bloedplaatjes
SOORTEN BLOEDAFNAME
1. Arterieel → arterie = zuurstofrijk, helder rood, elastisch, pulseert
➢ A. radialis (pols) of A. femoralis (lies)
➢ Intensieve zorgen via continue arteriële lijn of arts/gespecialiseerde vpk
➢ Nagaan hoeveel O² - CO² - PH + zuurstofconcentratie is
2. Veneus → venen = zuurstofarm, donder rood, elastisch, pulseert niet
➢ Elleboogplooi, onderarm, handrug → v. mediana cubiti
➢ Alle soorten bloedonderzoek
3. Capillair bloed → capillair of haarvat
(bv. vingerprik, oorlel, hiel), onzichtbaar
1
, Anatomie en fysiologie 2
SAMENSTELLING BLOED
Serumstaal i/h labo:
Fibrinogeen → fibrine (stolsel
in bloedbuis) → wat erboven
drijft is het ‘serum’
2 grote delen:
1. Plasma (vloeibare matrix) = medium
transport bloedcellen
➢ Bestaat uit: water (95%), eiwitten
(7%): albuminen, globulinen,
fibrinogeen en opgeloste stoffen
2. Bloedcellen
➢ Rode bloedcellen (entrocyten) –
transport gassen
➢ Witte bloedcellen (leukocyten) -
afweer & immuniteit
➢ Bloedplaatjes (thrombocyten) –
bloedstolling
Eigenschappen vol bloed:
▪ Temp. 38°C, iets hoger dan lichaam
▪ Viscositeit (stroperigheid)
▪ PH: 7,35-7,45 2
,Anatomie en fysiologie 2
Bloedbuisje
Eiwitten → productie in lever
Plasma ▪ Albumine:
o 60%
o Belangrijk voor constant houden van osmotische druk in
bloedvatenstelsel (vocht vasthouden)
▪ Globulinen:
o 35%
= buffy coat (w.
o Immunoglobulinen of antistoffen: aanvallen indringers bloedcellen en bloedplaatjes)
o Transporteiwitten
▪ Fibrinogeen:
o 4%
o wordt fibrine (onoplosbare strengen) = raamwerk voor aanmaak stolsel
Rode bloedcellen → 95% hemoglobine (eiwit) zorgt voor binding met (gas): O² en CO²
Erytrocyten
▪ Hematocriet = volume percentage in vol bloed
▪ Levensduur: 120 dagen
▪ Gespecialiseerd in transport van gassen door hemoglobine
▪ Verlies van organellen tijdens ontwikkeling → mitochondria (enkel anaërobe verbanding →
mogelijk door glucose in bloedplasma), ribosomen (geen energiebehoefte) en celkern (= neutraal)
▪ Beschadiging = hemolyse
Geeft indicatie:
➢ Voor transportcapaciteit van O²
➢ Inwendige bloedingen (daling erytrocyten)
➢ Vertraagde aanmaak en/of verhoogde afbraak
= biconcaaf schijfje (plat midden en opgebolde randen)
o Hemoglobine bestaat uit vier eiwitsubeenheden & elke subeenheid bevat organisch pigment = haem
o Elk haem bevat een ijzer ion
➢ Gaat zwakke (= makkelijk aan/afkoppelen) verbinding aan met gasmolecule
➢ Geen selectie (wat in de aanbieding is wordt meegenomen)
➢ In zuurstofrijk milieu: longen
➢ In zuurstofarm milieu: weefsel
3
, Anatomie en fysiologie 2
OPDRACHT (EXAMEN):
▪ Binnenkant van het longblaasje: O² hoog en CO² →
▪ Instroom bloed: hoge CO² en lage O² → in een zuurstofrijk milieu wordt CO² afgegeven en O² opgenomen
door diffusie (CO² is hoog en wordt naar laag afgegeven) → Uitstroom bloed: hoge O² en lage CO²
▪ Diffusie = verplaatsing van hoge naar lage concentratie
HERGEBRUIK VAN HEMOGLOBINE
▪ Uit rode bloedcellen worden noodzakelijke en
minder nuttige bestandsdelen gescheiden.
Ijzer en aminozuren zorgen voor de aanmaak
van rode bloedcellen. Biliverdine en bilirubine
zijn afvalstoffen die naar de lever gaan.
▪ Duurzaamheid bij erytrocyten: hergebruik
elementen
➢ Hemoglobine: vier globulaire eiwitten die
afgebroken worden tot aminozuren
(energie voor lichaam)
➢ Haemmolecule: omgezet tot biliverdine
naar bilirubine
o Lever: via de gal naar dunne darm
o Dikke darm: geeft geel kleur urine en
bruin stoelgang
➢ Fe: wordt opgeslagen in macrofagen of
vrijgegeven aan bloed
Hemolyse
4