VERBINTENISSENRECHT
DEEL I: CONTRACTVRIJHEID – GEBONDENHEID – FUNDAMENTELE RECHTEN
3. HOOFDSTUK 1
3.1. INLEIDING
De uitgangspunten van het contractenrecht zijn (1) de contractsvrijheid &
onderhandelingsvrijheid en (2) de bindende kracht. Deze twee uitgangspunten zijn
nauw verbonden: dankzij de contractsvrijheid kan je je verbinden.
3.2. BINDENDE KRACHT
Dit bindende kracht van contracten is te vinden in art. 5.69, 5.70, lid 1 en 5.74, lid 1
BW. Waarom is een contract bindend?
• Omdat de partijen het hebben gewild, hetzij omdat ze dat werkelijk hebben
gewild (de wilsleer), hetzij omdat ze hun wil hebben geuit, ook al verschilt deze
v/d werkelijke wil (de wilsverklaringstheorie), hetzij omdat de ontvanger
rechtmatig mocht vertrouwen dat het om de werkelijke wil ging
(vertrouwensleer)
• Efficiëntie
• Rechtvaardigheid
• Morele redenen (beloofd = beloofd)
• Omdat de wet het zegt
4. HOOFDSTUK 2
4.1. CONTRACTVRIJHEID
De contractsvrijheid (art. 5.14 BW) en de onderhandelingsvrijheid (5.15 BW)
De contractsvrijheid valt uiteen in twee luiken:
• De materiële contractsvrijheid, bestaat uit 3 aspecten:
o De vrijheid om al dan niet te contracteren
o De vrijheid om te contracteren met wie een partij wil
o Vrij bepalen wat de inhoud is, als ook om het contract, in onderlinge
overeenstemming, te wijzigen
• De formele contractsvrijheid (=het consensualisme – art. 5.5, lid 1 & 5.28 BW):
de loutere wilsverklaring (consensus) volstaat voor de totstandkoming v/h
contract (voor de geldigheid of tegenwerpelijkheid zijn er echter wel
vormvereisten, bv. een notariële akte voor de tegenwerpelijkheid v/d aankoop
v/e onroerend goed)
De contractvrijheid impliceert dat contractdwang (het dwingen van iemand om te
contracteren) verboden is. De uitzondering hierop is dat als er een octrooi wordt
genomen op een uitvinding, maar deze niet geëxploiteerd wordt, de overheid je kan
dwingen om een licentie te geven aan een derde die dit wel wil doen.
1
, 5. HOOFDSTUK 3
5.1. CONTRACTUELE GEBONDENDHEID
Wanneer een persoon zijn contractsvrijheid zo uitoefent dat hij een contract sluit, is hij
gebonden door de rechtsgevolgen (meestal verbintenissen) die het contract met zich
meebrengt.
Voor de reden waarom een partij gebonden is zie supra.
6. HOOFDSTUK 4
6.1. BEPERKINGEN
Op de contractvrijheid en gebondenheid zijn enkele beperkingen:
1. Regels van openbare orde en dwingend recht
2. De fundamentele rechten
3. Verbod van rechtsmisbruik
4. Fraus omnia corrumpit
5. Verbod op wetsontduiking
6. Buitencontractuele aansprakelijkheid
2
, 6.1.1. OPENBARE ORDE
REGELS VAN OPENBARE ORDE (absolute nietigheid) EN DWINGEND RECHT
(relatieve nietigheid). Die laatste dient om de door de wet beschouwde zwakkere
partij te beschermen, bv. de consument (ook al is deze meer vermogend dan bv. de
onderneming). Er kan niet worden afgeweken v/d openbare orde, noch v/d regels
van dwingend recht (art. 1.3, 3e lid BW). ‘Regels’, dus het is breder dan enkel de wet.
Het geldt bv. ook voor rechtspraak.
Het onderscheid tussen regels van openbare orde en van dwingend recht kan
gevonden worden in de aard van het beschermde belang, in de aard van de
nietigheidssanctie (art. 5.58 BW) en in de mate waarin er afstand kan gedaan
worden v/d nietigheidssanctie.
Openbare orde Dwingend recht
Beschermen in hoofdzaak Beschermt in hoofdzaak het particulier belang, maar
algemeen belang ze kunnen ook het algemeen belang beschermen. Bv.
de consumentenbeschermingsregels beschermen in
hoofdzaak de particuliere belangen, maar ook het
algemeen belang. Ze zijn dus van dwingend recht.
