Inleiding en natuurfilosofen
L-Filosofi sche grondslagen van de geesteswetenschappen
Preliminaria (theoretisch)
1. Plato’s grot
2. Filosofie en ideologie
3. Historiciteit van de filosofie
4. Wereldbeelden
1 Plato’s grot
Het verhaal gaat als volgt: stel je voor, zegt Plato, dat mensen in een grot aan een muur
vastgeketend zitten, zodanig dat ze slechts recht voor zich uit kunnen kijken. Wat zien ze?
Schaduwen van voorwerpen die achter hen door een vuur op de rotswand worden
geworpen. Met die schaduwen bedoelt Plato dat wat die gevangenen kennen slechts
meningen zijn. Hun kennis is dus geen echte kennis. Ook de voorwerpen die achter hen
worden gedragen, zijn slechts tweedehandse kennis.
Om de werkelijkheid te leren kennen, moet de gevangene zich bevrijden van zijn ketenen en
een tocht naar het zonlicht aandurven. Dat zonlicht zal hem eerst verblinden, maar als hij
eraan gewend is, zal hij de schoonheid van de wereld buiten de grot ontdekken. Echter, als
hij terugkeert naar de duistere grot om de andere gevangenen te vertellen over de echte
wereld, kan hij niets meer zien. Zijn metgezellen zullen daaruit afleiden dat het zonlicht hem
heeft geschaad en zullen weigeren hem naar buiten te volgen. Ze zullen hem zelfs willen
doden. Bij dit laatste zinspeelt Plato op Socrates' veroordeling en dood.
Wat Plato hier zegt is dat wat we om ons heen zien slechts onvolmaakte kopietjes zijn van
de eeuwige Vormen in het zonlicht. Pas als de filosoof in staat is om in te zien dat de
tijdelijke en veranderlijke dingen om hem heen slechts flauwe afspiegelingen zijn van die
eeuwige "Vormen" of "Ideeën", is hij geschikt om leider van de staat te worden. Wie daar
niet in slaagt, is veroordeeld om de eeuwige gevangene te blijven van illusies.
Plato maakt iets duidelijk dat wezenlijk met elke verwondering gepaard gaat:
plots daagt een besef dat de oude evidenties op losse schroeven zet, en
waartegenover men niet kan blijven doen ‘alsof zijn neus bloedt’; niet iedereen
zal die boodschap van harte verwelkomen
Persoon die bevrijd werd is de filosoof die met dat hernieuwde inzicht
rondloopt en anderen tracht te bevrijden
De filosoof wordt dan al eens lacherig beschouwd als een wereldvreemde
dromer die verder geen vlieg kwaad doet, maar toch is de filosoferende mens in
de hoogste mate wèl op de wereld betrokken: wat hij/zij doet is eigenlijk de
1
, wereld in de hoogte mate erkennen, ‘wereld’ laten zijn, door haar niet te snel
tot evidenties en rustgevende vanzelfsprekendheden te herleiden
Filosofie vertrekt vanuit de verwondering
o Filosofie gaat altijd uit van het besef dat de wereld niet is wat ze
lijkt
o Er is een moment van ‘vervreemding’ (betekenisverlies) in het spel,
waarin we het gewone als vreemd gaan zien
Filosofen hanteren het moment van vervreemding als
houding om naar de realiteit te kijken
o We nemen het gegevene niet zonder meer aan, maar stellen het ter
discussie
o Filosofie kan ook beginnen van iets dat niet zo aangenaam is!
Bv. traumatische/tragische gebeurtenis die ervoor zorgt dat
men op een totaal andere manier naar zaken kijkt
o Verwondering is in de filosofie niet alleen het beginpunt, maar ze
blijft ook de leidraad die het denken altijd in haar greep houdt is
het begin en het beginsel dat de filosofie beheerst en heeft niet
enkel het eerste, maar ook het laatste woord
Actief en passief
o Actief: als houding cultiveren (filosofen) trachten naar de
werkelijkheid te kijken en het vanzelfsprekende in vraag te stellen
o Passief: kan je overkomen
Voorwerp van verwondering = alles
o Filosofie heeft geen concreet afgebakend object ( biologie, taal-en
letterkunde…)
Wereld is vooraf geordende structuur
o Volgens Husserl vergeten mensen dat het objectieve
communicatiemiddel van de wetenschap slechts een constructie is
‘Tweede natuur’ wordt het voorwerp van kritische reflectie
o Wij zijn gaan geloven dat de tweede natuur onze werkelijkheid is
o Symbolische orde heeft wel degelijk een structuur, motor en proces
(betekenis ligt niet vast, maar wordt alleen bepaald door te
verwijzen naar andere dingen)
Bv. “Wat is een boom?” “Dat is geen kebabszaak, geen
friteuse, geen…” wordt bepaald door wat niet is
2