POLITIEK EN BELEID ANALYSE
HOOFDSTUK 4: DE WELVAARTSSTAAT
INLEIDING
DE WELVAARTSSTAAT VALT NIET UIT DE LUCHT … PROCES VAN SOCIALE
NODEN NAAR RECHTEN
o Allerlei sociale noden in onze samenleving
o Proces naar sociale rechten
o Rechten en rechten zijn twee
• Formeel: ‘op papier’
• Substantief: ‘in de feiten’
De uitbouw van de welvaartsstaat is een geschiedenis
van sociale strijd over sociale noden. Die noden worden
omgezet tot rechten doorheen een proces waarbij ze
duidelijk worden geformuleerd en eisen worden
ontwikkeld om die noden te lenigen. Sociale rechten vallen dus niet uit de lucht of komen
niet zomaar voort uit wetten, maar zijn het voorwerp en het resultaat van strijd en
onderhandeling.
Verhelderend is in dat verband het onderscheid tussen:
• formele rechten: de rechten ‘op papier’ en worden top-down geformuleerd.
• substantieve rechten: recht als het lenigen van noden in de praktijk vanuit een
bottom-up eis over wat een basisrecht zou moeten zijn.
Dat proces van nood naar recht is vaak een langdurig proces om een nood te formuleren,
in het publieke debat te brengen, om te zetten naar instellingen en procedures in de
welvaartsstaat.
HISTORIEK VAN DE BELGISCHE WELVAARTSSTAAT
,De westerse welvaartstaten zijn elk ingebed in de specifieke economische context en het
eigen politieke en institutionele raamwerk v/d verschillende landen welvaartsstaat kan
dus niet los gezien worden van specifieke ontwikkelingen van onze SL sinds de 19 e eeuw
VRIJWILLIGE INITIATIEVEN EN EERSTE SOCIALE BESCHERMING (1830-
1918)
1830-1885: VAN LAISSEZ-FAIRE NAAR EERSTE SOCIALE BESCHERMING:
De vlugge industrialisering, vooral in stedelijke centra, in het jonge België had geleid tot
sterke economische groei en nationale rijkdom, maar tegelijk voor de vernietiging van de
huisnijverheid en de uitbuiting van de arbeiders in de fabrieken.
De overheid voert een laisser faire politiek. Industriële ontwikkeling en handel moeten
zorgen voor economische welvaart, de overheid legt zo weinig mogelijk beperkingen en
regels op.
De eerste verenigingen van onderlinge bijstand voor arbeiders worden opgericht onder
de vorm van spaarkassen die tussenkomen in geval van overlijden, ziekte of
werkloosheid. Die vrijwillige initiatieven worden ondersteund door de oprichting van de
Algemene Lijfrentekas
VANAF JAREN 1880: KEERPUNT IN DE VRIJWILLIGE, ZWAKKE SOCIALE BESCHERMING:
Opkomende socialistische en christelijke arbeidersbewegingen:
o bouwen eigen sociale organisaties uit, zoals vakbonden en mutualiteiten
o Tegelijk: veroveren ze politieke macht door de strijd voor het algemeen stemrecht,
met invoering van algemeen meervoudig stemrecht in 1893 als eerste succes.
CRISIS IN 1885 ZORGT VOOR KEERPUNT
o Zorgt voor heftige sociale onrust
o Regering richt een commissie op die sociale wantoestanden onderzoekt
o Koning Leopold II belooft in 1886 tijdens een troonrede dat er sociale verandering
zou komen
Keerpunt want in volgende periode komt de eerste sociale wetgeving tot stand:
1885-1914: EERSTE VORMEN VAN SOCIALE BESCHERMING
o Reglementering van vrouwen- en kinderarbeid (1889)
o De wet op arbeidsovereenkomsten (1900)
, o Wet op verzekering tegen arbeidsongevallen
o Invoering leerplicht tot 14 jaar
o Ondersteuning “volkswoningbouw”
o Vrijwillige sociale verzekering >< verplicht Duitsland
o Gevolg: enkel hoogopgeleiden en mensen die veel verdienen investeren in
een sociale verzekering
o Oprichting landelijke ziekenfondsen
Uitleg:
Sociale zekerheid blijft in ons land (anders dan bv de Duitse
verplichte sociale verzekering) een stelsel van vrijwillige
sociale verzekering in handen van arbeidersorganisaties
WO I
UITBOUW VAN SOCIALE ORGANISATIES/SOCIALE BESCHERMING (1918-
1930)
Context: na Eerste Wereldoorlog politieke elite moet ingaan op eisen
arbeidersbewegingen (dreiging)
VERDERE UITBOUW VAN HET SOCIAAL RECHT (ARBEIDSRECHT EN SOCIAAL
ZEKERHEIDSRECHT)
Kort samengevat:
1. Sociale verzekering blijft vrijwillig behalve:
o pensioen (1924)
o en kinderbijslag (1930)
2. Vakbonden krijgen meer erkenning:
o door wet op vrijheid van vereniging (1921)
o eerste overleg vakbonden – werkgevers
3. Sociale huisvesting (1919)
Het stelsel van de ‘sociale verzekeringen’ wordt wel nog opgevat als een verzekering
van risico’s zoals bij privéverzekeringen,. De toetreding tot die sociale
verzekeringen is vrijwillig behalve voor pensioenen (1924) en kinderbijslagen (1930).
