KWALITATIEVE
METHODE & TECHNIEKEN
Samenvatting
Joren Brauwers
Academiejaar 2023-2024
,HOOFDSTUK 1: KWALITATIEF ONDERZOEK
EN CRIMINOLOGISCHE THEORIE
(OVER DE RELATIE TUSSEN THEORIE, ONDERZOEKSVRAGEN EN
METHODE)
(1) INLEIDING
CRIMINOLOGIE = “WETENSCHAP”
Criminologie is een wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van crimineel of delinquent gedrag
(misdrijven = gedraging/handeling die strafbaar zijn gesteld door de wetgever), slachtoffers,
strafrechtsbedeling,…Maar je moet eerst wel een begrip hebben over wat nu juist een “wetenschap” is.
WAT IS EEN WETENSCHAP?
Niet alles is een “wetenschap” je kan pas van een wetenschap praten als er een aantal criteria zijn vervuld, hiermee bedoelt
men de 3 basisprincipes van de wetenschap
(1) Streven naar kennis(opbouw), bij een wetenschap is het ALTIJD de bedoelen om te streven naar het opbouwen van
kennis over een bepaald fenomeen in de werkelijkheid. (bv: criminaliteit)
- Indien men voldoende kennis heeft opgebouwd, gaat dit worden ondergebracht in een theorie
o Theorie = een coherent/samenhangend geheel van uitspraken over de werkelijkheid, het moet een
verklaring zijn voor een bepaald fenomeen (bv: jeugddelinquentie,…)
Maar om deze theorie te kunnen vormen moet je eerst je kennis OPBOUWEN, onderzoek
doen empirisch ondersteund.
(2) Empirisch karakter, dit is het tweede belangrijk kenmerk van een wetenschap. De uitspraken die men doet in een
theorie, moeten gebaseerd zijn op een onderzoek dat men heeft gedaan. We streven naar een empirisch karakter,
waarbij men bepaalde ‘wetenschappelijk’ methoden en technieken (kwalitatief of kwantitatief) gaat gebruiken om
zaken die zich in de werkelijkheid voor doen, te gaan METEN of OBSERVEREN
- Als wetenschapper ZELF onderzoek doen in het veld (primaire data).
- Gebruik maken van data van andere bronnen (secundaire data). (bv: politiestatistieken)
(3) Systematische benadering, dit houdt in dat datgene dat JIJ als onderzoeker hebt gedaan kan nagebootst worden
door ANDERE onderzoekers
- Uw onderzoek moet Toetsbaar of testbaar zijn, als je een onderzoek doet moet je AL uw stappen
nauwkeurig & volledig beschrijven ZODAT het ook kan nagebootst worden
EMPIRISCH KARAKTER
Om een THEORIE op te bouwen, en dus onderzoek te doen kan met de keuze maken tussen 2 soorten
methode-technieken, namelijk (1) KWALITATIEF & (2) KWANTITATIEF
VERSCHIL TUSSEN KWANTITATIEF – KWALITATIEF
Kwantitatief: Deductie (algemeen naar specifiek), bij kwantitatief
onderzoek gaat de onderzoeker beginnen van een bepaalde
algemene theoretische stelling of standpunt, & deze proberen te
toetsen aan de handen van empirie (onderzoek doen).
- Meestal is de onderzoeker gestart met een bepaald
theoretisch inzicht (van een andere theorie), dan gaat
hieruit hypotheses (stelling, ik denk dat dat leidt tot dat)
afleiden & uiteindelijk deze gaat toetsen aan de hand
van uw onderzoek. (klopt de hypothese of niet)
1
,Kwalitatief: Inductie (specifiek naar algemeen), bij kwalitatief onderzoek begint de onderzoeker NIET van een Theoretische
stelling, de onderzoeker begint eigenlijk MET zijn empirie-resultaten & gaat hieruit een algemene theorie opstellen.
Kwantitatief: werken vanuit een “etic” of “outsider” view (derdepersoonsperspectief)
- Etic view houdt in dat onderzoekers een sociaal fenomeen bestuderen met een EXTERN, vaak meer OBJECTIEVE ANALYSE
“Vanuit hun bureau” een fenomeen onderzoeken, aan de hand van statistieken (enquêtes,…)
Kwalitatief: werken vanuit een “emic” of “insider” view (eerstepersoonspersectief: (willen altijd in het hoofd kruipen van de mensen
die wij onderzoeken, het leren kijken naar de werkelijkheid vanuit hun perspectief)
- Een emic view (insider-perspectief) houdt in dat onderzoekers een sociaal fenomeen beschouwen vanuit het perspectief
van de mensen die deel uitmaken van die cultuur of situatie.
