Inleiding tot de economie
Hoofdstuk 1: Wat is economie?
Waarover gaat economie?
Keuzes maken en winstmaximalisatie, zo groot mogelijk nut.
Hulp bij het nemen van beslissingen van individuen, gezinnen, bedrijven en overheid.
Een beter begrip voor actuele problemen.
Beter voorkomen van toekomstige problemen.
Het economisch probleem: veelvuldige behoeften vs schaarse middelen
Menselijke en maatschappelijke behoeften vs schaarse middelen → keuzes maken en
opportuniteitskosten
Veel diverse behoeften die onderhevig zijn aan verandering:
- materiële goederen & niet-materiële goederen
- basisbehoeften & niet-primaire behoeften
- behoefteverschillen tussen mensen
- individuele behoeften en collectieve behoeften
Economische goederen: schaars en nuttig
- materieel en niet-materieel
- hangt prijs aan vast
- kunnen op verschillende manieren worden gebruikt → keuzesprobleem (individuen,
gezinnen, bedrijven, overheid…) want je kan elke € maar één keer uitgeven
Vrije goederen: niet schaars
- omstandigheden beïnvloeden hoeveelheden niet
- gratis
bv. lucht
Opportuniteitskost = de waarde van het beste alternatief dat men niet realiseert
Opportuniteitskost wordt vaak beschouwd als de werkelijke kost/waarde van een gemaakte keuze.
bv. een jaar gaan studeren: opportuniteitskost is inkomen dat je niet hebt en bijkomende kosten
Geschiedenis van economie
Oikos = huishouden + nemein = beheren
Griekse filosofen willen goed en deugdzaam leven leiden.
Aristoteles veroordeelt ongelimiteerde bezitsverwerving (onnatuurlijke chrematistiek1), want dat is
niet het doel van economie, te veel bezitsverwerving is niet nodig om een deugzaam leven te leiden
17e E political oeconomy: wetenschap van rijkdom die bestudeert hoe materiële welvaart wordt
geproduceert en verdeeld.
Focus op staat (staathuishoudkunde) en beleid
bv. Adam Smith is voorstander van liberalisme en is tegen overheidsbemoeienis
19e E political economie wordt economics voor een meer neutrale benaming.
Economie: definitie
Volgens Robbins: economics is the science which studies human behaviour as a relationship between
ends (doelen) and scarce means (schaarse middelen) which have alternative uses
Volgens Scitovsky: economie is een sociale wetenschap die zich bezighoudt met het beheer van
schaarse middelen
1 Chrematistiek = bezitsverwerving
, - 3 beheersproblemen
o Worden alle schaarse middelen volledig aangewend? Gaat er niks verloren?
= stabilisatieprobleem
o Worden de schaarse middelen op de meest efficiënte manier ingezet?
= allocatieprobleem
o Hoe worden de economische goederen verdeeld onder diegenen die ze consumeren?
= verdelingsprobleem
- Productie: wat, hoeveel, hoe, waar, voor wie?
Micro-economie = studie van het gedrag van economische agenten (consumenten en producenten)
- individueel
- onderling (markt)
Macro-economie = studie van de werking van het economisch systeem (werkgelegenheid,
investeringen, groei, conjuctuur…)
- individuele landen
- internationale economie
Onderscheid tussen micro en macro is ontstaan midden 20e E.
Het productieproces
Primaire productiefactoren
- Arbeid L
o fysisch en intellectueel
- Natuur N
o grond, lucht, ruimte, klimaat
Afgeleide productiefactoren
- Kapitaal K
o gebouwen, machines, infrastructuur (“omwegproductie”)
= de 3 eigenlijke productiefactoren + ondernemersinitiatief: menselijk kapitaal => succesvolle manier
om productie/output te produceren
,3 productiefactoren: L, N, K, inclusief ondernemersinitiatief
Productieproces
- arbeid + natuur + kapitaal → productie van economische goederen
- consumptiegoederen en kapitaalgoederen
- analyse op niveau van bedrijf, sector of hele economie
Productiefunctie: x = f(L,N,K)
→ wiskundige relatie tussen de inputs en de output
- inputs = hoeveelheden van productiefactoren L, N, K
- output = hoeveelheid economische goederen x
Voorbeeld: graan en kleding
Productiefunctie van graan
- hoe meer arbeid, hoe minder de bijkomende productie
- afnemend marginaal product van arbeid (concaaf)
Productiefunctie van kleding
- bij elke extra eenheid arbeid, komt exact dezelfde extra eenheid productie
- constant marginaal product van arbeid (lineair)
N en K liggen vast. Enkel L is variabel.
De productiemogelijkheden van een land: de curve van de productiemogelijkheden
Voorbeeld: graan en kleding
Veronderstel opnieuw dat de hoeveelheden kapitaal en natuur die gebruikt worden bij de productie
van graan en kleding vastliggen en niet kunnen worden gewijzigd.
Neem aan dat 5 (miljoen) eenheden arbeid beschikbaar zijn en kunnen worden verdeeld over de
productie van beide goederen.
→ De productiemogelijkhedencurve geeft weer wat er gezamenlijk kan worden geproduceerd als de
hoeveelheid arbeid helemaal wordt ingezet (stabilisatie).
, Punt u: onder de curve: als je niet al je beschikbare middelen L inzet
Punt z: boven de curve: combinatie die buiten je bereik ligt, schaarste
Negatieve curve die daalt: opportuniteitskost
bv. Stel je gaat van 5 eenheden graan en 0 kleding naar 3 kleding en 9 graan = 2 eenheden kleding is
de opportuniteitskost
→ Concave vorm inpliciteert dat opportuniteitskosten geen constante is: de pijltjes onder de grafiek
worden groter en groter naarmate je meer kleding wilt = stijgende opportuniteitskosten
→ Convexe vorm: dalende opportuniteitskosten
→ Lineaire vorm: constante opportuniteitskosten
Stippenlijn: verruimde productiemogelijkheden door technische verbeteringen
!!! wat is de prodcutiemogelijkhedencurve en geef grafisch weer → 2 goederen met variable arbeid (zie fig 3)
Productiemogelijkhedencurve: toont alle mogelijke combinaties van de productie van economische
goederen die ontstaan bij de volledige aanwending van de beschikbare productiefactoren
- schaarste: niet alles is bereikbaar
- opportuniteitskost: meer van goed 1 is minder van goed 2
bv. meer graan betekent minder kleding – de kleding die men moet opgeven is de werkelijke
kost van de extra graanproductie
- keuzeprobleem: welke combinatie kiezen
- volledige aanwending van hulpbronnen ((stabilisatie) beheersprobleem Scitovsky)
- schaarse middelen inzet op meest efficiënte manier ((allocatie) beheersprobleem Scitovsky)
Toepassingen van productiemogelijkhedencurve: overheid moet keuze maken tussen
- oorlogseconomie vs vredeseconomie
- levennoodzakelijke goederen vs luxegoederen