De vakbonden krijgen meer erkenning door de wet op de vrijheid van vereniging
(1921) en de eerste paritaire commissies waar ze met de werkgevers over collectieve
arbeidsovereenkomsten onderhandelen. De arbeidersbewegingen worden stelselmatig
uitgebouwd met vakbonden, mutualiteiten, coöperatieven en vormingsorganisaties.
Pas vanaf 1919 wordt de sociale huisvesting aangepakt door de oprichting van de
Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen. De uitbouw van sociale woningen
wordt uitgevoerd door sociale huisvestingsmaatschappijen die aanleunen bij de
christelijke of socialistische arbeidersbeweging.
CRISIS EN STAATSTUSSENKOMST (1930-1939)
CRISIS
,De Grote Depressie van de jaren 1930, met een torenhoge werkloosheid en een scherpe
daling van de koopkracht, doet de parlementaire democratie en de vrije markteconomie
op haar grondvesten daveren.
Grote depressie 1930:
o Beurscrash Wall street
o Economische depressie
o Werkloosheid en sociale ellende
Failliet van het ‘best systeem’?
o Falen democratie
o Falen kapitalisme
Meer staatstussenkomst:
1. De autoritaire weg
2. De democratische weg
DE AUTORITAIRE WEG
Het autoritaire alternatief
o Communistisch USSR
o Fascistisch (nazi-Duitsland)
Autoritaire regimes met een gestuurde economie, zoals communistisch
Rusland en fascistisch Italië en Duitsland, kennen ook in ons land een
grote aantrekkingskracht.
DE DEMOCRATISCHE WEG
Theorie Keynes – democratische overheid moet koopkracht ondersteunen
staatstussenkomst
België:
o ‘Plan De Man’ (later… in collaboratie)
o Sociaal overleg werkgevers-werknemers
Nationale Arbeidsconferentie (1936)
eerste verworvenheden…
Een democratisch alternatief van meer staatsinterventie en planning maar met
behoud van de vrijemarkteconomie, komt in 1936 uitdrukkelijker op de voorgrond met de
publicatie van de General Theory of Employment, Interest and Money door J.M. Keynes.
Volgens die theorie moet een sterke economische groei en volledige tewerkstelling
worden bereikt door het opdrijven van de effectieve vraag door de overheid. In een
crisisperiode moet de overheid de koopkracht ondersteunen via uitkeringen en door zelf
investeringen doen. Het Plan van de Arbeid (1933) van de socialist Hendrik de Man kent
een gelijkaardige benadering met een pleidooi voor staatsinterventie en de nationalisatie
van basissectoren en banken.
Uit de grote crisis groeit ook het georganiseerd sociaal overleg. In 1936 komt de
eerste Nationale Arbeidsconferentie samen met werkgevers, vakbonden en regering, met
als resultaten: invoering van de 40-urenweek voor ongezond en gevaarlijk werk, betaald
verlof, verhoging van de kinderbijslag en erkenning van de vakbonden. In die crisisjaren
worden dus de kiemen gelegd voor de uitbouw van de welvaartsstaat na de Tweede
Wereldoorlog.
,WO II
Context na WO II:
o Heropbouw economie en samenleving na nazisme
o Elites willen
Economische crisis vermijden: context voor autoritaire bewegingen
Verspreiding revolutionaire elan vanuit vermijden
DE KLASSIEKE WELVAARTSSTAAT (1945-1975?)
Sprong naar de welvaartsstaat
o Intern : compromis tussen arbeid en kapitaal
o Extern: steun vanuit Marshallplan VS >< USSR
Marshallplan: veel geld als steun geven in de hoop dat we niet zouden
vallen voor het communistische regime
Tijdens de Tweede Wereldoorlog voeren leiders van werkgevers en werknemers geheime
gesprekken over de heropbouw van de economie en de uitbouw van de sociale zekerheid.
