Cultuur- en mediatheorie
2023-2024
Prof. Walter Weyns
& Prof. Gert Verschraegen
Praktisch
- Cursusmateriaal: slides, ppt, syllabus ‘Cultuur- en mediatheorie’ via Acco
o Syllabus: sommige stukken zijn uitgebreider dan behandeld in de
les, af en toe zullen er ook stukken wegvallen uit de syllabus maar
dit wordt nog gecommuniceerd
- Examen: schriftelijk, gesloten boek
o De vragen gaan nooit over iets dat alleen in de syllabus staat en niet
wordt besproken in de les en vice versa tenzij expliciet vermeld in de
les
o Examenvragen:
Vier termen/begrippen kort omschrijven op zo’n derde van
een pagina → twee vragen uit deel 1 en twee uit deel 2. Bv.
‘wat is cultuurindustrie?’, je moet het uitleggen zodat iemand
zonder voorkennis het zal begrijpen
Vier open vragen, per deel één reproductie vraag (iets dat we
zo gezien hebben in de les) en één inzichtvraag (hiermee laat
je zien dat je meebent)
- Doordenkertjes: vragen op de slides met symbool van een dobbelsteen
o Zo’n 15 doorheen de lessen → er worden er vier op het examen
gegeven en daar mag je dan één uit kiezen om effectief te
beantwoorden. Het gaat om ongeveer een vijfde van de punten
o Denk op voorhand na over de vragen, zoek dingen op,…
1
,Hoofdstuk 1: inleiding
Enkele afbakeningen en bepalingen:
Cultuur = aangeleerd gedrag dat van generatie op generatie wordt doorgegeven.
Cultuur is een breder verspreid fenomeen, het is des mensen maar komt niet
alleen bij mensen voor → er zijn ook dieren met cultuur en zelf culturele
opsplitsingen binnen eenzelfde soort, bv. i.v.m. eetgewoontes
Voor onze soort, de mens, is cultuur wel belangrijker dan voor dieren. De mens is
een echt cultuurwezen.
1.1 Cultuur als domein of dimensie
1.1.1Cultuur als domein
Het menselijk handelen/leven/sociaal leven/… kan je onderverdelen in bv.
economie, zorg, transport,… en cultuur. Het is dus een bepaald domein binnen
het leven, bepaalde dingen behoren tot cultuur en andere niet → cultuur is bv.
musea, literatuur, theater,…
1.1.2Cultuur als dimensie
(de visie die in deze cursus grotendeels wordt gebruikt)
Cultuur is niet een specifiek domein van het leven, het is overal. Cultuur is wat
het hele sociale leven en het leven in het algemeen doordringt, er is niets dat je
doet of meemaakt dat niet op een of andere manier door cultuur is aangeraakt →
je kan je ’s ochtends op verschillende manieren wassen, je kan op verschillende
manieren ademen, hoe we communiceren, het onthouden van dromen
1.2 Cultuur als geheel van betekenissen – ‘nomisering’
Dit is een andere insteek die de ‘cultuur als domein of dimensie’ visie aanvult.
Cultuur is al datgene waar betekenis aan gehecht wordt, het is een verzameling
van betekenissen.
Nomisering (< nomos: naam, norm) = cultuur betekent of houdt in dat we dingen
herkennen en kunnen afbakenen → het ene voorwerp is een tafel en het andere
een stoel, we onderscheiden dingen en trekken grenzen. Naamgeving,
aanduiding,… zorgt voor ordening en mensen creëren zo ook hun eigen orde.
Norm: als je iets een naam geeft zeg je meteen ook hoe je je ertegen moet
verhouden, hoe je je met dat ding moet verhouden. Je onderscheidt de wereld in
verschillende categorieën en soorten en daardoor weet je wat je ermee moet
doen → naamgeving leidt tot normatieve consequenties.
Cultuur is door de mens gemaakt maar kan ook hard zijn voor sommige mensen
→ bv. binaire genderverdeling (ontstaan door naamgeving) is hard omdat er
mensen zijn die zich hier niet in vinden, er kwam dan ook een nieuwe ‘categorie’
non-binair (ook naamgeving).
2
,1.3 Cultuur als tweede natuur (A. Gehlen)
(Gehlen probeert ‘de mens’ af te bakenen → wat noemen we een mens? Wanneer
ben je het en wanneer niet? En als we het een mens noemen (naamgeving), wat
zijn dan de gevolgen (norm)? → bv. het toepassen van de mensenrechten.)
Volgens Gehlen is cultuur biologisch onmisbaar
1.3.1 Vroeggeboorte (anatomische plasticiteit)
Volgens Gehlen is de mens in vergelijking met andere soorten erg traag. Als een
aapje geboren wordt kan het zich relatief snel vastgrijpen aan de moeder, maar
kleine mensbaby’s kunnen eigenlijk zo goed als niets. De mens lijdt dus volgens
Gehlen aan vroeggeboorte. Eenmaal uit de baarmoeder heeft de mens behoefte
aan ondersteuning die onze biologische natuur niet kan geven. Mensen hebben
ook geen anatomische uitrusting of kenmerken die specifiek zijn, zoals klauwen
of vleugels. Het belangrijkste anatomische kenmerk zijn onze handen, waarmee
we kunnen slaan, boksen, piano spelen,… maar het is niet erg gespecialiseerd.
