ERS
1
,Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1: De klassieke rechtvaardigingstoets
1. Normatieve problemen: schijnbare oplossingen
Normatief probleem = de vraag of een bepaalde handeling toegelaten, verplicht of verboden moet
worden.
Gerelateerd normatief probleem
o Sociale rollen en natuurlijke determinanten (afstand, plaats, toeval, tijd, …) zijn
bepalend voor de oplossing van het probleem
o Bv: mag een politicus de verkeerswet overtreden? (voor deze vraag moet je ingaan
op de plichten van een politicus (sociale rol))
o Bv: mag een arts in sommige gevallen zijn beroepsgeheim doorbreken? (voor deze
vraag moet je bijkomende informatie hebben over de omstandigheden waar de arts
zich in bevindt (natuurlijke determinanten))
Ongerelateerd normatief probleem
o Sociale rollen en natuurlijke determinanten zijn irrelevant
o Het probleem heeft betrekking op alle mensen
o Bv: mag abortus? Mag ik een wapen dragen? Mag je gevangenen folteren?
Een normatief probleem oplossen moet gebeuren via een rationele argumentatie (een beredeneerde
oplossing). Je vermijdt beroep op geloof, emotie of een feitelijke toestand.
1.1 Geloof
Het is niet mogelijk om te steunen op geloof of de ‘Wil van God’ bij een beredeneerde argumentatie.
Het mist overtuigingskracht voor mensen met een ander geloof of zonder geloof.
Het dilemma van Euthyphro (van Plato: 427 – 347 v. Chr.)
Socrates komt Euthyphro tegen die zijn eigen vader wil aangeven (de vader is te bruut met slaven).
Socrates vraagt: “waarom ben jij zo kwaad?”. Euthypro: “ik vind dit onrechtvaardig, omdat dit tegen
de Wil van God is”. Socrates: “maar hoe ken jij de wil van God?”.
Probleem: als je niet weet wat de wil van God is, is het mogelijk dat God hier een andere kijk op
heeft.
Probleem: als je beweert dat je de wil kent, dan komt jou onrechtvaardigingsgevoel daarmee
overeen en dan wordt God overbodig.
Dilemma: is iets moreel verantwoord louter omdat God het wil?
2
, Euthyphro: het is de wil van de Goden >< Socrates: Goden schrijven dit voor, omdat het op
zichzelf moreel is
Zijn God zijn redenen bekend?
Zijn redenen zijn onbekend: God is willekeurig. Hoe kan men weten wat het goede is?
Zijn redenen zijn wel bekend: God is overbodig. Want op dat moment is men namelijk
bewust van wat juist is. Men weet wat rechtvaardig en moreel verantwoord is. Waarom zou
men nog iets nodig hebben als de ‘Wil van God’ om ons gedrag te leiden?
1.2 Emoties
Emoties, instincten en intuïties zijn wederom een niet beredeneerde manier van argumentatie.
Dankzij emoties (schuld, trots, warmte, medeleven) komen we in actie tegen onrecht en
rechtvaardigheid.
Emoties hebben hun beperkingen:
Morele gevoelens kunnen uitmonden in onbeheersbare toestanden
o Wraak, vergelding, … kennen hun grenzen niet
o Normatieve problemen kunnen zo erger worden
Emoties zijn niet helder en geven geen duidelijk antwoord
Onze sentimenten haken af als betrouwbare gidsen: “Wanneer de economische, politieke en wetenschappelijke
condities tegenwoordig zo vlug en ingrijpend veranderen”, zo stelde de Amerikaanse filosoof John Dewey al rond 1900 vast,
“dan is het de constructie van morele oordelen die aandacht verdient, eerder dan het bestaan van een veelheid aan kant-
en-klare intuïties.” (Dewey).
Bovendien is het belang van een rationele motivering in onze maatschappij groot. Een rechter of
politicus kan niet verwijzen naar zijn private geweten of persoonlijke sentimenten. Ze moeten
minimaal motiveren. Een democratische samenleving is dus weinig gebaat bij morele gevoelens.
1.3 Feitelijke toestand
Feiten zijn zeker niet onbelangrijk in het zoeken naar normatieve oplossingen, maar normatieve
oplossingen mogen zich niet bezondigen aan de naturalistische drogreden ( naturalistic fallacy).
Het gaat terug op de Schotse filosoof David Hume.
Je trekt uit feiten normatieve lessen: omdat iets altijd zo was, geloof je ook dat het zo hoort te zijn .