o Focus: Gericht op de subjectieve ervaringen, betekenissen en interpretaties van de leden van de cultuur (INTERNE
+ SUBJECTIEVE ANALYSE)
Methodologie: vaak participerende observatie, diepgaande interviews en etnografie.
o "Verstehen" (belangrijkste begrip in kwalitatief onderzoek) of interpretatieve benadering is een Duits woord dat
"begrijpen" betekent, en in de context van sociale wetenschappen verwijst het naar een methodologische
benadering (kwalitatief) die vooral geassocieerd wordt met de Duitse socioloog Max Weber. "Verstehen" houdt
in dat de onderzoeker probeert om de sociale handelingen en het gedrag van individuen te begrijpen vanuit hun
eigen perspectief. Dit betekent dat de onderzoeker zich in de plaats van de onderzochte personen probeert te
verplaatsen en hun motieven, overtuigingen en intenties probeert te begrijpen zoals zij die zelf ervaren.
De kern van "Verstehen" is het begrijpen van de subjectieve betekenis die individuen aan hun
handelingen of situatie geven. Dit betekent dat de onderzoeker niet alleen kijkt naar wat mensen doen,
maar ook naar waarom zij dit doen en welke betekenis zij aan hun daden hechten.
Verstehen (Weber) = als wij de wereld willen begrijpen, en groepen willen begrijpen waar wij
onderzoek naar doen, hoe het er echt aan toegaat. Moeten wij die wereld/werkelijkheid/…
zien vanuit hun oogpunt (wij moeten achterhalen hoe zij de wereld zien, interpreteren,…)
Jargon is anders: onderzoekssubjecten >< onderzoeksobjecten (= betekent hetzelfde, het zijn die zaken dat jij onderzoekt,
Onderzoekseenheden of objecten zijn de personen of zaken waar je iets over zegt. Het hoeven niet altijd personen te zijn, maar
meestal wel)
Verschil in Steekproeven
- Steekproeven in kwantitatief onderzoek: streven naar representativiteit, uw steekproef moet zo representatief mogelijk zijn
zodanig dat je uitspraken kan doen over volledige populatie
o Representatief = een kenmerk of variabele (geslacht, leeftijd,…) in de steekproef, komt evenveel voor in de
onderzoekspopulatie (de gehele populatie)
Populatie = de hele groep individuen waar we een uitspraak over willen doen, natuurlijk is deze groep
zo groot dat we niet elk individu in ons onderzoek kunnen betrekken. Daarom maken we gebruik van
een “steekproef”, dit is een klein deel van de populatie die ook effectief bevraagd worden (meedoen
aan het onderzoek)
Deze steekproef moet zo representatief mogelijk zijn, zodat je dat je op basis van uw
resultaten uitspraken kunt doen over de hele populatie (veralgemenen = Inferentiële
statistiek) daarom A-selecte steekproef (random)
- Steekproeven in kwalitatieve: streven naar saturatie, punt/moment in de tijd waarop je het gevoel hebt dat je al uw info
hebt verzameld (je weet alles dus kan uitspraken doen over een fenomeen) . Het verwijst naar het punt waarop verdere
dataverzameling geen nieuwe informatie of inzichten meer oplevert.
o De onderzoeker zal data verzamelen tot hij geen nieuwe informatie meer verkrijgt.
Betrouwbaarheid
- Kwantitatief onderzoek: repliceerbaarheid door anderen (uw onderzoek kan opnieuw gedaan worden door een andere
onderzoeker, & de bedoeling is dan dat hij of zij tot de zelfde resultaten komt
- Kwalitatief onderzoek: Triangulatie, bevestiging van de waarheid/correctheid van uw resultaten door vergelijken met
verschillende andere bronnen (over hetzelfde onderwerp)
Isomorfisme vs credibiliteit
- Isomorfisme (= “interne geldigheid”) staat centraal bij kwantitatief onderzoek, hiermee bedoelt men dat je de realiteit zo
precies mogelijk weer te geven alsof het een “spiegel” is, hierdoor kan je ook betrouwbaar meten.
