Deel 1: Het menselijk lichaam
1.1Bouw van het menselijk lichaam: inleiding
Uitwendig onderscheidt men aan het lichaam: Hoofd, Romp, Ledematen
Aan de buitenzijde= het lichaam bedekt door de huid.
Binnenin= organen. = onderdelen met e bep functie (vb. maag, hersenen, beenderen, …).
Ze vervullen elk e eigen taak i/h lichaam, maar zijn toch afh v elkaar om goed te functioneren.
Lichaam wordt gesteund door beenderen kunnen dankzij gewrichten bewegen tov elkaar.
Skelet/geraamte= geheel v alle beenderen. --> zorgt voor stevigheid v/h lichaam+ beschermt kwetsbare
organen.
Het geraamte ligt i/h spierstelsel. De delen v/h geraamte dankzij verbinding met de spieren kunnen
bewegen.
Onder de huid= e laag spierenbep mee de vorm v/h lichaam, komen neer op wat men het “vlees”
noemt.
I/d romp ligt de lichaamsholte, die door het middenrif, wordt gescheiden i/e borstholte+ buikholte.
De binnenwand v deze holte wordt bekleed door vliezen, die in plooien om de daarin gelegen organen
hangen.
I/d borstholte liggen de longen+ hart
I/d buikholte liggen de maag, lever, milt, alvleesklier, ingewanden+ nieren.
Door het hele lichaam lopen zenuwen. Zij vertrekken vanuit de hersenen + het ruggemerg, en er zijn
overal bloedvaten.
De overige ruimte tussen+ i/d organen wordt opgevuld met bindweefsel dat veel vet kan bevatten. Figuur
1. Lichaamsholten. (1) borstholte; (2) buikholte;
(3) schedel- en ruggengraatsholte; (4) middenrif
3: schedel+ ruggengraatsholte
1: borstholte
4: middenrif
2: Buikholte
,1.2 Cellen, weefsels, organen en orgaansystemen
1.2.1 Cellen
Het lichaam = opgebouwd uit cellen =de bouwstenen v alle levende wezens.
E cel= e zakje gevuld met vloeistof, waar membranen omheen zitten als afscherming.
Binnenin bevinden zich chemische stoffen+ organellen (structuren in de cel).
Elke cel= e soort fabriekje: kan zelfstandig functioneren. Cellen zijn levende entiteiten op zich.
E kenmerk= dat de cel door celdeling kan vermenigvuldigen. Zo ontstaan er dochtercellen, die volledig
gelijk zijn aan de oorspronkelijke cel.
De belangrijkste kenmerken:
Cellen= heel klein. Lengte, breedte+ hoogte bedragen gewoonlijk enkele honderdsten v/e mm. Drm
geeft men de maten v cellen aan in micrometer (1 µm = 1/1000 mm).
Er bestaan 2 celtypen: de prokaryotische (bij bacteriën)+ de eukaryotische (alle andere organisme)
cel.
Elke cel= omgeven door e membraan (plasmamembraan). Sommige kunnen nog e extra versteviging
hebben, de celwand.
Binnenin= e cel gevuld met vloeistof, celorganellen+ e celkern.
De celkern bevat het genetisch materiaal, en kan je dus bekijken als e soort bibliotheek met alle
belangrijke info die nodig is om de cel in leven te houden en goed te laten functioneren.
Elke cel voert binnenin allerlei reacties uit, de stofwisseling. De cel kan voedsel opnemen, dit voedsel
omzetten tot bruikbare energie, afvalstoffen uit te stoten, nieuwe celonderdelen aan te maken, ...
Elke cel kan delen. Nieuwe cellen ontstaan voor de groei, ter vervanging v afgestorven cellen (vb. i/d
huid, bloedcellen, enz), en voor de voortplanting.
Cellen moeten i als entiteit goed functioneren, maar werken nooit alleen. I/e meercellig organisme=
het belangrijk dat die cellen onderling communiceren zodat het organisme goed functioneert.
1.2.2 Weefsels
De cellen zijn niet allemaal gelijk. Dit heeft te maken met de functie die deze cellen moeten uitoefenen.
Weefsel= e groep v cellen met eenzelfde uitzicht en functie.
Er bestaan 4 soorten weefsels:
Dekweefsel (of epitheelweefsel)
Steunweefsel (bindweefsel, kraakbeen, beenweefsel)
Spierweefsel
Zenuwweefsel
Dekweefsel: vormt de afscherming v/h lichaam+ de lichaamsholten (vb. darmholte, bekleding v/d holle
organen zoals longen, hart,...).
Het bestaat uit cellen die dicht op elkaar liggen om zo een vrij ondoordringbare laag te vormen.
Dit soort= nooit gemengd met andere typen v weefsels: het bevat geen bloedvaten, spieren of zenuwen.
Speciale soorten v epitheelcellen zijn:
Kliercellen (uitscheiden van stoffen)
Trilhaarcellen (in luchtpijp, eileider, buis van Eustachius)
Zintuigepitheel
Belangrijkste soorten steunweefsels= bindweefsel, kraakbeen en been.
Bindweefsel omhult organen, verbindt hen onderling of houdt hen op hun plaats. Het vormt e soort v
tussenstof of kan voor stevigheid zorgen (collageenvezels). Ook vetcellen, bloed+ lymfe behoren tot het
bindweefseltype.
2
,Kraakbeen= e soort doorschijnend steunweefsel dat harder+ vaster is dan het bindweefsel, terwijl
beenweefsel zeer hard en stevig is.
Beenweefsel ontstaat ofwel uit bindweefsel, ofwel uit kraakbeen.
spierweefsel bestaat uit spiervezels die kunnen samentrekken, zodat ze in 1 richting kunnen verkorten.
Het zenuwweefsel bestaat uit neuronen zijn in staat om zenuwprikkel of impuls te geleiden v of naar het
centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggemerg). I/d centrale worden de impulsen verwerkt en wordt
zonodig e reactiesignaal uitgestuurd.
1.2.3 Organen en orgaansystemen
Weefsel= e groep v cellen die e gelijkaardige bouw+ functie hebben.
Weefsels kunnen samengaan en tezamen e orgaan vormen.
Elk orgaan heeft zijn eigen functie (hart: bloedsomloop, nieren: uitscheiding, …) en is opgebouwd uit
1/meerdere soorten weefsels.
Bv dunne darm: = e buis, die vanbinnen is bekleed met epitheelweefsel (bescherming, slijmafscherming, klieren die
darmsap afscheiden, opnemen van verteringsproducten). Daaronder ligt bindweefsel dat bloedvaten+ zenuwen
bevat. Vervolgens zijn er 2 lagen gladde spieren, die ervoor zorgt dat het voedsel kan schuiven in de darm. De
buitenkant is opnieuw bekleed met bindweefsel (het buikvlies).
Orgaansysteem= e groep v organen die samen e specifieke taak i/e organisme uitoefenen.
Zo zorgen het hart en de bloedvaten tezamen voor de bloedsomloop, de longen en ademhalingswegen voor de
ademhaling,...
E mens bestaat uit een geheel v orgaansystemen, die goed op elkaar afgestemd moeten zijn opdat de mens
als organisme goed kan functioneren.
De voornaamste orgaansystemen bij de mens.
3
, 1.3 Skelet
4