Orgaananatomie
Practicum: planning en groepjes 1e week van november. 5 practica in totaal (1 DK (O.3), 4 OA
(U0.23)). Benodigdheden: labojas, dissectiemateriaal, voorbereiding, tetanusvaccinatie. Bij
problemen: Marleen.Cools@uantwerpen.be
Doelstelling OA: Inzicht in wijze waarop vorm en functie samenhangen + diersoortverschillen + grote
evolutieve sprongen die hierbij gebeurd zijn. Anatomische kennis verwerven vd organen ifv
functionaliteit en klinische toepassingen.
Cursus en kleurtjes meebrengen voor tekeningen.
Examen: 30% DK (6/20, 40 MCQ met hogere cesuur), 70% OA (14/20)
Examen OA:
• Doel: structuren kunnen beschrijven, belang duiden, functie afleiden
• 50% theoretisch (10/20):
o 10 MCQ (moet je al 6 van de 10 juist hebben, anders wordt er niet verder verbeterd!)
(5/20)
o 1 inzichtsvraag mbt functionaliteit-diersoortverschillen (2.5/20)
o 1 klinisch georiënteerde vraag (2.5/20) (bv je wordt als DA bij hond geroepen, deze
symptomen, wat is een mogelijke diagnose en welke anatomische structuren liggen
hier aan de basis?)
▪ Voorbeeld: oproep Duitse Dog, anamnese: heeft gegeten, na het eten heel
wild, naar buiten gelopen, beginnen rollen, nadien binnen gekomen volledig
suf, apathisch in de mand, bleke mucosa, vermoeden shock. Meteen denken
aan maagtorsie! Shock door afsnoeren bloedvaten door torsie maag.
▪ Voorbeeld: paarden: koliek. Paard gaat met achterbenen slaan op de regio
waar het pijn doet (in abdomen). Zandkoliek: teveel zand in de top van het
cecum, het zand schuurt tegen de binnenwand van de blinde darm →
krampen → paard slaat op eigen abdomen.
▪ Gaat altijd over de anatomie, niet over de empathie naar de hond en
eigenaar toe. Concreet anatomisch houden!
o Geen proza schrijven, maar ook geen losse woorden. Duidelijke uitleg schrijven, to
the point.
• 20% praktisch examen (4/20)
o Structuren herkennen, benoemen en kenmerken
o We krijgen foto’s bv van een lever, en dan moeten we kunnen zeggen van welke
diersoort het is en dan zal er bv een leverlob aangeduid zijn en dan moeten we
zeggen welke structuur dat is.
• Op examen altijd het orgaan bij de benaming zetten!!
• Heel goed je kunnen oriënteren op basis van het uitzicht van organen. Ook van elk deel van
de darmen weten of het rechts of links in het abdomen ligt. Spelen met de aanzichten,
zodat je het meteen kan herkennen en meteen weet waar je moet zoeken.
,H1: Terminologie
NOMENCLATUUR
Anatomie gaat heel veel Latijnse termen gebruiken, dit maakt het op internationaal vlak heel
eenvoudig om over dezelfde structuur te praten. Vroeger was dit niet zo en werd aan elke structuur
die gevonden werd de persoonsnaam gebonden (bv. de Leydig-cel).
Er is een officiële nomenclatuur voor de humane anatomie maar ook een voor de veterinaire anatomie,
de nomina anatomica veterinaria. De meeste termen komen echter uit de humane geneeskunde
(Vesalius is hiermee gestart). Het nomina anatomica veterinaria is belangrijk omdat zo elke dierenarts
in elk land weet (door de Latijnse termen) over welke structuur het gaat.
We gaan structuren benoemen op basis van locatie. De glandulae buccales ventrales zijn de
speekselklieren in de wangen. Glandulae is al een meervoud, enkel: glandula. Als het maar één wang
zou geweest zijn spreken we van buccalis. Er wordt ook nog ventrales gebruikt, naar de buik toe, dus
er zullen ook glandulae buccales dorsales zijn.
ENKELE KLASSIEKE LICHAAMSSTREKEN
5 GROTE REGIO’S
• Caput: kop/hoofd
• Collum: hals
• Truncus: romp (buik- en borstholte)
• Cauda: staart
• Membra: ledematen (membrum = lidmaat)
REGIONES CAPITIS
• 7: regio oralis, de mondregio.
• 8: regio mentalis, hier ligt de nervus mentalis in.
• 9: regio orbitalis, dit is de regio van de oogkas.
• 13: regio masseterica, hier ligt een grote kauwspier in.
• 29: regio laryngea, heel belangrijk bij paard (bv cornage)
• 24: sulcus jugularis, met de vena jugularis, welke gebruikt
wordt voor bloednames
REGIONES COLLI
Dit is een heel belangrijke regio bij zowel de grote als kleine huisdieren. Bij de hond en kat ga je meestal
een bloedvat gebruiken van het voorste lidmaat maar dit kan soms heel moeilijk zijn. Daarom gaan
meer en meer dierenartsen gebruik maken van de bloedvaten in de kop.
,REGIONES TRUNCI
De regio van de romp gaan we nog onderverdelen in andere zones omdat dit zo een grote regio is:
• Regio dorsi: de regio van de rug.
• Pectoralis: de borststreek.
• Abdominis: de regio van de buik, deze is zo uitgesproken dat we ze nog eens opdelen in craniaal,
mediaal en caudaal.
• Pelvis: het bekken of de regio pelvina.