2
, - Credibiliteit (= “interne logica”) in uw KWALITATIEF onderzoek mogen er geen contradicties of inconsistenties staan (als je
A zegt, & later in uw studie vermeld dat het TOCH B is = fout)
JE HEBT TWEE TYPES/MANIER VAN ONDERZOEK:
Fundamenteel onderzoek = kan je beschouwen als “basisonderzoek”
- Is theorie gestuurd, je wilt een nieuwe theorie opstellen met als uiteindelijke doel is kennisvermeerdering. (meer
kennis hebben over een bepaald fenomeen)
o Je gaat fundamentele onderzoeksvragen die jij uzelf hebt gevraagd als onderzoeker, eigenlijk gaan proberen
te beantwoorden. Dit antwoord = kennisvermeerdering
Praktijkgericht onderzoek = “toegepast onderzoek”
- Je gaat een onderzoek doen met als doel om de uiteindelijk conclusie ook toe te kunnen passen in de
praktijk. Je gaat werken in functie van wat nuttig is voor de praktijk: het beleid van de politie, justitie…
o Vraaggestuurd Je krijgt bijvoorbeeld: een opdracht van een overheidsinstantie, politie,.. met het
doel om uw werk in de praktijk toe te passen. (je gebruikt wel theorieën als basis, maar het
uiteindelijke doel ligt altijd bij de praktijk)
ONDERZOEKSVRAGEN – METHODE – THEORIE
STAP 1: PROBLEEMSTELLING + ONDERZOEKSVRAGEN
Je begint altijd uw onderzoek met een bepaalde probleemstelling (= beschrijft het probleem/vraagstuk dat onderzocht
wordt), hieruit ga je een centrale onderzoeksvraag opstellen (hoofdvraag = de centrale vraag dat beantwoordt moet worden
in uw onderzoek), meestal gaat men wel deelvragen opstellen (dit zijn vragen die gerelateerd zijn aan de hoofdvraag, met de
antwoorden op deze vragen beantwoord men stap voor stap de hoofdvraag.)
Uw probleemstelling is ENORM BELANGRIJK, want uw probleemstelling gaat eigenlijk al de rest van uw onderzoek bepalen
= Richtinggevend voor het verloop van uw onderzoek). Daarom moet het ook zo nauwkeurig mogelijk geformuleerd worden.
- Het is vooral de onderzoeksvraag die bepalend is voor de te hanteren onderzoeksmethode en het theoretisch kader.
Probleemstelling beschrijft/schetst eigenlijk een probleem of vraagstuk dat onderzocht moet worden , en op het EINDE van je
probleemstelling een DOEL- & een VRAAG-stelling formuleren. Dit gaat bepalen of je kwalitatief of kwantitatief te werk zal
gaan.
Probleemstelling = doelstelling + vraagstelling
- Doelstelling: Wat wil de criminoloog met zijn onderzoek bereiken
- Vraagstelling: Uit de probleemstelling ga je dan ook de Centrale onderzoeksvraag (of hoofdvraag) formuleren. Deze
vraag wil je aan het einde van je onderzoek beantwoord hebben.
o Deze algemene onderzoeksvraag, kan worden opgedeeld in DEELVRAGEN (dit zijn soort van tussenstappen,
want de antwoorden op deze deelvragen zullen stap voor stap een antwoord bieden op uw centrale
hoofdvraag
STAP 2: DATAVERZAMELING
Om uitspraken te kunnen doen over uw onderzoeksvragen moet natuurlijk eerst onderzoek gedaan worden, er moet
data/informatie verzameld worden. Echter zijn er 2 manieren om data te verzamelen, namelijk
(1) Kwalitatief = Er wordt gefocust op woorden, ervaringen en betekenissen
o Verschillende methode
1: Interview = Gesprek waarin open vragen worden gesteld aan respondenten.
2: Focusgroepen = Groepsdiscussie over een vastgesteld onderwerp om
meningen/ervaringen/…. te verzamelen, + focus op de interactie tussen participanten
3: Participerende observatie = De onderzoeker neemt actief deel aan het dagelijkse leven van
de groep of organisatie terwijl hij of zij tegelijkertijd observeert en gegevens verzamelt.
(2) Kwantitatief = richt zich op numerieke data (getallen) en statistiek,
o Verschillende methode
3
, Enquête = Lijst van gesloten vragen of meerkeuzevragen die wordt aangeboden aan
participanten (steekproef).
Experiment = Situatie waarin variabelen/kenmerken worden gecontroleerd en gemanipuleerd
om causale relaties vast te stellen.
STAP 3: DATA-ANALYSE
Als je bijvoorbeeld een interview hebt afgenomen, moet jij eigenlijk dat volledig nog gaan uittypen, deze uitgetypte
versie noemt men ene “transcript”…
Vervolgens moet je dit transcript nog gaan “coderen”. Coderen van uw tekst in kwalitatief onderzoek is eigenlijk als het sorteren en
organiseren van puzzelstukjes om een duidelijker beeld te krijgen van wat er in de data zit.
