Samenleving en Sociaal Werk
Les 1: Introductie Samenleving en Sociaal Werk
Het Samenspel Tussen Theorie en Sociaal Werk
Theorie speelt een cruciale rol in het sociaal werk. Vanaf het begin is er een wisselwerking tussen
theorie en praktijk geweest, waarbij sociaal werk zich voedt met concepten en theorieën uit andere
disciplines. Theorie fungeert als een lens, die in dialoog met de praktijk wordt ontwikkeld. Dit
betekent dat theorie niet alleen top-down wordt opgelegd, maar ook dat kennis vanuit de praktijk
kan ontstaan. Deze praktijk- en ervaringskennis kan uiteindelijk fundamentele kennis en theorie
worden.
Verschillende Wereldbeelden en Paradigma’s
Sociaal werk wordt beïnvloed door specifieke ervaringen van experts in diverse situaties, wat
resulteert in een rijke verscheidenheid aan perspectieven en spanningsvelden. De visie op de
verhouding tussen theorie en praktijk is dat voorspellende theorieën en universals in de menselijke
aangelegenheden niet haalbaar zijn. Concrete, context-afhankelijke kennis is daarom waardevoller
dan het zoeken naar algemene theorieën en universals. Sociaal werkers werken met concepten die
aangepast moeten worden aan hun eigen kennis en de specifieke situaties waarin ze opereren.
Theorie als Referentiekader
Theorie biedt een referentiekader voor het kaderen en analyseren van nieuwe situaties. Het draagt
bij aan het reflectieproces van sociaal werkers, daagt hen uit en stimuleert dialoog en confrontatie.
Sociaal werkers moeten empirische problemen laten bepalen welke theoretische en
methodologische middelen geschikt zijn, zoals Mills (1959) benadrukt. Sociaal werkers zijn actieve
subjecten die theoretische kennis bekritiseren en reconstrueren in hun dagelijkse handelen.
,Les 1: Sociaal Werk Pioniers en Duurzame Dilemma’s
De Praktijk en Geschiedenis van Sociaal Werk
Wim Verzelen, een grondlegger van sociaal werk in Vlaanderen,
benadrukt dat maatschappelijke probleemsituaties altijd
centraal staan in sociaal werk. De geschiedenis van sociaal werk
is geworteld in de caritas, waarbij armenzorg vanuit kloosters
en gasthuizen in de middeleeuwen ontstond. Met de opkomst
van steden en de industrialisering namen overheden steeds
meer zorginitiatieven over, wat leidde tot een georganiseerde
aanpak van armenzorg.
De Diepe Roots van Sociaal Werk
Sociaal Werk groeit weg uit de caritas
We vertrekken van in de middeleeuwen vertrekkend vanuit
het geloof (gasthuizen, kloosters,…) die opvang voorzagen.
Nadien kwamen er andere factoren na de geestelijke macht
door de ontwikkeling van steden.
Deze steden wouden een cesuur en wouden alle macht
over het organiseren van opvang en zorg.
Vervolgens was er industrialisering en moest iedereen aan
het werk, was er bestraffing voor bedelaars, etc…
Vervolgens neemt overheid meer over → meer initiatieven
opgericht
In de 7e tot 9e eeuw werd armenzorg voornamelijk georganiseerd door abdijen en hun paters en
zusters. Ze verzorgden zieken, zwervers, bedevaarders, wezen, gehandicapten,…
Tussen de 11e en 15e eeuw werd armenzorg gezien als een religieuze plicht, beheerd door parochies
en stadsbesturen. Er ontstaat een tweeluik in de hulpverlening: ambulante hulpverlening en
residentiële hulpverlening.
Ambulante hulpverlening omvat voornamelijk voedselbedelingen, die georganiseerd worden door
de kerk. Deze voedselbedelingen worden beheerd door leden van de kerk en gecontroleerd door het
stadsbestuur. Personen die in aanmerking wilden komen voor deze hulp, moesten zich inschrijven.
De organisatie en uitvoering van deze voedselbedelingen was in handen van tafelmeesters,
notabelen die door het stadsbestuur waren gekozen. Zij waren verantwoordelijk voor het
verzamelen, beheren en verdelen van de goederen.
Residentiële hulpverlening daarentegen bestond uit kleinschalige voorzieningen en gespecialiseerde
gasthuizen. Deze voorzieningen werden georganiseerd door de kerk, private burgers en
burgerschappen. De residentiële hulpverlening bood een meer permanente en gespecialiseerde
vorm van zorg voor degenen die het nodig hadden, in tegenstelling tot de tijdelijke en directe
ondersteuning van de ambulante hulpverlening.
,In de 16e tot 18e eeuw veranderde deze visie. Er vond een cesuur plaats in de kijk op armoede: in
plaats van een religieuze benadering werd armoede nu vanuit stedelijk bestuur aangepakt. Een
belangrijke voortrekker in deze nieuwe benadering was Juan Luis Vives (1492-1540), die in 1525 zijn
werk "De subventione pauperum" schreef, in 1533 vertaald als "Secours van de aermen".
Vives pleitte voor een strikt verbod op bedelarij, de organisatie van arbeidsdwang, en de centralisatie
van steunfondsen. Hij vond dat het de taak van de wereldlijke macht was om de zorg voor armen op
zich te nemen, wat moest gebeuren door de stedelijke magistraten. Volgens Vives was het de plicht
van de wereldlijke overheden om de openbare orde te handhaven, omdat het aan hun lot overlaten
van armen een gevaar voor de rijken vormde. Magistraten moesten van bedelaars goede burgers
maken door hen een arbeidsplicht op te leggen of hen te ondersteunen als ze werkonbekwaam
waren.