2. Normatieve problemen: de rationele benadering
Bij een rationele benadering van een normatief probleem, bouwt men enkel op logische argumenten
en wetenschappelijke feiten.
Deze benadering is vaak in strijd met ons geloof en onze gevoelens. De normatieve wetenschap zoekt
voor welke oplossing de beste argumenten bestaan.
Casus: kan je seks tussen broer en zus verbieden?
Seks tussen broers en zussen vinden velen vies. In alle culturen is dit taboe. Dit zijn emoties
en feitelijke toestanden (irrationele argumenten).
3
, Maar welke rationele argumenten zijn er om dit te verbieden?
1. Bescherming van kwetsbare gezinsleden tegen de bedoelingen van hun oudere gezinsleden
2. Het psychosociaal welzijn van nakomelingen wordt bedreigd
2.1 Jeremy Bentham: de morele calculus
Jeremy Bentham (1750 – 1830) kende een afkeer tegen geloof, emotie en traditie. Zijn theorie wordt
het utilitarisme1 genoemd. Volgens Bentham zijn handelingen goed als ze het geluk van individuen
bevorderen
Bentham – An introduction to the principles of morals and legislation (1789)
“The greatest happiness for the greatest number” (ontleend van Francis Hutcheson) – een
handeling is wenselijk als zij het meest bijdraagt tot het geluk van alle burgers.
Hedonisme
Alles draait om lust en bevrediging. Ieder mens streeft zijn geluk na. Bentham gebruikte het
begrip ‘nut’ i.p.v. ‘geluk’. Hij geloofde ook dat het mogelijk was het individuele nut te meten.
Opmerking: hij geloofde dat het hedonistische principe ook geldt voor dieren (alle
diersoorten die pijn en plezier ervaren). Hij was een van de eerste die rekening hield met
dierenwelzijn.
Probleem: nutsbalans = moeilijk becijferbaar.
Bv: dwergwerpen: Bentham is hier niet tegen. Iedereen wordt er beter van: anderen vinden dit leuk
en Manuel wordt er voor betaald (hij houdt geen rekening met beginselen zoals de menselijke
waardigheid).
Consequentialisme
Je moet enkel kijken naar de gevolgen van een daad, niet naar de intentie. Het is het
resultaat dat telt. Of een goede daad nu voortkomt uit eigenbelang of kwaadopzet maakt
niets uit.
Nominalisme
Er bestaan alleen individuele nutsbalansen. Je telt de nutsbalansen van allen samen en dat
bepaalt het normatieve karakter van de handeling.
Totaalsom positief = handeling is goed
Totaalsom negatief = handeling is slecht
Probleem: botst met morele intuïties ( moral monstrosity) (bv: groepsverkrachting = goede
daad).
Hedonisme Consequentialisme Nominalisme
1
Waarde van een handeling afmeten, aan de bijdrage die deze levert aan het algemeen nut.
4
, Je moet kijken naar wat Alleen rekening houden met Alleen individuele
nuttig is: wat brengt ons iets gevolgen, niet naar de nutsbalansen
bij? achterliggende bedoeling.
Nut = plezier vermeerderen
en leed en verdriet
verminderen
Nutsbalans is becijferbaar
MAAR: nutsbalans = moeilijk MAAR: botst met diepe intuïties MAAR: moral monstrosity =
becijferbaar. Je moet rekening handelingen die fundamenteel
houden met allerlei factoren. Bv: een maatschappij is beter af botsen met onze morele intuïties.
met winst-maximaliserende Je krijgt morele monstrueuze
Bv: onmiddellijke lustbevrediging bedrijven die geluk brengen, dan gevolgen.
of op langere termijn? met goedbedoelende heiligen.
Bevrediging (= geluk) is niet voor Moeder Theresa wou geen Bv: groepsverkrachting is
iedereen hetzelfde. medicijnen geven (leed = toegestaan, zolang het plezier van
Wat voor de ene persoon leed is, reinigende functie). Liever een de daders groter is dan het leed
kan voor de ander plezier zijn. ziekenhuis dat mensen geneest, van slachtoffers.
dan moeder Theresa die dit
afkeurt. Indien er meer mannen dan
vrouwen zijn, is de verkrachting
Bv: tramdilemma en gepermitteerd.
vervangbaarheidsargument
Filosoof Dmitri Pisarev (1840 – 1868) antwoordde zo op de vraag of hij zijn moeder mag
doden: “ja, waarom niet? Als ik dat begeer en nuttig oordeel”.