- Stap 1: Open Coderen:
o In het begin bekijk je elk puzzelstukje apart. Je kijkt naar de kleuren, vormen en patronen zonder een idee te
hebben van het geheel. Dit is zoals open coderen, waarbij je elk stukje data apart bekijkt en probeert te
begrijpen wat het betekent.
Hiervoor lees je het getranscribeerde interview door en verbind je labels (codes) aan tekstfragmenten.
- Stap 2: Axiaal Coderen:
o Nadat je de puzzelstukjes hebt gelabeld, begin je ze te groeperen op basis van overeenkomsten. Je merkt
bijvoorbeeld op dat sommige stukjes bij elkaar horen omdat ze dezelfde kleur hebben of dezelfde vorm. Dit is
zoals axiaal coderen, waarbij je vergelijkbare codes samenbrengt en categorieën vormt.
Hierdoor komen de BELANGRIJKSTE CODES (Hoofdcodes), & de minder belangrijke codes (subcodes)
bovendrijven
- Stap 3: Selectief Coderen:
o Nu je de puzzelstukjes hebt gegroepeerd, richt je je op de belangrijkste groepen. Misschien vind je een groep
stukjes die een deel van de afbeelding vormen, en je begint die meer aandacht te geven. Dit is vergelijkbaar met
selectief coderen, waarbij je je richt op de meest relevante codes en categorieën.
Hierbij pak je de hoofdcategorieën die je in de vorige stap gevonden hebt en bouw je je theorie op. Dit
doe je door alle gevonden data (of codes) binnen de categorieën onder te brengen en op basis daarvan
relaties en verbindingen te leggen tussen de data..
STAP 4: THEORIE OPBOUWEN
De laatste stap is om uiteindelijk een theorie op te bouwen, = een geheel van
coherente/samenhorende uitspraken ter verklaring van een bepaald
fenomeen, op basis van de verzamelde data
In kwalitatief onderzoek werkt men vaak INDUCTIEF, dat wilt zeggen dat men
eigenlijk start vanuit de data, & daaruit een theorie/verklaring gaat uit bouwen. in
kwalitatief onderzoek wordt vaak een inductieve benadering gebruikt, waarbij onderzoekers beginnen met het verzamelen en
analyseren van data ZONDER vooraf vastgestelde hypothesen of theoretische kaders. Grounded theory is een specifieke
methodologische benadering binnen kwalitatief onderzoek die deze inductieve aanpak volgt. Grounded theory is een
4
, onderzoeksbenadering binnen kwalitatief onderzoek waarbij theoretische inzichten en verklaringen worden ontwikkeld vanuit de
verzamelde data, met andere woorden “laat je de data spreken”.
- BOVENDIEN moet je bij deze benadering de data CONSTANT VERGELIJKEN (respondenten, codes, quotes, … voortdurend
met elkaar vergelijken
o Ontwikkeld door: Glaser & Strauss (!!!!!!!!!!!!!!!!)
(2) GESCHIEDENIS
ANTROPOLOGIE
BRONISLAW MALINOWSKI
Lange tijd waren antropologen eigenlijk “arm-chair antropologist”, dat wilt zeggen dat ze vanuit hun bureau
onderzoek doen naar verschillende volkeren/gemeenschappen/…. Want vroeger kregen wij enkel informatie
over andere culturen door verhalen van reizigers, wij wisten enkel wat in de wereld gebeurde door handelaars,
ontdekkingsreizigers,… Deze Brachten vaak geschriften, boeken, voorwerpen,… mee (beschrijving van andere
volkeren) waardoor lange tijd Antropologische kennis (over andere culturen) bestonden door deze verhalen en
geschriften = data waarop antropologen zich op moesten baseren om theorieën te vormen
MAAR toen kwam Malinowski in beeld, hij heeft voor een revolutie gezorgd in data
verzameling in zijn domein, antropologie). Hij Kwam toevallig/perongeluk terecht op
een eiland (Pupua New Guinea), bleef daar 2 jaar lang (observeerde daar, leefden
midden tussen die mensen heeft hij die cultuur & gemeenschap goed leren kennen)
- = ongezien, normaal antropologen in die tijd arm-chair antropologist (vanuit
hun bureau onderzoek doen), hier kwam verandering in door Malinowksi
o Hij was eerst met een etnografische onderzoek (leven tussen de
mensen, en tegelijk dingen bestuderen = observeren)
Typisch aan kwalitatief onderzoek manier van onderzoek
waarbij je heel dicht contact hebt met de onderzoekssubjecten
- Zijn uitspraak was: “Als je wilt weten hoe een leeuw jaagt, ga je niet naar de dierentuin maar ga je naar de
jungle”
KETTINGONDERZOEK
Malinowski's kettingenonderzoek draaide om het bestuderen van hoe mensen op de eilanden
sieraden en andere goederen uitwisselden. Denk aan een ruilhandel, maar dan met speciale
sieraden genaamd “soulava” (kettingen) & “mwali” (armbanden). Deze uitwisselingen waren geen
gewone handel; ze waren ceremonieel en hadden veel te maken met sociale status en respect. (Ze
droegen vaak kettingen & wisselde deze ook uit met andere families, op andere eilanden)
Hij woonde daar enkele jaren om de lokale cultuur echt te begrijpen. Door met de mensen te
praten, naar hun verhalen te luisteren en hun dagelijkse leven te observeren, leerde hij over de
betekenissen en rituelen rond deze uitwisselingen. Door langdurig observeren, heeft men door dat de kettingen een cirkel beweging
maakten tussen de eilanden (kwamen uiteindelijk terug), elke keer voegde een familie op het eiland een schelpje toe aan de ketting,
en brachten ze deze dan weer terug. Waardoor een hele familiegeschiedenis aan deze ketting verband is.
