PSYCHOLOGIE
BLENDED LEARNINGS
1: GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG – ROL VAN KINE
+ artikel en infographic
INTRO TOT KINE IN GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
Leren omgaan met geestelijke gezondheidsproblemen vraagt meestal tijd en inspanning van betrokkene en vaak
ook van naaste omgeving. Zorgverlener heeft taak om P te ondersteunen en te begeleiden waar dat nodig is.
Betrokkene zelf moet op zoek gaan naar wijze waarop problemen kunnen worden aangepakt. Waar men vroeger
vooral binnen residentieel kader werkte, ligt accent nu meer en meer op ambulante begeleiding. Zorgverlening
omvat voornamelijk advies, indicatiestelling, behandeling en begeleiding. Hierbij wordt aandacht besteed aan
psychologische, sociale en lichamelijke factoren die van invloed zijn op problemen van P. Behandeling kan vorm
van psychotherapie, medicatie of andere ondersteunende therapieën, activiteiten of trainingen aannemen
ENKELE BEGRIPPEN
PSYCHOTHERAPIE
Er bestaan verschillende richtingen binnen psychotherapie. Elk hebben ze verschillende uitgangspunten en
daardoor ook andere aanpak. Maar ze hebben ook veel gemeenschappelijk: doorgaans is therapie gebaseerd op
diepgaande gesprekken tussen P en T. Relatie tussen P en T is vaak doorslaggevend voor resultaat. Sommige
soorten therapie werken beter bij bepaalde aandoeningen dan andere. Meeste T gebruiken daarom mix van
verschillende technieken, naargelang P en problematiek van persoon. Er zijn 4 grote stromingen in
psychotherapie: psychoanalyse en psychodynamische therapie, cognitieve gedragstherapie, ervaringsgerichte
therapie en systeemtherapie.
Psychoanalyse en psychodynamische therapie
Gaan op zoek naar onze onderliggende gevoelens, gedachten en motieven. Hierbij gaat men er vaak van uit dat
veel van onze psychische én vaak ook lichamelijke problemen terug te voeren zijn naar ervaringen uit onze prille
kindertijd, zoals verstoorde hechting tussen ouder en kind. Doordat P zich van deze onbewuste processen bewust
wordt, kan deze ermee aan de slag gaan.
Cognitieve gedragstherapie
Vertrekt van veronderstelling dat alle gedrag is aangeleerd. Therapie is gericht op belemmerende gedrags- en
gedachtenpatronen geleidelijk aan te vervangen door ‘gezondere’. “Acceptance en commitment” en
“mindfulness based” therapie zijn vormen van cognitieve gedragstherapie die we ook binnen kinesitherapie vaak
toepassen. Ze zijn erop gericht stil te staan bij gedachten, gevoelens en lichamelijke gewaarwordingen van P op
bepaald moment. Zo kan deze leren te kiezen hoe hij/zij met deze gewaarwordingen omgaat, ipv er automatisch
op te reageren. P probeert gevoelens of gedachten niet zozeer te veranderen. Men accepteert dat ze er zijn, ook
al zijn ze moeilijk. Daardoor kan P zich veel beter richten op zaken die hij/zij echt belangrijk vindt.
1
,Ervaringsgerichte therapie
Ontstond als tegenreactie op psychoanalyse. Ook hier is gevoel en beleving uitgangspunt, maar je gaat niet
zozeer op zoek naar wat er in verleden gebeurde, maar naar wat er vandaag speelt. In Gestalttherapie bv. gaat
ook aandacht uit naar lichamelijke gewaarwordingen en wordt naast gesprekken ook gewerkt met
lichaamsgerichte oefeningen om meer bewust te worden van wat er zich precies afspeelt in lichaam en waarom.
Heel wat psychische problemen komen immers lichamelijk tot uiting in vorm van lichamelijke vermoeidheid,
spierspanning, spierstijfheid, pijn, enzovoort.
Systeemtherapie
Heeft als uitgangspunt dat problemen grotendeels ontstaan door manier waarop mensen met elkaar in interactie
staan. Probleem van één persoon in gezin wordt dan gezien als symptoom van functioneren van gezin als geheel.
Stoornissen (eetstoornis, of kind dat probleemgedrag vertoont) kunnen manier zijn om hele gezin in, weliswaar
wankel, evenwicht te houden. Dergelijke therapieën gaan met relatie of hele gezin aan de slag. Dit betekent ook
dat je gezinsleden bereid moeten zijn om mee naar therapeut te komen
Alternatieve psychotherapieën
Daarnaast zijn er hoop therapieën in omloop die minder bestudeerd zijn. Het is best mogelijk dat deze therapieën
P enorm vooruit kunnen helpen. Toch is het erg belangrijk dat P goed probeert na te gaan hoe onderlegd T in
kwestie wel is en in welke mate hij of zij vertrouwd is met psychische aandoeningen
MEDICIJNEN
Bij behandeling van psychische aandoeningen kunnen medicijnen worden ingezet. Chemische bestanddelen van
deze medicijnen hebben invloed op werking van hersenen en kunnen zo bepaalde symptomen verlichten of zelfs
wegnemen. Nogal wat medicijnen hebben ook minder prettige bijwerkingen. Aantal ervan kunnen zelfs
verslavend zijn. Sommige mensen zijn gewoon bang dat ze zonder medicijnen niet meer verder kunnen.