Elke belanghebbende kan Enkel de beschermde partij kan het opwerpen, bv.
het op werpen i.g.v. de consumentenbeschermingsregels enkel de
consument (en niet de onderneming).
Niet mogelijk om afstand te Wel mogelijk om afstand te doen v/d relatieve
doen v/d absolute nietigheid nietigheid vanaf de beschermde partij zich in de
beschermde toestand bevind. Je kan i.g.v. een
contract dat vatbaar is voor relatieve nietigheid bv.
enkel een schadevergoeding vorderen en afstand
doen v/d relatieve nietigheid.
6.1.2. FUNDAMENTELE RECHTEN
De grondrechten hebben enerzijds een verticale werking: ze beschermen de
particulieren tegenover de overheid, en anderzijds een horizontale werking: ze
beschermen particulieren tegenover elkaar.
De horizontale doorwerking v/d grondrechten gebeurt op 2 manieren:
Via bijzondere wetten, bv. de antidiscriminatiewet. Zo mag je o.g.v. de
antidiscriminatiewet bv. een contract niet weigeren o.b.v. afkomst,
huidskleur…
Via algemene normen, bv. de openbare orde, de algemene
zorgvuldigheidsnorm, het verbod op rechtsmisbruik… Bv. het is niet te goeder
trouw om een ctt te sluiten die in strijd is met de menselijke waardigheid v/d
medecontractant; of een stripteasecontract kan ook niet zomaar in natura
worden afgedwongen omwille v/d menselijke waardigheid en de fysieke
integriteit v/d medecontractant.
3
, 6.1.3. VERBOD VAN RECHTSMISBRUIK (art. 1.10 BW en art. 5.73 BW)
Het verbod op rechtsmisbruik houdt in essentie in dat het uitoefenen v/h subjectief
recht wordt gesanctioneerd, hier vallen vrijheden ook onder (bv. de contractsvrijheid).
Hierbij heb je dus een subjectief recht of een vrijheid (arrest-Calypso), maar mag
je het in die concrete omstandigheden niet uitoefenen.
De twee mogelijke sancties hierop zijn (art. 1.10, 3e lid BW):
• Schade herstel v/d schade die door het misbruik zijn teweeggebracht
• Matiging v/h recht tot zijn normale gebruik (het verbeurd verklaren niet)
Geen verbeurdverklaring. Rechtsmisbruik sanctioneert alleen de uitoefening
van een recht in welbepaalde concrete omstandigheden, niet het recht zelf.
Een rechtssubject kan dus geen rechtsmisbruik plegen wanneer hij of zij
alleen maar geen gebruik maakt v/e wettelijke mogelijkheid.
In het contractenrecht bepaalt artikel 5.73 BW, op grond waarvan niemand misbruik
mag maken v/d rechten die hij uit het contract put, dat een afwijking van de
wetsbepaling voor niet geschreven wordt gehouden. Het verbod op rechtsmisbruik is
dus van openbare orde.
De criteria om te bepalen of er sprake is van rechtsmisbruik:
Algemeen criterium:
o Er moet een kennelijke afwijking zijn van hoe een voorzichtig en
zorgvuldig persoon normaal gebruik zou maken van zijn recht.
Veronderstelt een marginale toetsing v/d rechter
Bijzondere criteria: er is sprake van rechtsmisbruik als de houder v/h
subjectieve recht:
o Handelt met de bedoeling om te schaden zonder eigen belang
o Kiest voor de optie, bij gelijk voordeel voor zichzelf, die het nadeligste is
voor anderen
o Het recht op die manier uitoefent dat er een onevenredige verhouding
ontstaat tussen het voordeel voor de titularis en de schade die het met
zich meebrengt voor de andere partij
o Het recht gebruikt met een ander doel dan waarvoor het is gecreëerd.
Voorbeeld: Een koppel had een sociale woning gekocht v/d sociale
huisvestingsmaatschappij. In dit ctt was een vervreemdingsverbod voor 20 jaar en
een schadebeding die hieraan was gekoppeld opgenomen. Na 17 jaar verkochten
ze het huis, wat in strijd was met het vervreemdingsverbod, door een echtscheiding.
De sociale huisvestingsmaatschappij bracht dit voor de rechter wegens schending
van voorgenoemde verbintenis. Toch zal de maatschappij het recht om dit
schadebeding te gebruiken niet kunnen uitoefenen, omdat ze rechtsmisbruik
4