Het hielp ook om antropologie te veranderen door meer nadruk te leggen op veldwerk en deelname aan de lokale gemeenschap
CRIMINOLOGIE
CHICAGO SCHOOL
Het GEBRUIK van kwalitatieve methode & technieken werden in de 20ste eeuw geïntroduceerd in de
CRIMINOLOGIE door Robert Park (concentrische zone theorie). Hij was lid van de Chicago School. De
Chicago School of Sociology, een invloedrijke groep sociale wetenschappers die aan de Universiteit van
5
, Chicago werkten in de late 19e en vroege 20e eeuw, legde de basis voor de ontwikkeling van kwalitatieve criminologische
methode… Robert Park staat bekend voor zijn concentrisch zone theorie, echter was hij zeer invloedrijk. Hij pleitte namelijk dat
men (onderzoekers) uit hun “bureaustoel” moesten komen & eigenlijk de stap moeten zetten in de “echte leefwereld” (de stad)
van hun onderzoek. Hiermee pleitte hij dus voor de methode van participerende observatie + interviews, die hij onmiskenbaar
achtte om de stedelijke samenleving te bestuderen.
Dit initiatief heeft verschillende onderzoekers aangezet om effectief de “handen vuil te maken”, en in het veld te trekken
- William Foote Whyte, “streetcorner society” = Hij is in die wijk die hij wou onderzoek ook gaan leven, om te
beschrijven wat daar allemaal gebeurd (achterstaande wijk)
- Clifford Shaw, “Jack-roller” (klassieker) = gaat over één zakenroller het was een case-study van 1 individu, wordt
gezien als een standaardwerk. Hij ging naast de informatie over het individu (bij politie, parket,…) ook gebruik maken
van een interview (om echt inzicht te krijgen op het individu
- Edwin Sutherland, “The profession thief” = dit is een klassiek kwalitatieve studie waarin Sutherland een beroepsdief
(“Chic Conwell”) aan het woord laat (hij laat hem zijn levensverhaal doen). Hij heeft dat verhaal dan gereconstrueerd
in dat boek.
(3) CRIMINOLOGISCHE THEORIEËN
VERKLARINGSNIVEAU
Criminologische theorieën hebben eigenlijk bepaalde verklaringsniveau (micro & macro): de ene
theorie probeert een probleem, fenomeen,… op maatschappelijk niveau (macro) te verklaren &
de andere theorie probeert het fenomeen juist op INDIVIDUEEL (micro) niveau te verklaren.
Iets dat op macroniveau “waar” is, hoeft dat NIET te zijn op individueel niveau (en vice versa). Zo
kan op macroniveau een relatie tussen werkloosheid & criminaliteit gevonden worden, dat
betekent nog niet dat, op microniveau, IEDEREEN die werkloos is ook effectief criminaliteit gaat
plegen (bv; stelen). Je moet dus ook voordat je effectief begint aan uw onderzoek bepalen op
welk niveau dat ik (als onderzoeker) uitspraken ga doen = Aggregatieniveau: niveau van de
onderzoekseenheden waarop de onderzoeker uitspraken doet.
- Uitspraken op Micro-niveau (personen, zoals dader of slachtoffer…)
- Uitspraken op Meso-niveau (straatsegment, buurten, steden..)
- Uitspraken op Macro-niveau (groepen, landen, samenlevingen, …)
Op basis hiervan ga je keuzes maken voor u onderzoek, en de uitspraken die je nadien gaat doen mag je niet op andere
niveaus gebruiken Als je aggregatieniveaus wisselt maak je fouten! (als je besloten hebt om uitspraken te doen op
individueel niveau, moet je niet eens uitspraken beginnen doen op niveau van de stad)
Alle criminologische theorieën kunnen op een schaal van MICRO & MACRO worden geplaats, en op alle verklaringsniveau
kunnen we zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek doen.
