Samenvatting Bio- en Neuropsychologie (groot en volledig)
13 vues 0 fois vendu
Cours
Bio- en Neuropsychologie (6461PS010Y)
Établissement
Universiteit Leiden (UL)
Dit document is een samenvatting van het vak Bio- en Neuropsychologie. Dit vak wordt in het eerste jaar van de studie Psychologie gegeven. De samenvatting bestaat uit 33 pagina's. Het omvat de belangrijke stof van het vak.
Het zenuwstelsel bestaat uit twee typen cellen:
- Neuronen: zenuwcellen die informatie ontvangen en doorsturen naar andere cellen
- Glia (neuroglia): deze hebben veel verschillende functies binnen het brein
De structuur van een neuron lijkt op die van andere dierlijke cellen:
- Membraan: buitenste laag of het oppervlak van een cel en laat via eiwitkanalen
water, zuurstof en verschillende andere chemicaliën door
- Celkern (nucleus): deze bevat chromosomen
- Mitochondriën: deze zorgen voor de energievoorziening in een cel
- Ribosomen: deze zorgen voor de synthese van eiwitten om de cel werkzaam te
houden
- Endoplasmatisch reticulum: deze vervoert de geproduceerde eiwitten naar de
juiste locatie in de cel
Bouwstenen neuron:
- Dendrieten: vertakkende vezels die naar het einde toe dunner worden. Hoe groter
de oppervlakte van de dendriet, hoe meer informatie het kan ontvangen via
synaptische receptoren. Het geleidt signalen naar het cellichaam toe
- Dendritic spines: kleine uitstulpingen die de oppervlakte van de dendriet vergroten,
zodat er meer plaats is voor synapsen
- Cellichaam/soma: deze omvat de celkern, ribosomen en mitochondria. Hierin vindt
veel metabolische activiteit plaats. Het is vaak bedenkt met synapsen (net zoals
dendrieten)
- Axonen: deze sturen informatie vanuit het cellichaam door naar andere neuronen,
organen en spieren. Het geleidt dus signalen van het cellichaam af.
- Myelineschede: isolerend laagje rondom axonen, met onttrekkingen genaamd nodes
of Ranvier
- Presynaptisch terminaal: deze bevindt zich aan het einde van een axon. Hier
worden chemicaliën overgedragen aan anderen neuronen
Verschillende soorten neuronen:
- Motorneuronen: het cellichaam ligt in het ruggenmerg -> efferente neuronen
- Sensorische neuronen: het cellichaam ligt in het ruggenmerg -> afferente neuronen.
Deze neuronen zijn aan één kant heel gevoelig voor een bepaalde situatie, zoals licht
- Interneuronen (intrinscieke neuronen): de dendrieten en axonen liggen geheel
binnen één structuur (bijvoorbeeld de thalamus)
Efferente neuronen: het axon geleidt impulsen van jet centrale zenuwstelsel af richting de
spieren (bijv. motorneuronen)
Afferente neuronen: het axon geleidt impulsen van receptoren in bijvoorbeeld de huid naar
het centrale zenuwstelsel (bijv. sensorische neuronen)
Verschillende typen glia (kleine neuronen):
- Astrocyten: sterkvorming, bevinden zich rondom de synapsen van axonen met
vergelijkbare functies. Hierdoor schermen ze de synaps af van andere chemicaliën.
Ook helpen ze neuronen om hun output te synchroniseren en zorgen ze door het
verwijden van bloedvaten voor meer aanvoer van voedingsstoffen naar actieve
hersengebieden
- Microglia: kleine cellen die virussen, schimmels, zwakke synapsen en dode of
beschadigde neuronen verwijderen
, - Oligodendrocyten (brein/ruggenmerg), Schwann cellen (perifere zenuwstelsel):
deze zorgen voor de myeline rondom axonen en leveren voedingsstoffen aan axonen
xodat deze goed kunnen functioneren
- Radiale glia: deze zorgen voor de juiste verplaatsing van neuronen tijdens de
embryonale fase. Daarna vormen ze om tot neuronen, astrocyten of oligodendrocyten
Volgens de tripartite hypothese laat het uiteinde van een axon chemicaliën vrij, waarop een
astrocyt ook bepaalde chemicaliën vrijlaat. Daardoor wordt de boodschap naar andere
neuronen versterkt of aangepast
Bloed-breinbarrière: deze bestaat uit endotheelcellen die de wand van de haarvaten
vormen. Het zorgt ervoor dat veel stoffen niet zomaar vanuit het bloed in het brein terecht
kunnen komen. Dit is belangrijk om virussen, bacteriën en schadelijke stoffen uit het brein te
houden want het brein vervangt geen beschadigde neuronen. Sommige virussen en
bacteriën (hondsdolheid, herpes) kunnen helaas wel door de barrière heen. Bij Alzheimer
werkt deze barrière niet goed waardoor het brein beschadigd raakt. Bij chemotherapie
kunnen sommige medicijnen helaas niet door de barrière.