Door bedelarij te verbieden, zou de stedelijke economie gestimuleerd worden doordat het aanbod
van arbeidskrachten zou stijgen. Tegelijkertijd zouden armen in staat gesteld worden zich aan Gods
wil te onderwerpen en hun sociale plicht te vervullen. Vives benadrukte ook de rationalisatie van de
armenzorg en het belang van onderwijs aan kinderen. Zijn benadering was individueel gericht,
waarbij elke arme persoon onderzocht werd om te bepalen of hij daadwerkelijk recht had op
armenzorg. Deze aanpak werd uitgevoerd door middel van onderzoeken: men controleerde of een
persoon wel echt in de stad woonde en of hij werkelijk niet in staat was om te werken. Pas na een
verblijf van minstens drie jaar in de stad kreeg iemand recht op voedselverdeling en andere vormen
van steun. De 'Gemene beurs' werd ingesteld, een groep bedelvoogden die onderzochten of een
arme persoon daadwerkelijk recht had op armenzorg. Zij beoordeelden de gezondheidssituatie,
gezinsituatie, moraliteit, en hielden een register bij met de evoluties van elke persoon. Zo werd
armenzorg systematisch en ordelijk georganiseerd.
Sociale Kwestie (19e Eeuw)
De grote industrialisatie in de 19e eeuw leidde tot uitbuiting van arbeiders en sociale onrust. Dit
vormde de basis voor sociaal werk, met caritas en filantropie als belangrijke drijfveren. Vrouwen
speelden een grote rol door voedsel te verstrekken en gezinnen te bezoeken. In Engeland en Amerika
ontstonden belangrijke stromingen zoals de Charity Organisation Society (COS) en de Settlement
Movement, die beide de basis legden voor het moderne sociaal werk.
, Professionalisering van Sociaal Werk
Vroege Internationale Stamboom Sociaal Werk
Stilaan vindt er een professionalisering van het sociaal werk plaats, met ontwikkelingen in de twee
grote pijlers van het sociaal werk in Engeland en parallel in Amerika.
In Engeland vond de ontwikkeling van de Charity Organization Society (COS) plaats. Deze organisatie
hield zich bezig met voedselverdelingen en werd geleid door "burgerdames" die inzagen dat er
systemen en wetenschappelijke denkwijzen in de hulpverlening verwerkt konden worden. De COS
stelde vast dat duurzame hulpverlening mogelijk was als de hulpverleners een opleiding kregen. Deze
beweging ontstond vanuit het individuele maatschappelijk werk. Gelijktijdig ontwikkelde zich de
Settlement Movement, waarbij studenten van universiteiten in armere buurten projecten gingen
opzetten voor gezinnen in armoede en arbeiders. Deze beweging richtte zich op het verbeteren van
de leefomstandigheden door middel van directe betrokkenheid en ondersteuning.
Beide initiatieven, de Charity Organization Society en de Settlement Movement, werden letterlijk
overgenomen in Amerika. Deze ontwikkelingen markeerden een belangrijke stap in de
professionalisering van het sociaal werk, waarbij zowel in Engeland als Amerika systematische en
wetenschappelijk onderbouwde methoden in de hulpverlening werden geïmplementeerd.
Charity organisation society
De Charity Organisation Society (COS) was een belangrijke speler in de ontwikkeling van het sociaal
werk. In 1917 speelde Mary Ellen Richmond (Amerikaans) een cruciale rol door het systeem van
Octavia Hill (Engels) over te nemen en verder te ontwikkelen. Richmond wordt beschouwd als de
grondlegster van het social casework en heeft verschillende boeken geschreven op basis van de
ideeën van Octavia Hill, waaronder: “Friendly Visiting Among the Poor” (1899), “Social Diagnosis”
(1917) en “What is Social Case Work” (1922).
Context Richmond 1890 Baltimore
In 1899 publiceerde Richmond “Friendly Visiting Among the Poor”, waarin zij benadrukte dat sociaal
werk zich niet alleen moet richten op het psychologische aspect, maar ook op de bredere context
waarin een persoon leeft. Ze stelde dat het belangrijk is om gebruik te maken van de krachten van de
gezinsleden en de gemeenschap waarin zij wonen. Dit omvatte ook de inzet van burgerkrachten zoals
postbodes, brandweerlieden, bakkers en dokters. Tevens benadrukte Richmond het belang van
publieke zorg om gezinnen op het juiste pad te houden.
Context Richmond 1910 New York
In 1922 publiceerde Richmond “What is Social Case Work”, waarin ze een verschuiving in haar
benadering van sociaal werk beschreef. Al in 1917, in haar werk “Social Diagnosis”, had ze aandacht
voor veranderingen bij de cliënt, waarbij de klemtoon aanvankelijk lag op 'character' en 'mental
factors'. Later verschoof deze focus naar de persoonlijkheid in zijn sociale relaties. Richmond was van
mening dat de persoonlijkheid niet enkel in psychoanalytische zin benaderd moest worden, omdat
dit te veel de nadruk legde op interne en ziekelijke aspecten van een persoon. In plaats daarvan
moest de persoonlijkheid gezien worden in de context van zijn sociale relaties. Deze verschuiving in
benadering weerspiegelde een bredere maatschappelijke verandering: van de betrokkenheid van
mensen op hun gemeenschap in de 19e eeuw naar een 20e-eeuws individu dat zich moest
positioneren in een nieuwe soort (consumptieve) samenleving. Richmond's werk legde de basis voor
een meer holistische benadering van sociaal werk, waarbij zowel de individuele als de contextuele
factoren in acht genomen werden.