OVERZICHT
Classical Criminology (Klassieke Criminologie): Deze theorie, ontwikkeld door denkers zoals Cesare Beccaria en Jeremy
Bentham, stelt dat criminaliteit het resultaat is van rationele besluitvorming. Mensen wegen de kosten en baten van hun
acties af voordat ze besluiten om een misdaad te plegen.
- Jeremy Bentham staat bekend voor zijn idee over het “Utilitarisme”, hij ontwikkelde een criminologisch perspectief
dat crimineel gedrag opvatte in termen van het principe van “kosten-baten analyse” dat stelde dat het menselijk
handelen (& het maken van keuze) gebaseerd is op het afwegen van alle geanticipeerde/voorspelde kosten (Pijn)
tegenover alle voordelen (plezier). Dit wordt het beginsel van “utilitarisme” genoemd, met gaat voor
nutsmaximalisatie (zoveel mogelijk NUT of plezier realiseren)
o Legde de basis van rationele keuze benadering
6
,Positivist Criminology (Positivistische Criminologie): Positivistische theorieën, waaronder biologische, psychologische en
sociologische benaderingen, suggereren dat crimineel gedrag het resultaat is van biologische, psychologische of sociale
factoren die buiten de controle van het individu liggen.
- Lombroso = de aangeboren misdadiger, criminelen zijn “atavistische wezens”, ze zijn blijven steken in een vroeger
evolutionaire stadium, en je kunt ze herkennen aan enkele uiterlijke kenmerken (doorlopende wenkbrauw,
asymmetrisch gezicht,…)
Strain Theory (Spanningstheorie): Ontwikkeld door Robert Merton, stelt deze theorie dat criminaliteit ontstaat als gevolg van
spanningen tussen de maatschappelijke doelen die individuen nastreven en de legitieme middelen die beschikbaar zijn om die
doelen te bereiken.
- Deze legitieme middelen zijn ongelijk verdeeld in de samenleving, waardoor individuen een soort spanning ervaren
omdat ze de doelen wel willen realiseren maar ze kunnen het niet omdat ze geen toegang hebben tot legitieme
middelen oplossing: criminaliteit)
Social Learning Theory (Sociale Leertheorie): Deze theorie, ontwikkeld door Albert Bandura, suggereert dat mensen crimineel
gedrag leren door observatie en imitatie van anderen, met name van mensen in hun sociale omgeving, zoals familie, vrienden
en mediafiguren.
Control Theory (Controletheorie): Control-theorieën, waaronder de theorie van Travis Hirschi, stellen dat crimineel gedrag
het gevolg is van het falen van individuen om voldoende banden te ontwikkelen en te onderhouden met de maatschappij,
zoals hechting, betrokkenheid, inzet en geloof.
- De controle- of bindingstheorie probeert in tegenstelling tot andere theorieën niet te verklaren waarom deviant gedrag
plaatsvindt, maar juist waarom ER GEEN CRIMINALITEIT WORDT GEPLEEGD. Dit heeft volgens Hirschi te maken met
de binding met de maatschappij waarbij hij vier bindingsmechanismes onderscheidt, Hij onderscheidt 4 elementen die de
BINDING met de GROEP samenstellen of 4 soorten remmen op crimineel gedrag :
o Attachment = emotionele gehechtheid aan ‘significant other’,
Indien de emotionele band onderbroken wordt gaat men mogelijks over tot criminaliteit plegen
o Commitment = betrokkenheid bij conventionele instituties zoals school, werk, vrijwilligerswerk,
Hoe hoger uw commitment en betrokkenheid in de groep of samenleving, hoe minder criminaliteit je
gaat plegen
o Involvement = intensiteit van die rationele component (betrokkenheid). Hoeveel tijd spendeert men
Hoe meer tijd men spendeert of betrokken is bij deze conventionele instituties, hoe minder tijd er
overblijft om criminaliteit te plegen. Dus als u actiever uw betrokken bent, hoe minder criminaliteit (te
veel vrije tijd = criminaliteit)
o Beliefs = geloof in de waarden en normen van de bredere samenleving,
Wanneer je niet meer in de waarden en normen van de samenleving gelooft ga je overgaan tot het
plegen van criminaliteit
- BELANGRIJK: De binding die je hebt met de samenleving fungeert als controle (gedrag reguleren, geen criminaliteit plegen)
Labeling Theory (Etiketteringstheorie): Deze theorie, ontwikkeld door sociologen zoals Howard Becker, stelt dat criminaliteit
het resultaat is van de labels die mensen ontvangen van anderen en hoe deze labels hun identiteit en gedrag beïnvloeden. Het
stelt dat mensen die als 'crimineel' worden gelabeld, een verhoogde kans hebben om crimineel gedrag te vertonen.
