ONDERZOEKSMETHODEN 1
DEFINITIES:
PSYCHOMETRIE Psychometrie vormt de wetenschappelijke studie van (de kwaliteit van) psychologische testen. De focus ligt daarbij op
psychologische testen en assessment, maar psychometrie is ook toepasbaar op andere domeinen zoals criminologie,
economie, of educatiewetenschappen.
Assessment Een complex proces waarbij meerdere psychologische testen worden afgenomen, aangevuld met informatie uit andere
bronnen zoals interviews en observaties, om zo tot een holistisch beeld te komen over het functioneren van een persoon
Psychologische Een psychologische test is een systematische procedure om het gedrag van twee of meer personen te vergelijken
test (inter-individuele verschillen), of om het gedrag van een persoon op verschillende momenten te vergelijken
(intra-individuele verschillen)
● Ze gebruiken systematische procedures
● Ze leveren een staal van gedrag op
● Ze leveren een testscore op
● Ze maken gebruik van normen
● Ze voorspellen gedrag buiten de test
Staal van gedrag We zijn niet geïnteresseerd in het gedrag tijdens de test, maar vooral daarbuiten. De test zelf is een ‘staal van het gedrag’.
Belangrijk dat de items in de test een representatief staal meten.
Systematische Testontwikkeling
vfprocedures Uit de itempool worden de beste items geselecteerd (items die goed scoren op of bijdragen aan psychometrische
kenmerken, zoals betrouwbaarheid, predictieve validiteit, test accuraatheid, …). Psychometrische kwaliteit van test wordt
op regelmatige basis opnieuw getest
Testafname
Gestandaardiseerde manier om test af te nemen
Groot verschil in hoe de data gepresenteerd wordt:
Voorbeeld: Digit span test
1–8-0–0–3–2–6-4–8
, 1800 – 32 - 648
Testscoring en interpretatie
Objectieve vs. Subjectieve scoring
Testscore Een testscore is een schatting van de “mate” waarin een kenmerk (construct) bij een persoon aanwezig is
Meetfout Een score is echter niet perfect, altijd een bepaalde meetfout. X=T+E (geobserveerde score = true score + meetfout)
Normen een samenvatting van testresultaten voor een grote steekproef die representatief is voor een populatie.
→ Verschil tussen norm-referenced (test met bepaalde normen) en criterion-referenced testen (met een bepaalde lat die
gehaald moet worden, vb. examen).
Physiognomie Psychologische kenmerken afleiden uit het uitzicht van een persoon
Phrenologie Psychologische kenmerken afleiden uit knobbels op het hoofd. De dikte van de knobbeltjes zouden wijzen op verder
ontwikkelde hersenen in die regio.
Gebeurtenissen Het staal van gedrag dat we verkrijgen dankzij de items in de psychologische test. → Observeren.
Set van regels Nodig voor interpretatie.
Schaalmethode die we toepassen om de antwoorden op de items om te zetten in een score.
Construct = kenmerk dat we willen meten. Vb. angst, intelligentie, depressie
In welke mate kampt iemand met een burn-out?
- Construct = Burn-out
Is er een verband tussen hartslag in rust en stress?
- Constructen = Hartslag in rust & Stress
Empirische → Rechtstreeks waarneembaar, vb. reactietijd
constructen
Hypothetische Zijn niet rechtstreeks waarneembaar. Moeten dan ook via een omweg (indirect) gemeten worden.
constructen Typisch zijn er meerdere manieren om zo’n construct te meten.
,Betrouwbaarheid Betrouwbaarheid is de mate waarin verschillen tussen geobserveerde scores van respondenten consistent zijn met
verschillen tussen true scores van respondenten
Constructvaliditeit De mate waarin een test meet wat die zou moeten meten.
→ Het gaat niet zozeer alleen over de test zelf, maar ook over hoe de test gebruikt en geïnterpreteerd wordt. niet
“alles-of-niets”.
Nomologisch Geeft relaties weer tussen testscores en andere variabelen (criterium variabelen).
netwerk Starten vanuit theorie: verwachten we een positieve (+), negatieve (-), of geen relatie tussen testscore en criterium
variabelen?
Validiteitscoëfficië Validiteitscoëfficiënten zijn indexen of statistieken die relatie tussen testscores en criterium variabelen omschrijven
nt Validiteitscoëfficiënten kunnen correlatiecoëfficiënten zijn, maar ook andere statistieken zijn mogelijk (bv. T-test,
chi-kwadraat test, …)
Kijken in welke mate geschatte relaties overeenstemmen met theoretische verwachtingen
Respons bias Responsbias kan worden gedefinieerd als de consistente neiging om inaccurate antwoorden te geven op vragen in een
psychologische test → Inaccuraat: antwoord (geobserveerde score) wijkt af van je werkelijke mening (true score)
,HOC 1. GESCHIEDENIS VAN PSYCHOLOGISCHE TESTEN
1. China – Zhou dynastie (1046 – 256 BCE): Test voor de selectie van ambtenaren/schriftelijk examen.
2. Physiognomie en Phrenologie
Experimentele psychologie
Experimentele psychologen vooral interesse in intelligentie
→ Einde 19de eeuw: experimenteel psychologen zetten zich af tegen subjectieve methoden van onderzoek (bv. Introspectie)
→ Systematisch ‘objectieve’ data verzamelen.