Medicijnen moeten daarom altijd zorgvuldig en onder begeleiding van arts worden genomen. Medicijnen kunnen
behandeling ondersteunen of worden soms gewoon ter vervanging van psychotherapie gegeven. In aantal
gevallen zijn ze noodzakelijk, in andere gevallen brengen ze verlichting. P voelt zich dan minder ellendig, zodat
deze meer energie kan steken in psychisch herstel en eventuele psychotherapie of kinesitherapeutische aanpak.
Er bestaan verschillende groepen medicijnen die elk verschillende werking hebben op hersenen. Voorbeelden:
antidepressiva, angstremmers, antipsychotica, kalmeer- en slaapmiddelen, medicijnen tegen ADHD,…
ZELFCONCEPT
Definities
Al meer dan 100 jaar geleden waagde James zich aan definitie: “A man’s self is the sum of all he can call his.”
Er is echter geen universele definitie. We vinden binnen domein zelfconcept dan ook zowel definities rond
zelfwaardering (self-esteem), zelfeffectiviteit (self-efficacy) als algemene zelfconcept terug.
Door ontbreken van universeel aanvaardde definitie worden begrippen zelfwaardering, -effectiviteit en -concept
als synoniemen gebruikt. Zelfwaardegevoel is binnen geestelijke gezondheidszorg belangrijk concept. Vele
psychische problemen worden geassocieerd met verlaagd zelfwaardegevoel. Hoger zelfwaardegevoel zorgt voor
beter psychologisch welzijn. Hoe mensen zichzelf en hun plaats in wereld zien, is fundamenteel om verklaring te
vinden voor hun gedrag. Positief beeld van “zelf” wordt geassocieerd met positieve ingesteldheid op gebied van
gevoelens, ideeën en gedrag. Positief zelfbeeld kan optreden als protectieve factor in stressvolle situaties. Laag
zelfconcept wordt geassocieerd met zowel psychische als sociale problemen en kan aanleiding geven tot
depressie, suïcide, eet- en angststoornissen, geweld, angst, drug- en alcoholmisbruik. Personen met negatief
zelfwaardegevoel leggen oorzaak van falen vaak bij zichzelf (interne attributie) en schrijven eventueel succes
toe aan externe factoren (externe attributie)
2
,Verschillende modellen
Obv alle definities werden verschillende modellen uitgewerkt rond zelfconcept. Deze verschillende gehanteerde
modellen maken geheel nog complexer. Modellen verschillen vooral qua dimensionaliteit van elkaar
Unidimensionele modellen
Oorspronkelijk werd unidimensioneel model gebruikt. Dit model beschouwt “zelf” als geheel van verschillende
aspecten die allen dezelfde bijdrage leveren. Vb. is vragenlijst van Rosenberg waarbij algemene zelfconcept adhv
verschillende items nagegaan wordt. Sinds jaren ’80 wordt validiteit van dit model bekritiseerd
Multidimensionele modellen
Binnen multidimensioneel model wordt “zelf” gezien als geheel waarin duidelijke onderdelen kunnen worden
onderscheiden buiten globale zelfconcept. Men onderscheidt binnen dit model ook domein-specifiek
zelfconcepten. Multidimensioneel wil zeggen dat geheel bestaat uit globale componenten die ook afzonderlijk
gemeten kunnen worden en op zichzelf ook uit verschillende deelcomponenten bestaan. Vb. is dat sociale zelf
(SZ), fysieke zelf (FZ) en emotionele zelf (EZ) die als verschillende factoren (bestaande uit verschillende items uit
vragenlijst) van hetzelfde zelfconcept kunnen gemeten worden
Hiërarchische modellen
Hiërarchie biedt raamwerk voor ontdekken van structuur van zelfconcept. Dit model is uitbreiding van multi-
dimensioneel model. Verschillende onderdelen van globale zelfbeeld worden gestructureerd en uitgebreid.
Globale zelfbeeld staat aan top van model en daaronder ontstaan reeks verfijnder netwerk van subdomeinen.
Op laagste niveau van dit model binden zich meer specifieke subdomeinen. Onderliggende subgebieden kunnen
invloed uitoefenen op hoger gelegen gebieden en uiteindelijk op globale zelfconcept.