- Deze benadering richt zich op de reactie van de samenleving op crimineel gedrag (label) en hoe deze
reactie bijdraagt aan het voortduren of versterken van crimineel gedrag.
o Deze benadering is gebaseerd op het symbolisch interactionisme, dat stelt dat handelingen &
gedragingen pas betekenis krijgen in interactie met anderen….
- Lemert ontwikkelde nog het onderscheid tussen
o Primaire deviantie = individu pleegt kleine criminaliteit, soms zelf onbewust. Hierdoor kijgt hij
nog GEEN LABEL
o Secundaire deviantie: wanneer hij door het plegen van een misdrijf, wel wordt gelabeld
(“crimineel”) dan zal hij zich identificeren met dat label, en meer criminaliteit plegen als
reactie op dat stigma
Routine Activities Theory (Theorie van Routine Activiteiten): Ontwikkeld door Lawrence Cohen en
Marcus Felson, stelt deze theorie dat criminaliteit het resultaat is van de (1) aanwezigheid van
7
, geschikte doelwitten (target of slachtoffer) , (2) GEBREK aan beschermen of guardianship (bv: politie, buren,…), en (3) de
aanwezigheid van motiverende factoren (gemotiveerde dader).
HOOFDSTUK 2: HET KWALITATIEF
ONDERZOEKSDESIGN
(1) ALGEMENE KENMERKEN VAN KWALITATIEF ONDERZOEK
WAT?
Kwalitatief onderzoek = een containerbegrip, van een MANIER van onderzoeken waarbij men een hele boel
mogelijkheden heeft aan data-verzamelingsmethode. Waaronder interviews, focusgroepen, etnografisch
onderzoek/participerende observatie, visuele methode, ,…)
KENMERKEN
1. Interpretatief = kwalitatief onderzoek is ALTIJD interpretatief, hiermee bedoelt men dat we altijd in het hoofd willen
kruipen van de mensen die wij onderzoeken, het leren kijken naar de werkelijkheid vanuit HUN perspectief/oogpunt.
We focussen op hun interpretaties, ervaringen,…
2. Flexibel = kwalitatief dataverzameling is zeer flexibel, KWALITATIEF is veel minder gestructureerd dan kwalitatief
onderzoek, bijvoorbeeld wanneer jij een enquête hebt afgenomen (kwalitatief), en je komt pas achteraf te weten dat
je iets bent vergeten vragen of iets niet goed hebt bevraagd. Dan kan jij er op dat moment niets meer aan
veranderen. Bij kwalitatief onderzoek is het MINDER gestructureerd, je kan bijvoorbeeld tijdens ene interview een
vraag bij verzinnen, weglaten, volgorde veranderen of een vraag anders te verwoorden.
o Cyclisch-interactief Bv: interview: vooraf vragen opstellen, en na interview uw vragen bijsturen of bijformuleren,
& vervolgens een tweede interview doen)
BEETJE Data verzamelen, analyseren (bijsturen,…), data verzamelen, analyseren, data verzamelen,
analyseren,…
Kwantitatief eerste ALLE DATA verzamelen, dan analyseren
Kwalitatief cyclisch: voortdurend bijsturen (nieuwe vragen, andere respondenten,….), je
gaat eerst data verzamelen, dit analyseren, dan mogelijk bijsturen & weer data verzamelen &
analyseren ( cyclisch)
o Dataverzameling en data-analyse lopen door elkaar
3. Oog hebben op de sociale context waarin gegevens worden geproduceerd = Kwantitatief onderzoek is vaak een
“veraf onderzoek” (vanuit bureau), bij kwalitatief is effectief observeren, in het veld (veel dichter bij het echte leven)
4. Gebaseerd op methode die ingaan op de COMPLEXITEIT, DETAIL, & de CONTEXT = Omdat onze dataverzameling
methode zo flexibel is kan men in kwalitatief onderzoek aan de hand van DOORVRAGEN meer complexe zaken,
details & contextuele factoren achterhalen.