Tramdilemma
Louter consequentialistisch denken druist in sommige gevallen tegen onze intuïties in.
Onpersoonlijk dilemma
Een tram komt toe bij een splitsing van het spoor. Op een van de sporen liggen 5 mensen
vastgebonden, op het andere spoor slechts 1 iemand. Jijzelf staat bij een hendel. Als je niets
doet, sterven er 5 mensen. Als je aan de hendel trekt, verwisselt de tram van spoor en gaat
maar 1 iemand dood.
Persoonlijk dilemma
Ditmaal is er één spoor. Opnieuw zijn er 5 mensen vastgebonden. Jij staat nu op een brug
met naast jou 1 dikke man. Ofwel doe je niets en sterven er vijf mensen. De andere
mogelijkheid is dat je de dikke man van de brug op het spoor duwt om de tram te stoppen.
We voelen allen aan dat we bij het onpersoonlijke dilemma aan de hendel zouden trekken.
De dikke man duwen op het spoor daarentegen, gaat te ver.
Voor een consequentialist zou het doden van een persoon met een duw of een hendel geen
verschil maken. MAAR we kunnen onze gevoelens niet uitschakelen.
Vervangbaarheidsargument
Het is een argument voor het doden van gezonde dieren.
Wanneer het totale geluk bij vervanging van een dood dier door een nieuw levend dier niet
vermindert, is de vervanging moreel aanvaardbaar. Het gedoode dier mag niet lijden.
5
, Het nieuwe dier moet een pijnloos bestaan en dood hebben. Utilitaristen aanvaarden dan
het doden van “gelukkige” dieren voor consumptie.
Dieren horen erbij, maar het verzet zich niet tegen het doden ervan (hier zijn voorwaarden aan
verbonden: geen leed). Het ene paard wordt vervangen door een ander. Dit is voor velen ongevoelig
(dit conflicteert met onze intuïties).
2.2 Immanuel Kant: de morele plicht
Immanuel Kant (1725-1805) zijn deontologisme liet zich inspireren door de wiskundige analyse. De
intentie toont aan wat goed en slecht is. Men spreekt over de kantiaanse filosofie.
Kant – Grundlegung zur Metaphysik der Sitten (1785)
Intentiemoraal
Intentie toont wat goed en slecht is (>< utilitairsme: gevolgen). Het goede schuilt in de wil
van mensen, niet in de gevolgen van hun beslissingen.
Wat is het ergste: iemand per ongeluk vermoorden of de intentie hebben iemand te
vermoorden, maar het mislukt?
Intrinsiek goed en slecht
De mens heeft keuzevrijheid.
Bv: sekspoppen met het uiterlijk van jonge kinderen. Intuïtie: walgelijk, maar de gevolgen zijn
positief (dit zorgt voor minder pedofilie). Hoe positief het ook kan zijn, is dit intrinsiek
gewoon verkeerd (“je doet dit gewoon niet”).
Bv: je kan er niet voor kiezen om homo te zijn. Je kan er ook niet voor kiezen om pedofiel te
zijn. Dat is dus intrinsiek niet verkeerd. Vanaf je als pedofiel kunt kiezen om een sekspop te
gebruiken (keuzevrijheid) kan je aangeven dat dit intrinsiek verkeerd is.
“Niets kan intrinsiek goed of slecht zijn als je niet de vrijheid hebt om ervoor te kiezen”.
Plichtenmoraal
Hij stelt dat je moet handelen volgens een regel waarvan je mag aannemen dat elk mens met
een rationele wil die aanvaardt en ernaar leeft. Geen enkel rationeel denkend mens (met een
vrije wil) zal dit niet doen.
Het stelt grenzen aan de persoonlijke autonomie: niemand kan afwijken van het recht.
De absolute en universele beginselen (waar mensen zich aan moeten houden) 2.
Categorisch imperatief (= basisrechten):
Handel op een wijze waarvan je zou willen dat iedereen zo zou handelen (een morele plicht
is nooit vrijblijvend)
Handel zo dat je medemens niet enkel een middel is, maar ook een doel (respect voor
menselijke waardigheid als basisplicht)
John Rawls – Theory of Justice
Wat zijn die absolute en universele beginselen?
2
Absoluut beginsel = beginsel dat je nooit kan schenden
6
, John Rawls gaat na welke beginselen mensen aanvaarden. Hij liet fictieve mensen
onderhandelen, onderweg naar een planeet waarvan ze de leefomstandigheden niet kennen.