Shavelson, Hubner en Stanton waren eersten die multidimensioneel hiërarchisch model van zelfconcept
voorstelden. In literatuur wordt dit model dikwijls beschouwd als meest volledige theoretisch model. Dit goed
gestructureerd, multidimensioneel en hiërarchisch model van zelfconcept berust op theorie dat globale
zelfconcept factor van hogere orde is die uit verschillende domein specifieke zelfconcepten bestaan. Dit is
leeftijdsgebonden en zowel intra- als interindividueel beschrijvend evaluerend model. Dit model is stabiel aan
top en wordt meer situatie specifiek en differentiërend tegenover staan van andere constructen naar basis toe.
Domein specifieke factoren vertonen samenhang maar kunnen toch als aparte eenheden worden beschouwd.
Kenmerken van dit hiërarchische model zijn:
• Globale zelfconcept staat aan top en op volgende niveau academische en niet-academische zelfconcept
• Academisch zelfconcept behelst eigen perceptie van algemeen en vakspecifieke schoolse aspecten
• Niet-academisch zelfconcept wordt opgedeeld in sociale, fysieke en emotioneel zelfconcept
• Aan basis van dit model wordt eigenlijke gedrag teruggevonden
Verder kunnen we bemerken dat:
• Lagere gebieden in model meer situatie specifiek zijn
• Specifieke subdomeinen makkelijk beïnvloed kunnen worden terwijl globale zelfconcept veel minder
vatbaar is voor rechtstreeks beïnvloeding
• Met toenemende leeftijd en dus ook ervaring differentiatie van zelfbeeld toeneemt en steilere
rangschikking van verschillende subdoelen ontstaat
• Dit geeft aan dat zelfconcept steeds in ontwikkeling is. Doorheen leven van persoon treden namelijk
veranderingen op in zelfconcept
3
, Verschillende ontwikkelingsfactoren
Bij meten van zelfconcept spelen aantal ontwikkelingsfactoren grote rol. Instrumenten voor verschillende
leeftijden dienen anders geconstrueerd te worden. Zo kan onderscheid gemaakt worden in instrumenten voor
kinderleeftijd, (pre-) adolescentie en volwassenheid
LICHAAMSBELEVING
Lichaamsbeleving of lichaamsconcept kent zelfde problemen als verwante self-concept. Er bestaan veel definities
die elkaar overlappen en/of aanvullen, zoals body image, physical acceptance en body attractiveness. In
literatuur wordt vooral term lichaamsbeeld (body image) gebruikt, maar notie ‘beeld’ verengt concept tot visuele
waarneming van lichamelijk voorkomen. Term ‘lichaamsbeleving’ is meer geschikt, omdat deze ruimer is én beter
complexiteit en multidimensionaliteit weergeeft, bestaande uit perceptie (uitwendige – vooral tactiele en visuele
– en inwendige waarneming van lichaam), subjectieve ervaring (affectieve en emotionele componenten) en
persoonlijke opvattingen en interpretaties (cognitieve constructen) van eigen lichaam
Lichaamsbeleving is bv. belangrijk aspect bij behandeling van eetstoornissen. Om lichaamsbeleving te meten bij
deze populatie (vanaf 12 jaar), werd lichaamsattitudevragenlijst (LAV) ontwikkeld. Uit literatuur blijkt dat er
algemene kenmerken kunnen worden geformuleerd
• Algemene ontevredenheid over eigen lichaam
• Lichaam wordt door persoon ervaren als vreemd, passief, gevoelloos en als niet-levend object
• Onveranderlijk ervaren van zichzelf te dik vinden
• Ontbreken van vertrouwen in eigen lichaam, zich lichamelijk onveilig voelen
• Hyperactiviteit en rusteloosheid
Bedoeling van LAV is om subjectieve lichaamservaring en houding tegenover eigen lichaam te meten. Deze
vragenlijst bestaat uit 20 items die gescoord worden op zes puntenschaal (0 – 5), met maximale score van 100.
Hoe hoger score, hoe meer lichaamservaring afwijkt van normale populatie
WAT VERSTAAN WE ONDER KINESITHERAPIE IN GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG?
Kinesitherapie in geestelijke gezondheidszorg is gebaseerd op holistische visie van mens en bevordert en
integreert motorische, cognitieve, sociale en affectieve aspecten. Kinesitherapie in geestelijke gezondheidszorg
vertrekt vanuit lichamelijke ervaringen en bewegende lichaam. Persoonlijk welbevinden van P in evenwichtige
sociale relaties staat centraal. Op grond van kinesitherapeutisch onderzoek kunnen therapeutische
doelstellingen vastgesteld worden die via bewegen en lichamelijkheid uitgevoerd kunnen worden. In tabel wordt
overzicht gegeven van meest voorkomende taken van kiné in geestelijke gezondheidzorg. Van niveau 1 naar
niveau 4 worden taken meer specifiek en vergen ze meer concrete competenties. Niveau van complexiteit
bepaalt benadering maar ook noodzaak tot samenwerking met of verwijzing naar andere hulpverleners. Dit
vraagt om heldere communicatie en samenwerking tussen hulpverleners zowel inter- als multidisciplinair
4