5. “Holistische” analyse (Analyse van het GEHEEL: alle zaken die belangrijk kunnen zijn worden betrokken in het
onderzoek: culturele, sociale, economische, historisch factoren) Holistische benadering = De onderzochte en zijn
omgeving/context worden vaak als één geheel beschouwd. (bv: je bestudeert gedetineerde in los van de context van
de gevangenis waarin ze zich bevinden)
6. GEEN nadruk op patronen, trends & correlaties/verbanden (= Kwantitatief)
EISEN AAN KWALITATIEF ONDERZOEK
1. Systematisch en rigoureus uitgevoerd : Dit betekent dat kwalitatief onderzoek een zorgvuldige en gestructureerde aanpak
vereist, waarbij de onderzoeker duidelijk en consistent is in het proces van dataverzameling, -analyse en -interpretatie. Je
8
, moet dus uw keuzes goed uitleggen, waardoor andere onderzoekers uw studie opnieuw kunnen afnemen op dezelfde
manier, en hopelijk tot dezelfde conclusie komen
2. Strategisch, en toch flexibel en contextueel
o Hoewel kwalitatief onderzoek doelgericht is en gericht moet zijn op het beantwoorden van specifieke
onderzoeksvragen, moet het ook flexibel zijn om ruimte te bieden voor nieuwe ontdekkingen en inzichten die
tijdens het onderzoeksproces kunnen ontstaan
3. Actieve reflexiviteit van de onderzoeker Dit houdt in dat de onderzoeker voortdurend reflecteert op hun eigen rol, positie,
vooroordelen en invloed tijdens het onderzoeksproces
4. Veralgemeenbare verklaringen
o Kwalitatief: Veralgemeenbare verklaringen" in de context van kwalitatief onderzoek verwijzen naar de
mogelijkheid om de bevindingen en conclusies van een onderzoek uit te breiden naar breder THEORETISCH
KADER, zelfs als ze niet rechtstreeks van toepassing zijn op de totale populatie. uitbouwen van theorie, niet
echt veralgemenen
Kwalitatief onderzoek heeft vaak niet als primair doel om te generaliseren in de zin van het trekken van
statistische conclusies naar een bredere populatie, zoals bij kwantitatief onderzoek. In plaats daarvan
richt kwalitatief onderzoek zich vaak op het begrijpen van de diepte, complexiteit en context van een
specifiek fenomeen of situatie.
Er heerst wel Het idee dat de bevindingen van het onderzoek inzichten kunnen bieden die
relevant zijn voor vergelijkbare contexten of situaties, zelfs als ze niet statistisch
representatief zijn voor de bredere populatie. Transferability is een concept dat in kwalitatief
onderzoek wordt gebruikt om de mate waarin de bevindingen van een studie kunnen worden
toegepast op andere situaties, contexten, of groepen
o Naast de traditionele KWANTITATIEVE statistische veralgemening van steekproef naar onderzoekspopulatie (dat
niet mogelijk is in kwalitatief onderzoek), zijn er 2 andere soorten kwalitatieve veralgemening, namelijk
(1) Theoretische veralgemening = hiermee bedoelt men dat men NIET wilt generaliseren naar een
empirische populatie (populatie in het onderzoek), maar wilt veralgemenen naar EEN THEORIE!!!
Theoretische veralgemening verwijst naar het proces waarbij bevindingen uit een kwalitatieve
studie worden gebruikt om bij te dragen aan of nieuwe theorieën te ontwikkelen die BREDER
toepasbaar zijn dan de specifieke onderzochte context.
o Het is het eigenlijk vertalen van empirie (data) naar een THEORIE
(2) Case-to-case overdracht = de logica hier is dat kwalitatief onderzoek toelaat om een case zo grondig
mogelijk te beschrijven, dat de lezer van het rapport (onderzoek) op basis van die beschrijving kan
beoordelen of de conclusies die getrokken werden uit de onderzochte case (“bron case”) ook van
toepassing zijn op de case waarin de lezer geïnteresseerd is (“doel case”)…
o Kwantitatief: deze willen hun resultaten uit een representatieve steekproef VERALGEMENEN naar de Totale
populatie
5. Bewust omgaan met keuze (+ mogelijke combinatie) van technieken
o Kwalitatief onderzoek kan gebruikmaken van verschillende onderzoekstechnieken en methoden, zoals
interviews, observaties, documentanalyse, enzovoort. Het is belangrijk voor de onderzoeker om zich
bewust te zijn van de voor- en nadelen van elke techniek en een keuze ta maken & om ze mogelijks te
combineren
6. Een ethische praktijk
o Kwalitatief onderzoek vereist een ethische benadering waarbij de rechten en welzijn van de deelnemers
worden gerespecteerd en beschermd. Dit omvat
het verkrijgen van geïnformeerde toestemming van de deelnemers,
het waarborgen van vertrouwelijkheid,
het vermijden van schade (fysiek & mentaal)
9