→ Aandacht voor eenvoudige, sensorische processen en lichamelijke kenmerken.
Wilhelm Wundt (1832-1920)
→ Eerste psychologische lab in Leipzig (1879)
→ Erkende individuele verschillen + empirische benadering.
“Gedachtenmeter”: ‘Waar bevindt de slinger zich wanneer je het belletje hoort → hoe snel kan je denken en reageren.’
Francis Galton (1822-1911)
→ Intelligentie en erfelijkheid (neef van Darwin)
→ Voorstander eugenetica
→ Individuele verschillen in kaart brengen: vader van de differentiële psychologie
→ Statistische testen/zot van meten
→ Verschillende testen voor intelligentiemeting:
- 10 testen: Vb. tastzin, auditief/visueel vermogen, reactietijd,...
James McKeen Cattell (1860-1944)
→ Student van vorige twee
→ Introduceert europese experimentele psychologie in VS
→ “Mentale test” → Meting van mentale sterkte (intelligentie)
→ 10 testen: Vb. Reactietijd voor geluid, tijd om kleuren te benoemen, aantal letters herhalen, 2-puntsdrempel voor tast (aparte stimuli
waarnemen).
,Clark Wissler (1870-1947)
→ Wissler’s mistake: Steekproef was enorm homogeen = altijd zwakkere correlaties
→ “Meet het wel wat het moet meten?”
→ Vond zwakke correlaties met studieresultaten van Catell’s test
→ Ook zwakke correlaties tussen testen onderling
→ Mentale testen, niet geschikt voor het meten van intelligentie.
Eerste moderne intelligentietesten
Alfred Binet & Theodore Simon → focus op hogere mentale processen in plaats van sensorische testen.
→ Binet-Simon test - eerste versie (1905):
- Kort en praktisch
- 30 items
- Normering: score van 2 jaar onder de chronologische leeftijd = problemen.
- Gradueel moeilijkere vragen/testen. Hoe ouder je bent, hoe langer je meekan.
→ Binet-Simon test - tweede versie (1908):
- eenvoudigste items verwijderd, moeilijkere toegevoegd
- ‘Mentaal niveau’
- Normering op 300 kinderen
- Verdeling van items in leeftijdsniveau’s
- Wordt bruikbaar voor volwassenen
→ Binet-Simon test - derde versie (1911):
- 5 items voor elke leeftijd
- Wilhelm Stern (1914): IQ berekening = mentale leeftijd/chronologische leeftijd
- Vergelijking maken
→ Stanford-Binet test:
- Lewis Therman paste Binet-Simon aan voor VS
- Bredere bevolking
- Standaardisering van afname
- IQ = ment. leeft./chron. leeft. x 100
- Test wordt populair
,WOI en WOII
- WO 1: test die in groep kan afgenomen worden
- Army alpha (verbaal)
- Army beta (niet verbaal)
- Na WO verder ontwikkeld voor scholen en bedrijven
- Eerste persoonlijkheidstest tijdens WO1: Woodworth’s Personal Data Sheet
- = detecteren vatbaarheid voor psychoneurose (shell shock/trauma)
- WO 2: factor-analyse om subdimensies te detecteren
→ Aandacht voor psychometrische kwaliteit van testen doordat men botste op praktische problemen bij afname.
AANDACHT VOOR:
- Validiteit
- Standaardisatie
- Testafname en omstandigheden
- taal en culturele verschillen
HOC 2. MEETSCHALEN
SOORTEN PSYCHOLOGISCHE TESTEN
Manieren om testen in te delen
- Op basis van antwoordformaat
- Open-ended
- closed-ended
- Op basis van wijze waarop de test wordt afgenomen
- Individuele afname
- Afname in groep
- Op basis van het soort construct dat de test tracht te meten
, Soort test Omschrijving Voorbeelden
Intelligentietesten Testen die iemands 1. Wechslerintelligentietesten
cognitieve vaardigheden Voor kinderen
meten, zoals a. WPPSI-IV
probleemoplossend
b. WISC-IV
vermogen en het begrijpen
van complexe concepten. Voor volwassenen
c. WAIS-IV
i. 15 subtesten (gem. 10, SD. 3 - Core vs. supplemental tests)
ii. full scale IQ (gem. 100, SD. 15)
2. Stanford-Binetintelligentietest