Dit leidt tot het Pact van sociale solidariteit (28 april 1944), dat de fundamenten
legt voor nieuwe arbeidsverhoudingen en de welvaartsstaat:
- de werkgevers erkennen de vakbonden en werken aan een hogere
levensstandaard door loonsverhoging en de uitbouw van de verplichte sociale
zekerheid;
- de werknemers erkennen het gezag van de werkgevers in de ondernemingen en
werken loyaal mee aan economische groei
Dit sociaal pact wordt zeer vlug door de regering omgezet in wetgeving door de
Besluitwet van 28 december 1944, die de sociale zekerheid organiseert. Dit zorgt voor
een plotse sprong vooruit naar de welvaartsstaat, want de ontwikkelde systemen worden
met deze wet eenvormig en verplicht gemaakt.
De vlugge ontwikkeling van de welvaartsstaat wordt aangezwengeld door de sterke
investeringen in de heropbouw na de Tweede Wereldoorlog in West-Europa: het
Marshallplan injecteert veel Amerikaans kapitaal in de West-Europese economische
heropbouw, om West-Europa sterker aan de Verenigde Staten te verbinden - tegen het
‘Oostblok’ onder leiding van de Sovjetunie.
PACT VAN SOCIALE SOLIDARITEIT:
o Resultaat van geheime gesprekken tijdens WO II
o Historische compromis wordt basis van welvaartsstaat
SPRONG NAAR WELVAARTSSTAAT: (ACHILLES VAN ACKER:
BELANGRIJKE MINISTER!!)
o Besluitwet Van Acker (!) (1944): uitbouw sociale zekerheid
o Wederopbouw door Marshallplan VS groei en sociale voorzieningen
,KENMERKEN VAN DE WELVAARTSSTAAT
De welvaartsstaat is een specifieke samenlevingsvorm die na de tweede wereldoorlog in
een aantal rijke ‘westerse’ landen ontstond.
Welvaartsstaat: samenlevingsvorm waarin de overheid een aantal grondrechten van
burgers garandeert
KENMERKEN VAN DE BELGISCHE WELVAARTSSTAAT:
1. GEMENGDE ECONOMIE
o Vrijemarkteconomie economische groei
o Overheidstussenkomst sociale bescherming
De welvaartsstaat is de vormgeving van de moderne industriële samenlevingen met een
hoge levensstandaard. De overheid komt tussen in de economie van die samenlevingen
om de groei te bevorderen en de werkloosheid te bestrijden, binnen een kapitalistische
economie.
2. OVERHEID STAAT IN VOOR REALISATIE SOCIALE GRONDRECHTEN
o Sociale wetgeving niet alleen wettelijk omschreven maar ook omgezet in
voorzieningen
o Welvaartsstaat vormt dus samenhangend geheel van zowel wetgeving als
concrete sociale voorzieningen op verschillende terreinen, zoals sociale
uitkeringen, de arbeidswetgeving, de sociale voorzieningen (onderwijs,
gezondheid, cultuur en vrije tijd, huisvesting, …) maar ook inkomensverdeling
(fiscaal recht)
3. SOCIALE ORGANISATIES BELANGRIJK IN DE VOORBEREIDING EN
UITVOERING
Overheid staat garant voor deze grondrechten, maar in beleidsvoorbereiding en
beleidsuitvoering spelen autonome sociale organisaties een belangrijke rol:
o Werkgever en werknemersorganisaties maken afspraken over de loonvorming,
los van de overheid. Ze besturen instellingen van de sociale zekerheid.
o Sociale organisaties niet alleen betrokken bij de beleidsvorming, ook bij de
beleidsuitvoering: De vakbonden zorgen voor de uitbetaling van
werkloosheidsuitkeringen en de ziekenfondsen betalen ziektekosten terug
o Ook in de brede sociale sector (zoals de zorg voor ouderen, jeugd of
gehandicapten) wordt de uitvoering vooral toevertrouwd aan social profit
organisaties.