Actief transport: voor deze vorm van transport over het membraan is energie nodig. Dit is
van toepassing bij het verplaatsen van glucose en aminozuren van het bloed naar het brein.
Het verwerken van glucose kost zuurstof waardoor neuronen een voorraad zuurstof hebben.
Het risico op een tekort aan thiamine (vitamine B1 (stof die nodig is oom glucose te kunnen
gebruiken)) is groter. Een chronisch tekort leidt tot de dood van neuronen en Korsakoff.
Het membraan van een neuron bestaat uit twee lagen van fosfolipiden. Hiertussen bevindt
zich cilindrische eiwitmoleculen waardoor specifieke chemicaliën het membraan kunnen
passeren. In rust zorgt het membraan voor een elektrische gradiënt (polarisatie) -> een
verschil is elektrische lading tussen de binnen- en buitenkant van een neuron.
Rustpotentiaal -> de binnenkant is t.o.v. de buitenkant negatief geladen (- 70 mv).
Het membraan van een neuron is selectief permeabel -> niet alle chemicaliën worden even
makkelijk doorgelaten. In rust zijn de eiwitkanalen, die positieve natrium- en kalium ionen
doorlaten, gesloten.
Natrium-kaliumpomp: eiwitcomplex in het membraan die voor actief transport van natrium-
en kaliumionen zorgt (3 Na uit cel, 2 K in cel).
In rust oefenen twee krachten invloed uit op natrium- en kaliumionen:
- Elektrische gradiënt: deze zorgt ervoor dat positief geladen natrium- en kaliumionen
geneigd zijn om de negatief g4eladen binnenkant van het neuron positiever te
maken. Natrium wordt echter buiten de cel gehouden door de pomp en doordat de
eiwitkanalen in het membraan in rust natrium niet doorlaten
- Concentratiegradiënt: deze zorgt er voor dat natrium de cel in gaat. Voor kalium
geldt hier het tegenovergestelde. De pomp en de elektrische gradiënt kunnen kalium
weer in het neuron krijgen
Chloride-ionen zijn negatief geladen en bevinden zich vooral buiten het neuron. Negatief
geladen eiwitten zorgen binnen de cel voor het in standhouden van de rustpotentiaal.
Actiepotentialen: boodschappen die doorgegeven worden via axonen. Het ontstaan:
1. Rustpotentiaal -> natrium vooral buiten de cel, kalium vooral binnen de cel
2. Als een stimulatie de drempelwaarde overschrijdt, ontstaat er depolarisatie van het
membraan. De natriumkanalen openen en natrium (en kalium) stroomt de cel in
(binnenkant neuron positief)
, 3. Natriumkanalen sluiten en de pomp pompt natrium (en kalium) weer naar buiten.
Hierdoor ontstaat een korte hyperpolarisatie (binnenkant neuron negatiever dan
tijdens rustpotentiaal)
4. Neuron herstelt zich tot de rustpotentiaal
Bij depolarisatie is er sprake van een alles-of-niets wet -> een stimulatie zorgt voor een
actiepotentiaal als de drempelwaarde wordt overschreden.de intensiteit van de stimulus
bepaalt de timing (snelheid en ritme) waarmee actiepotentialen na elkaar worden
gegenereerd.
In het membraan van het axon bevinden zich spannings-beveiligde kanalen (voltage-
gated channels) -> eiwitkanalen die specifieke moleculen (zoals natrium, kalium) doorlaten.
Reserved polarity: positieve polariteit i.p.v. een negatieve polariteit zoals bij de
rustpotentiaal het geval is.
Verdovende medicijnen: deze zorgen ervoor dat neuronen natrium kan opnemen,
waardoor actiepotentialen worden geblokkeerd -> men voelt geen pijn.
Aan het begin van een actiepotentiaal is er sprake van back-propagation -> de
actiepotentiaal wordt ook richting de dendrieten en het cellichaam gestuurd. Hierdoor
registreren ze dat er een actiepotentiaal is. Dit maakt dendrieten meer vatbaar voor
veranderingen die plaatsvinden tijdens leren.
Myeline zorgt voor sprongsgewijze geleiding (saltatory conduction) -> impulsen worden
van de ene node naar de volgende overgedragen, waardoor de overdracht versnel en
energie wordt bespaard.
Bij MS valt het immuunsysteem de myeline aan, hierdoor werken axonen slechter
Refractaire periode: periode na een actiepotentiaal waarin een neuron geen nieuw
actiepotentiaal kan uitvoeren. Hierdoor kan een actiepotentiaal maar één kant op gaan. Het
bestaat uit twee delen:
- Absolute refractaire periode: geen actiepotentiaal nodig (1 ms)
- Relatieve refractaire periode: sterke stimulus nodig voor actiepotentiaal (2 – 4 ms)
Lokale neuronen: kleine neuronen zonder axonen die informatie uitwisselen met hun buren.