1.3.2 Neotenie
Neotenie is het behoud van juveniele kenmerken bij volwassen
exemplaren van een soort. Hoe ouder een dier wordt, hoe minder
jonge kenmerken het heeft → is niet zo bij de mens, die heeft meer
juveniele kenmerken. Als we een foto van een jonge en oudere
chimpansee vergelijken met de mens, zien we dat we meer lijken
op de jonge chimpansee.
1.3.3 Instinctarmoede en weltoffenheit
In vergelijking met andere soorten (dieren) zijn we instinctarm, we hebben geen
echte instincten zoals dieren die hebben. Dieren weten instinctief wat ze moeten
doen en hoeven hier niet over na te denken, de mens heeft dit niet.
Weltoffenheit → ‘openheid van de wereld’ → we hebben veel mogelijkheden,
mede ook door het gebrek aan instincten, en daardoor leven we als het ware in
een open wereld. Die openheid en mogelijkheden maken ons ook wel kwetsbaar.
De mens is biologisch een Mängelwesen, gekenmerkt door instabiliteit en
onzekerheid → is psychologisch moeilijk om te verdragen, daarom wordt de mens
gedwongen om stabiliteit in zijn leven te brengen door eigen activiteit → cultuur,
en specifiek sociale instituties.
De mens is te vroeg geboren, moet nog veel leren en is nog niet bepaald → de
mens is dus nog niet af bij de geboorte. Door die gebrekkige biologie bij de
geboorte hangen we dus meer af van onze omgevingsfactoren, en dat brengt ons
tot cultuur. We kunnen niet zonder cultuur en blijven erdoor leven.
Instituties/cultuur gaan als instinct-vervangend mechanisme optreden.
1.3.4 Achtergrondfunctie van instituties
Volgens Gehlen zijn sociale instituties de tweede natuur van de mens.
Sociale instituties = cultureel geproduceerde gedragspatronen die aan het
menselijk leven een stabiliteit geven die de biologische constitutie niet kon
geven, het zijn aangeleerde manieren van denken, voelen en handelen.
De instituties vullen een achtergrondfunctie in. Ze ontlasten de mens van het
moeizaam en onophoudelijk maken van keuzes. Instituties geven ook oplossingen
voor problemen waarvan we ons nog niet helemaal van bewust zijn op het
moment dat we die institutie leren → we leren een taal maar weten op dat
moment nog niet welke problemen we er later mee kunnen oplossen, dit is
typisch voor cultuur. Andere voorbeelden van instituties: markt, onderwijs, gezin,
3
, religie, huwelijk,… → kenmerkend is dat instituties levensbelangrijke functies
vervullen en dat de historische oorsprong van instituties moeilijk achterhaalbaar
is.
1.3.5 Urmensch und Spätkultur
Spätkultur = de postcultuur-periode = cultuur loopt op zijn laatste benen.
Gehlen suggereert dat er ooit een tijd was dat de mens(achtige) op een punt
stond om uit te sterven omdat er niet genoeg culturele middelen waren, maar
dankzij een explosie van cultuur en culturele middelen floreerde de mens(achtige
plots) → cultuurperiode → cultuur helpt ons te oriënteren en keuzes te maken in
het leven, het zorgt voor naamgeving en normering.
Gehlen oppert hypothese van de desinstitutionalisering
- We bevinden we ons momenteel in de postcultuur-periode, die volgde op
de cultuurperiode. In de postcultuur-periode begint cultuur stilletjes aan de
oriënterende functie kwijt te geraken. Hoewel er in de periode voor de
cultuurperiode een gebrek aan cultuur was, is er nu in de postcultuur-
periode misschien wel te veel cultuur → er is verwarring in plaats van
oriënteren, hoe meer je kijkt/luistert/… hoe meer je in de war bent.
- Desinstitutionalisering = stabiliteit van instituties verzwakt in de huidige
samenlevingen. Instituties zijn niet meer vanzelfsprekend, individuen
leggen zich niet meer gedachteloos neer bij wat instituties voorschrijven →
ze trekken alles in twijfel en nemen een reflectieve houding aan. De
subjectivering neemt toe aangezien cultuur het laat afweten en niet meer
zegt wat te doen, meer subjectiviteit omdat de objectiviteit van de
instituties wegvalt.
1.4 Cultuuranalyse: zin, tekens, praktijken
De cultuursociologische analyse is erop gericht om het cultureel proces van
ordening en zingeving aan het licht te brengen, maar dat betekent niet dat er een
eenduidige cultuursociologische benadering bestaat. We bespreken er in dit vak
(kort) drie.
1.4.1 Verstehende benadering – zin (Dilthey, Rickert, Weber)
Wat is betekenis, wat is zingeving, wat is ‘zin’? Deze benadering gaat ervan uit
dat als je cultuur wil analyseren, je moet proberen te begrijpen wat de mensen
doen → de zin vatten van de gebouwen waarin ze leven, de straten die ze
aanleggen,…
Het valt samen met de hermeneutische en verstehende traditie van het
neokantisme en vooral Weber.
1.4.2 Semiotiek – teken (de Saussure, Peirce)
Cultuur is betekenisgeving, daarom staat hier de analyse van tekens (=de
dragers van betekenis) centraal → zin komt niet uit de lucht gevallen, het wordt
gegenereerd door tekens. Wat is een teken dan en hoe zit het in elkaar? Dit wordt
bestudeerd in de tekenleer. Er zijn verschillende strekkingen/stromingen binnen
de tekenleer, de twee belangrijkste zijn die van Saussure en Peirce.
4