4. GELEIDELIJKE HERVORMINGEN BINNEN PARLEMENTAIRE DEMOCRATIE
De strijd voor meer sociale rechten en voorzieningen heeft geleid tot de geleidelijke
uitbouw van de welvaartsstaat, met hervormingen zoals het algemeen stemrecht, de
sociale wetgeving, de uitbouw van de sociale zekerheid, de verlenging van de
leerplicht, ... De welvaartsstaat is niet het gevolg van een plotse revolutionaire
omwenteling, maar van geleidelijke hervormingen binnen de parlementaire democratie.
o In een democratie kan de regering niet eigenmachtig voorzieningen of
uitkeringen opbouwen of afbreken, want de regering staat onder de politieke
controle van de volksvertegenwoordigers.
o Verder kunnen de burgers hun voorkeuren uiten via democratische
verkiezingen.
5. ETHISCHE DIMENSIE:
, o Waarden zoals zelfbeschikking (liberaal) of meer gelijkheid (socialistisch)
o Compromis tussen
1. Arbeidsethiek – uitkeringen op basis van loon
2. Welzijnsethiek – uitkeringen volgens behoefte
De welvaartsstaat is niet alleen een samenlevingsvorm maar heeft ook een ethische
dimensie. Die berust niet op een eenduidige politieke ideologie, maar is eerder gebouwd
op verschillende principiële compromissen.
o Er is het compromis tussen arbeidsethiek en welzijnsethiek: de
arbeidsethiek zien we in de link tussen sociale uitkeringen en het loon, maar de
welzijnsethiek wordt hierin gemengd door de afzwakking van de proportionaliteit
met een minimum en een maximumuitkering.
o Verschillende politieke stromingen hebben een inbreng gehad: individuele vrijheid
en vrijemarkteconomie (liberalisme); herverdeling en collectieve diensten door
overheidsinterventie (sociaaldemocratie).
KENMERKEN VAN TYPES WELVAARTSSTATEN
WERKING VAN DE
WELVAARTSSTAAT
HERVERDELING VAN INKOMEN
In de welvaartsstaat is de welvaart van personen en huishoudens niet enkel afhankelijk
van hun primaire inkomen uit hun positie op de markt. Het ‘primaire’ inkomen
wordt immers
o enerzijds verminderd met bijdragen voor de sociale zekerheid en directe
belastingen op het inkomen
o anderzijds aangevuld met inkomensoverdrachten, vooral uitkeringen vanuit de
sociale zekerheid (bijvoorbeeld kinderbijslag) en de sociale bijstand,
Zo ontstaat het secundair of het vrij beschikbaar inkomen.
Dit secundair inkomen
o vermindert dan verder met indirecte belastingen verbonden aan het verbruik
van bepaalde goederen en diensten (vooral BTW op producten en accijnzen op
bijvoorbeeld benzine of tabakswaren)
, o maar verhoogt door prijsverlagende subsidies (zoals bouwpremies ) en extra
voordelen van de werkgever (zoals de bedrijfswagens)
o we mogen ook niet vergeten dat het inkomen ook verhoogt doordat we gebruik
maken van allerlei goederen en diensten. Dat gebruik kan een inkomen in geld
opleveren (bijvoorbeeld een studiebeurs) of een tussenkomst in natura
(bijvoorbeeld het kunnen volgen van goedkoop onderwijs). Soms is dat individueel
toerekenbaar (studiebeurs) soms niet (politie).
De
grafiek toont per land 2 ongelijkheidsniveaus,
uitgedrukt in ginicoëfficiënten
In welvaartsstaten is er een groot verschil tussen het primaire en het secundaire of
beschikbare inkomen. Belastingen en transfers in de sociale zekerheid, zoals
gezinsbijslag en pensioenen, doen de ongelijkheid dalen. Dit zien we in de grafiek. (uitleg
+ blok gini-coëfficiënt)
o De bovenkant van de pijl geeft de ongelijkheid weer in het primair inkomen. De
grote ongelijkheid in de primaire inkomens toont aan dat de inkomensgroei de
laatste twintig jaar vooral naar de rijkste 10% is gevloeid.
o De onderkant van de pijl toont de ongelijkheid in het beschikbaar inkomen, na
belastingen en transfers via de sociale zekerheid. Die zorgen ervoor dat de
ongelijkheid tussen de beschikbare inkomens fel vermindert.
De afstand tussen de twee punten toont dus hoeveel ongelijkheid er wordt weggewerkt
door de fiscaliteit en de sociale uitkeringen. Die herverdeling werkt in België zeer sterk en
het resultaat is dat de ongelijkheid tussen die beschikbare inkomens in Europa nergens
kleiner is dan in België.
De cijfers tonen dat de ongelijkheid in het beschikbaar inkomen in België meer dan de
helft lager ligt dan de ongelijkheid in het totale inkomen. Daarin spelen twee effecten:
, o De progressiviteit van de belastingen trekt de hogere inkomens naar beneden.