Niemand kan voorzien welke talenten (= wat voordelig was in de wereld die ze verlaten), ook
nog voordelig zijn in dat nieuwe universum. Dit is de ontwetendheidssluier.
De mensen spraken af dat mensen het recht hebben op individuele vrijheden (vrije
meningsuiting, …), maar ze willen ook rechten die hen beschermen tegen ongeluk en pech.
We gaan liever pech vermijden dan geluk optimaliseren.
Difference principle: beschermende rechten primeren boven optimaliserende vrijheden.
Hij concludeerde dat er enkele basisregels zijn en dat deze belangrijker zijn dan succes.
De fluit van Amartya Sen
Onderhandelaars kunnen in een sluier van onwetendheid nooit tot een
algehele consensus komen. De 3 jongeren willen graag de fluit, maar ze kan
slechts naar 1 iemand gaan. Naar wie moet de fluit gaan?
Utilitarist kiest voor Anne (muzikaal talent): creëren van maximaal nut (the
principle of the best profit). Libertarist kiest voor Carla (zij heeft de fluit
gemaakt): nadruk op de productie van goed. Een egalitarist kiest voor Bob
(heeft geen speelgoed): iedereen heeft recht op hulpbronnen waardoor je
ongelijkheid afremt.
Conclusie: ideologieën verdelen mensen.
Kritiek
Je moet bereid zijn om aan te nemen dat mensen bereid zijn om morele regels te volgen die
universeel gelden. Maar er zijn omstandigheden waarin mensen andere morele regels volgen.
In familiekring, tijden van oorlog, … volg je andere regels die niet in overeenstemming zijn met de
categorische imperatief. Terwijl een Kantiaan vereist dat je een plichtenmoraal aanhoudt, ongeacht
de omstandigheden. MAAR er zijn nu eenmaal omstandigheden die je vragen om je beginsel aan te
passen (bezwaar tegen absoluut karakter van beginselen). In een kader waarin schendingen wel
geoorloofd zijn, kun je in moeilijke omstandigheden beter beslissingen maken.
Samenvatting
Utilitarisme
Utilitarisme leidt in sommige omstandigheden tot intuïtief onaanvaardbare beslissingen
Reden? Er is maar 1 beginsel: “het grootste geluk van het grootste aantal mensen”
Sterkte: soms is een afweging van de gevolgen beter
Deontologisme
Wereldvreemdheid door het absoluut karakter van morele beginselen
Soms is het beter om een moreel beginsel aan te passen of bij te stellen
Sterkte: morele principes blijven geschikt om een controversiële handeling aan te toetsen
Hoe kunnen we de problemen van het utilitarisme en het deontologisme oplossen?
7
,Utilitarisme:
Aanvaarden van andere beginselen naast “het grootste geluk van het grootste aantal
mensen”
Deontologisme:
Aanvaarden van meningsverschillen
Er zijn ook andere beginselen! (basisbeginselen opzij kunnen zetten)
Extra
Negatief principe opent of begrenst het handelen van een agent
o Bv: schadebeginsel: “je handelen is vrij in zoverre dat je anderen geen schade
berokkent”
Positief principe dwingt een agent tot handelen (bepaalde plichten)
o Bv: wederkerigheidsbeginsel: “wanneer je geniet van een voordeel, moet je een
bijdrage leveren aan de totstandkoming van dat voordeel”
Absoluut beginsel: er zijn geen uitzonderingen op het beginsel mogelijk
Prima facie beginsel: uitzonderingen op het beginsel mogelijk
Absoluut ≠ universeel: je kunt geloven dat beginselen niet absoluut zijn, aangezien uitzonderingen
denkbaar zijn, maar tegelijk geloven dat ze gelden voor alle mensen.
3. De klassieke rechtvaardigingstoets
Wanneer men het utilitarisme en het deontologisme combineert, komt men bij de klassieke
rechtvaardigingstoets.
Wanneer men nagaat of een handeling of maatregel gerechtvaardigd is, verloopt dit in verschillende
fasen:
Controversefase: is de handeling gerechtvaardigd?
o Je stelt de vraag vanuit de actor
o Wat moet ik doen?
o Bv: mag een vrouw kinderen krijgen in de gevangenis? Heb ik de morele plicht om
mij te vaccineren?
Interventiefase: is de maatregel gerechtvaardigd?
o Je stelt de vraag vanuit een autoriteit
o Bv: mag anticonceptie verplicht worden voor vrouwen in de gevangenis? Kan ik
burgers verplichten om hun te laten vaccineren?