Deze werken met een gegradeerd potentiaal (excitatory postsynaptic potential, EPSP) -
> een stimulatie die wel voor een verandering in het potentiaal van het postsynaptische
neuron zorgt, maar op zichzelf nog geen actiepotentiaal veroorzaakt. Wanneer ze elkaar snel
opvolgen, kan de drempelwaarde bereikt worden en een actiepotentiaal verzaakt worden.
Hoofdstuk 2
Synaps: kleien ruimte tussen neuronen waar communicatie tussen neuronen plaatsvindt.
Reflexen: automatische reacties van spieren op een stimuli. Reflexen verlopen in een
reflexboog (reflex arc) -> circuit van een sensorisch neuron tot een spierreactie. Het brein
kan een reflex versterken of verzwakken. Eigenschappen die duiden op speciale processen
tussen neuronen:
- Reflexen zijn langzamer dan overdracht via een axon (door een vertraagde
overdracht van impulsen tussen synapsen)
- Meerdere zwakke stimuli op dezelfde plek en tijd produceren een sterkere reflex dan
één stimulus doet
- Wanneer een set spieren geprikkeld wordt, wordt een andere set relaxed
, Temporele summatie: herhaalde stimuli zorgen voor een cumulatief effect wanneer deze
elkaar snel opvolgen
Ruimtelijke sommatie: gelijktijdige stimuli afkomstig van verschillende presynaptische
neuronen, kunnen ook d.m.v. een cumulatief effect samen voor een actiepotentiaal zorgen in
een postsynaptische neuron. Dit verloopt via ESPS’s.
Inhibitory postsynaptic potential (IPSP): tijdelijke hyperpolarisatie van het membraan
Veel neuronen hebben een spontaneous firing rate -> zonder synaptische input een
bepaald ritme actiepotentialen produceren.
Belangrijkste processen in een synaps:
1. Neuron produceert chemische stoffen die werken als neurotransmitters. Ze worden in
de axon terminals gesynthetiseerd en neuropeptiden in het cellichaam
2. Actiepotentialen verplaatsen langs axon. Bij de presynaptische terminal zorgt de
actiepotentiaal ervoor dat calcium de cel binnen komt. Calcium zorgt voor de afgifte
van neurotransmitters vanuit het presynaptische neuron in de synaptische spleet
3. De vrijgekomen moleculen verplaatsen dor diffusie in de spleet richting het
postsynaptische neuron, waar ze aan receptoren binden. Ze beïnvloeden daardoor
de werking van het postsynaptische neuron
4. Neurotransmitters komen los van de receptoren
5. Neurotransmitters worden terug opgenomen in het presynaptische neuron om ze nog
eens te gebruiken of ze verspreiden zich verder weg door diffusie
6. Soms stuurt het postsynaptische neuron een boodschap terug om de verdere afgifte
van neurotransmitters door het presynaptische neuron te beïnvloeden
Belangrijke soorten neurotransmitters: aminozuren, monoamines, neuropeptides, purines
en gassen. De vreemdste neurotransmitter: stikstofoxide -> giftig in grote hoeveelheden,
verwijd dichtstbijzijnde bloedvaten waardoor bloedtoevoer naar het brein toeneemt.
Neurotransmitters worden vaak opgeslagen in en rondom blaasjes (vesicles).
Bijna alle neurotransmitters worden gesynthetiseerd uit aminozuren:
- Acetylcholine wordt gemaakt uit choline
- Catecholamines (adrenaline, noradrenaline en dopamine) wordt gemaakt uit tyrosine
- Serotonine wordt gemaakt uit tryptofaan
Monoamine oxidase (MAO): enzym dat zorgt voor de afbraak van adrenaline,
noradrenaline en dopamine.
Exocytose: hierbij worden neurotransmitters vrijgelaten en komen in de synaptische spleet
Als neurotransmitters aan receptoren binden zijn er twee effecten mogelijk:
- Ionotrope effect: de receptor verandert door de binding met de neurotransmitter van
vorm, waardoor een kanaal voor een bepaald type ion ontstaat -> transmitters-gated
of ligand-gated. Het zorgt voor snelle informatieoverdracht (voor zicht en gehoor). De
meest voorkomende neurotransmitters hierbij zijn glutamaat en GABA
- Metabotrope effect: als een neurotransmitter aan een metabotrope receptor hecht,
buigt het receptoreiwit. Hierdoor komt het G-eiwit aan de andere kant van de receptor
(binnenkant cel) los. Hierdoor neemt de concentratie van een second messenger toe.
Deze communiceert met andere gebieden in de cel. Deze effecten beginnen later en
houden langer aan (smaak, pijn, emotie). De meest voorkomende neurotransmitters
zijn noradrenaline, dopamine en serotonine
G-eiwit: eiwit gekoppeld aan guanosine trifosfaat. Dit is een energie-opslaand molecuul
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur SlimPsychologie. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.