Op hogere schijven van het inkomen wordt een hoger belastingspercentage
toegepast, zodat de gemiddelde belastingsdruk stijgt met het inkomen
o De transfers via de sociale uitkeringen trekken de beschikbare inkomens bij
de groep met de lagere inkomens naar boven. En belangrijk: die transfers hebben
een grotere impact op de ongelijkheid dan de fiscale correctie.
SOCIALE UITKERINGEN: SOCIALE ZEKERHEID EN SOCIALE BIJSTAND
In onze welvaartsstaat wordt de financiële
zekerheid van burgers ondersteund door twee
types sociale uitkeringen.
De sociale zekerheid vangt de gevolgen op van
een aantal sociale risico’s of gebeurtenissen.
Ze werkt als een verzekering met bijdragen in
drie grote stelsels: de werknemers, de
zelfstandigen en de ambtenaren.
Wie niet of onvoldoende beschermd is door de sociale zekerheid – zoals een zelfstandige
die failliet gaat – valt terug op het vangnet van de sociale bijstand. Die is niet gebaseerd
op het principe van verzekering maar op dat van ‘behoefte’. Het doel is een
minimuminkomen te garanderen aan de hele bevolking. Deze sociale bijstand wordt
gefinancierd met belastingbijdragen en is dus niet gebaseerd op loon. De uitkering is
altijd gebonden aan een onderzoek van de bestaansmiddelen.
SOCIALE ZEKERHEID
De sociale zekerheid beschermt tegen bepaalde sociale risico’s.
Bij loonverlies (door werkloosheid, pensioen of arbeidsongeschiktheid) ontvang je een
vervangingsinkomen. Dat is gekoppeld aan het vroegere verdiende loon.
Als je bepaalde ‘sociale lasten’ moet dragen, zoals ziekte of de opvoeding van kinderen,
dan ontvang je een aanvulling op het inkomen.
De sociale zekerheid is een vorm van algemene, verplichte verzekering. Wie
verzekerd is moet aan voorwaarden voldoen om een uitkering te kunnen krijgen. Toch
verschilt de sociale zekerheid van de klassieke verzekeringen. De centrale idee is immers
niet verzekering, maar solidariteit:
o Horizontale solidariteit: iedereen betaalt hetzelfde bijdragepercentage, ongeacht
het risico. Zo betaalt een laaggeschoolde werknemer in verhouding eenzelfde
percentage als ‘premie’ voor de werkloosheidsverzekering, ook al is de kans op
werkloosheid groter;
o Verticale solidariteit: de inkomensaanvullende uitkeringen, zoals de terugbetaling
van medische kosten, zijn niet gebonden aan het inkomen; de
vervangingsinkomens kennen minimum- en maximumgrenzen of zijn gekoppeld
aan de gezinssituatie (bijvoorbeeld hogere werkloosheidsuitkering voor het
‘gezinshoofd’);
o Intergenerationele solidariteit: in het pensioenstelsel worden de bijdragen van de
huidige actieve werknemers gebruikt voor de uitbetaling van de pensioenen van
de huidige senioren;
o Nationale solidariteit: naast bijdragen op het loon is er voor de sociale zekerheid
ook een algemene bijdrage uit de belastingen voorzien.
, UITGAVEN VAN DE SOCIALE ZEKERHEID ONTVANGSTEN VAN DE SOCIALE ZEKERHEID
Niet de werkloosheid, maar de geneeskundige 1. Bijdragen (meer dan 60%)
verzorging en de pensioenen zijn de grootste kosten 2. Middelen van de overheden (federale dotaties,
subsidies van de gewesten) en alternatieve
financiering (vooral uit inkomsten van btw)
3. Kleinere inkomsten (bijzondere bijdrage,
opbrengsten uit beleggingen, terugbetaling
farmaceutische bedrijven)
CORONA
De coronacrisis had een gigantisch effect op de ontvangsten
en vooral de uitgaven van de sociale zekerheid
(Onderscheid werknemers, zelfstandigen en
gezondheidszorg)
SOCIALE BIJSTAND (WORDT NIET BEVRAAGD)
Niet volgens bijdrage maar volgens ‘behoefte’: onderzoek bestaansmiddelen!
4 bijstandsuitkeringen
o Leefloon
o Inkomensgarantie voor ouderen
o Uitkeringen aan personen met beperking
o Gewaarborgde gezinsbijslag
Het doel is een minimuminkomen te garanderen aan de hele bevolking.
COLLECTIEVE VOORZIENINGEN