HET HISTORISCH REFERENTIEKADER 2
KENMERKEN VAN WESTERSE EN NIET-WESTERSE SAMENLEVINGEN IN DE MIDDELEEUWEN EN
VROEGMODERNE TIJD 8
KENMERKEN VAN (NIET-)WESTERSE SAMENLEVINGEN IN DE MIDDELEEUWEN EN VROEGMODERNE
TIJD 13
LEERINHOUDEN VAN DE WESTERSE SAMENLEVING EN INTERCULTURELE CONTACTEN IN DE
MIDDELEEUWEN 15
FRANKEN: 17
FEODALITEIT: 21
GELAAGDE SAMENLEVING 21
AGRARISCHE SAMENLEVING: 24
RELIGIEUZE SAMENLEVING 26
STEDELIJKE SAMENLEVING 28
KUNST EN CULTUUR IN DE MIDDELEEUWEN 29
DE STRIJD OM DE MACHT 31
NIET-WESTERSE SAMENLEVING EN INTERCULTURELE CONTACTEN IN DE MIDDELEEUWEN 36
KENMERKEN VROEGMODERNE TIJD 40
VERNIEUWINGEN IN HET SOCIO-ECONOMISCHE LEVEN 45
NIEUWE VISIE OP MENS, WERELD, GELOOF EN KUNST 47
ABSOLUTE EN PARLEMENTAIRE MONARCHIE 53
AMERIKAANSE EN FRANSE REVOLUTIE 56
INDUSTRIËLE SAMENLEVING 59
NIET-WESTERSE SAMENLEVING EN INTERCULTURELE CONTACTEN IN DE VROEGMODERNE TIJD 60
1
, Het historisch referentiekader
Situeren in de tijd
3500 v.C 800 v.C 500 1450 1750 1945 Nu
. . . . .
Oosten
Oude Nabije
Klassieke
Prehistorie
Middeleeuwen
Oudheid
Hedendaagse Tijd
Vroegmoderne
Moderne Tijd
Tijd
De historische periodes:
De Prehistorie: tot 3500 v.Chr.
Het Oude Nabije Oosten: 3500 v.Chr. tot 800 v.Chr.
De Klassieke Oudheid: 800 v.Chr. tot 500
De Middeleeuwen: 500 tot 1450
Structuurbegrippen van Tijd:
De Vroegmoderne Tijd: 1450 tot 1750 Millennium, eeuw, jaar:
De Moderne Tijd: 1750 tot 1945 Millennium: 1000 jaar
De Hedendaagse Tijd: 1945 tot nu Eeuw: 100 jaar
Jaar: 12 maanden
Tijdrekening: Systeem om tijd te berekenen (bv. kalender).
Chronologie: Volgorde van gebeurtenissen.
Rekenen met eeuwen: Periode: Specifiek tijdvak (bv. middeleeuwen).
EEUW: 401 – 500 = 5e eeuw Continuïteit: Wat hetzelfde blijft.
1601 – 1700 = 17e eeuw Verandering: Wat anders wordt.
Breuk: Plotselinge verandering.
JAAR: 1643 = 16 + 1 = 17e eeuw Evolutie: Geleidelijke verandering.
Revolutie: Snelle, ingrijpende verandering.
1200 = 12 + 0 = 12e eeuw
Duur: Lengte van een gebeurtenis.
Gelijktijdigheid: Gebeurtenissen op hetzelfde moment.
Ongelijktijdigheid: Gebeurtenissen op verschillende
momenten.
2
, Situeren in de ruimte
Structuurbegrippen van Ruimte:
Lokaal: Plaatselijk
Regionaal: Binnen een regio
(West-)Europees: In (West-)Europa
Mondiaal: Wereldwijd
Westers: Europa, Noord-Amerika
Niet-westers: Buiten het Westen
Centrum: Centraal gebied
Periferie: Randgebied
Open ruimte: Toegankelijk voor iedereen
Gesloten ruimte: Privéterein
Stedelijk: Stad
Ruraal: Platteland
Continentaal: Vasteland
Maritiem: Zee en scheepvaart
Situeren in de maatschappelijke domeinen
De 4 maatschappelijke domeinen:
3
, Politiek Sociaal Cultureel Economisch
Prehistorie Geen Jager-verzamelaars Ontwikkeling van Levensonderhoud
georganiseerde gemeenschappen. Sociale basisvormen van door jagen, vissen, en
staten of politieke hiërarchie was beperkt en kunst zoals verzamelen. Later, in
structuren. gebaseerd op leeftijd en grotschilderingen de Neolithische
Samenlevingen ervaring. en beeldjes. Revolutie,
bestonden uit Mondelinge ontwikkeling van
kleine, egalitaire tradities waren landbouw en
stammen of belangrijk. veeteelt.
groepen.
Oude Nabije Ontstaan van de Stratificatie van de Ontwikkeling van Landbouw was de
Oosten eerste steden en samenleving met het schrift basis van de
staten, zoals in koningen, priesters, (spijkerschrift, economie, met
Mesopotamië, ambachtslieden, en hiërogliefen). Bouw irrigatielandbouw in
Egypte, en het boeren. Slavernij kwam van monumentale riviergebieden.
Hettitische rijk. voor. architectuur zoals Handel tussen steden
Monarchieën met piramides en en staten nam toe.
goddelijke ziggurats.
koningen.
Klassieke Bloei van Verscheidenheid aan Hoogtepunt van Landbouw bleef
oudheid stadstaten politieke systemen, van filosofie, dominant, maar
(poleis) zoals democratie (Athene) tot wetenschap, en handel en ambacht
Athene en Sparta, monarchieën en kunst. Belangrijke ontwikkelden zich
gevolgd door de keizerrijken. Sociale figuren zoals sterk, vooral in het
opkomst van klassen inclusief slaven. Socrates, Plato, en Middellandse
grote rijken zoals Aristoteles. Bouw Zeegebied.
het Romeinse van klassieke
Rijk. architectuur
(tempels,
amfitheaters).
Middeleeuwen Feodalisme als Feodale hiërarchie met Bouw van Landbouw was de
overheersend koningen, edelen, ridders, kathedralen en basis, maar de late
systeem in en boeren. De Kerk had kastelen. Middeleeuwen zagen
Europa. Macht een grote invloed op het Scholastiek in de de opkomst van
was verdeeld dagelijks leven. filosofie en de steden en handel
tussen koningen, opkomst van (Hanze, gilden).
edelen, en universiteiten.
kerkelijke leiders. Kruistochten.
Vroegmoderne Centralisatie van Opkomst van een Renaissance bracht Opkomst van een
Tijd koninklijke macht burgerlijke middenklasse. een heropleving handelskapitalistische
en de opkomst Reformatie en van de klassieke economie.
van Contrareformatie kennis en kunst. Mercantilisme en de
absolutistische beïnvloedden religieuze en Wetenschappelijke eerste stappen
staten (bijv. sociale structuren. Revolutie leidde tot richting een mondiale
Frankrijk onder belangrijke handelseconomie.
Lodewijk XIV). ontdekkingen.
Ontdekking en
kolonisatie van
nieuwe
werelddelen.
4