Kandidaat geschonden beginselen:
8
,Casus: moeder worden in de gevangenis
Gevangenen die in de intieme ruimte van het gevang
zwanger worden of gevangenen die zwanger waren. Is
een gevangenis wel een goede plaats voor kinderen? Mag
je bevallen in een gevangenis? Mag men kinderen hebben
in de gevangenis?
We kijken vanuit de interventie-fase.
3.1 Schendingfase (CONTRA)
Vraagstelling: is er een schending van een beginsel?
Bewijslast: bij partij die in de schending gelooft
Procedure:
o Formuleer het beginsel (wees specifiek: vrijheid van onderwijs)
o Geef fundering aan het beginsel (waarom is het een beginsel?)
Bv: het is algemeen aanvaard, ieder weldenkend persoon schaart zich achter
dit beginsel
o Ga na of er een schending is (waarom is het geschonden?)
Uitkomst: ja? Ga naar overtreffase, nee? Zoek nieuw beginsel of STOP
Technieken om eventuele schendingen te weerleggen:
Herdefiniëren van een beginsel, recht, vrijheid of plicht
Onderscheiden van soorten beginselen, rechten, vrijheden en plichten
o Je kan van een onvoorwaardelijk recht (bv: recht op vrije beweging) een voorwaardelijk recht maken
(bv: recht op autorijden)
o De tegenpartij kan aantonen dat er geen schending is, aangezien de voorwaarden niet vervuld zijn
Discussiepunt 1: bestaan er absolute beginselen?
Zijn er beginselen die sowieso niet kunnen geschonden worden?
Bv: “verbod op foltering”: er is geen hoger principe dat dit kan rechtvaardigen
Discussiepunt 2: wat houdt een beginsel precies in?
Kan ik het beginsel beperken zodat er geen schending is?
Bv: “beginsel van ouderlijke macht”: het is een voorwaardelijk recht (als ouder heb je de
plicht om de lichamelijke integriteit te beschermen. Indien dit niet het geval is, heb je geen
recht op ouderlijke macht)
9
, 3.2 Overtreffase (PRO) (= overruling)
Vraagstelling: wordt de schending overtroffen door een conformerend beginsel?
Bewijslast: bij partij die schending aanvaardt
Procedure:
o Formuleer het beginsel
o Geef fundering aan het beginsel
o Ga na of de handeling in overeenstemming is met het ingeroepen beginsel
o MAAR DAN: toon aan dat het conforme beginsel hoger staat dan het geschonden
beginsel
Uitkomst: neen? Ga naar uitzonderingsfase, ja? STOP
Je kan erkennen dat een beginsel geschonden is. In deze fase onderzoek je of een handeling toch niet
te rechtvaardigen is: een hoger beginsel dat het lager geschonden beginsel overtreft.
Casus: psychische integriteit van het kind: is het wel goed voor een kind om in een gevangenis op te
groeien? Het belang van het toekomstige kind heeft voorrang op het recht van de gedetineerde
moeder op voortplanting en een eigen gezin
Discussiepunt 1: met welke beginselen mag je afwegen?
Mag je afwegen met economische belangen?
Soms wel, soms niet (je mag bv. geen economische belangen nastreven in het nadeel van de
zwakste van onze maatschappij)
Discussiepunt 2: hoe overtreffen?
Via de hiërarchie tussen beginselen:
Individueel > collectief recht
o Individueel recht op seksuele integriteit > collectief recht op identiteit
Fundamenteel > afgeleid recht
Voorwaardelijke > onvoorwaardelijke
o Onvoorwaardelijk recht op veiligheid > voorwaardelijk recht op dragen van
vuurwapens
Niet-controversiële > controversiële beginselen
o Vrije meningsuiting > respect
1 > meerdere geschonden of conforme beginselen
Basisbehoefte > supplementaire behoefte
3.3 Uitzonderingfase (PRO)
Vraagstelling: is er sprake van een gerechtvaardigde uitzondering?
Bewijslast: bij partij die schending aanvaardt en niet kan overtreffen
Procedure: ga de moraliteit, noodzaak en proportionaliteit van de regel/handeling na
Uitkomst: neen? CONCLUDEER, ja? CONCLUDEER
Is er sprake van een gerechtvaardigde uitzondering? Hiervoor moet je de moraliteit, noodzaak en
proportionaliteit van de uitzondering aantonen.
Moraliteit (gerechtvaardigd doel)
10