REGIONES ABDOMINIS
Een zeer belangrijke regio voor operaties. Voor de operatie (laparatomie)
wordt de navel (in de regio umbilicalis) als referentiepunt genomen, hier
staat geen haar op (littekenweefsel). Iets caudaal van deze structuur ga je
een snede maken naar caudaal (regio pubica). Soms is het beter om je
incisie voldoende groot te maken, zodat je een groot operatieveld hebt en
achteraf niet nog moet bijsnijden. Waarom nu in het midden van de buik?
Hier komen bilateraal de spieren samen in een mediaanlijn, een
peesstrook, de linea alba, waardoor je geen bloed krijgt in het operatieveld
(pees = collageen, het bloedt niet), als je in een spier snijdt, krijg je een
bloedbad. Door de linea alba, kom je aan het buikvlies en daarna aan de
organen, dan kan je operatie starten.
• 44: regio abdominalis lateralis
• 47: regio umbilicalis
• 48: regio inguinalis
• 49: regio pubica
REGIONES PELVIS
Voor rectaal onderzoek is deze regio zeer belangrijk. Het colon is zeer beweeglijk door de lange
ophangband waar het aan vastzit en dus kan je makkelijk het abdomen verkennen als je arm in het
colon zit. Helemaal dorsaal is de anus en daaronder, bij een vrouwelijk dier, de vulva. De ruimte tussen
de vulva en anus heet het peritoneum. Bij vrouwelijke dieren is deze afstand zeer klein maar bij
mannelijke dieren is deze veel groter.
Bij rectaal onderzoek is het belangrijk dat je tegen het dier staat vanachter (bij het paard beter aan de
dij, opzij, aangezien het enkel naar achter kan slaan met de achterbenen. Een rund kan opzij slaan, dus
daar sta je best pal achter), zodat het dier geen ruimte heeft om kracht op te bouwen om te slaan.
,BEGRIPPEN VAN LIGGING EN ORIËNTATIE
Deze termen gaan continu terugkomen dus zijn zeer belangrijk. Dit gaat ook gevraagd worden op het
examen. Kunnen uitleggen dat de lever caudaal zit van de longen, de tepels liggen ventraal van de
maag, de laterale zijde van de rechterarm. Dit voor elk orgaan kunnen, maar dan ingewikkelder.
Caudaal – craniaal, ventraal – dorsaal, lateraal – mediaal. Bij de kop: rostraal – caudaal. …
Les 2: Het spijsverteringsstelsel
HOND ALS MODEL
De carnivoren dienen als model voor het spijsverteringstelsel. Carnivoren hebben een heel eenvoudig
en beperkt spijsverteringsstelsel, want deze gaan vooral vlees opnemen (bevat eiwitten en vet dat
gemakkelijk verteerbaar en te absorberen is). Plantaardig materiaal is niet zelf te verteren, er zijn
bacteriën voor nodig. Dus enkel op basis van bacteriën kan je cellulose (wat het basisbestanddeel is
van plantaardig materiaal) gaan verteren. Zoogdieren hebben geen enzymen in het lichaam om
plantaardig materiaal te verteren.
Het SV stelsel van de herbivoren (herkauwers en paarden), heeft een sterke differentiatie. De
herkauwers hebben een voormagencomplex (terug te vinden aan de linkerkant van het rund). De pens
(grootste maag) heeft massaal veel bacteriën en fungeert als soort van betonmolen, het gaat een
mengeling maken van plantaardig materiaal en die bacteriën en dan gaan we ook zien dat er een stuk
van het plantaardig materiaal terug naar de mondholte gaat gestuurd worden om te herkauwen en
daarna terug in het voormagencomplex terecht te komen. De pens verwerkt het grootste deel van de
voeding, het is een heel belangrijk orgaan bij runderen. Bij het fermenteren van het plantaardig
materiaal (door bacteriën) komt heel veel gas vrij. Een rund laat hierdoor heel veel boeren (contractie
pens stuurt het gas naar de mondholte).
,Het paard maakt gebruik van een andere structuur, nl de blinde darm (het caecum). Het caecum is een
heel belangrijke structuur bij het paard voor de vertering van plantaardig materiaal. Het kan niet in de
maag gebeuren want daar zitten niet veel bacteriën in. Het caecum neemt een heel groot volume in in
de rechter flank van het paard. Dus het plantaardig materiaal wordt hierin voor het grootste deel
verteerd, wat maakt dat het gas in het caecum aangemaakt zal worden en afgevoerd wordt via de
anus. Soms ontstaat er toch gasvorming in de maag van het paard, maar dan gaat hij meteen in koliek
gaan, aangezien het gas niet weg kan door de strakke cardiasfincter (als de maag contraheert, trekt de
sfincter nog harder samen → vicieuze cirkel → sonde inbrengen via de neus om de sfincter open te
houden).
Voornaamste aanpassingen zoogdieren:
• MONDHOLTE: tanden, beweeglijke tong en lippen + gesloten gehemelte nodig voor kauwen
en zuigen
• FARYNX / keel: kort, maar fijne motoriek noodzakelijk voor correcte kruising van voedsel- en
ademweg
• SLOKDARM: lange en dunne, maar flexibele buis
• MAAG / MAGEN: niet enkel stapelplaats, maar ook verteringsplaats (maagklieren + grote
speekselklieren)
• DUNNE DARM: lang + verschillende segmenten
• DIKKE DARM: afhankelijk van aard van voedsel (speciesverschillen!)
• ANAALKANAAL: gescheiden van urogenitale sinus
Beweeglijke tong en lippen moeten aanwezig zijn, anders kunnen dieren nooit melk zuigen bij het
moederdier, de lippen moeten mooi rond de tepel kunnen gaan en de tong moet een onderdruk
creëren met behulp van het gesloten gehemelte (vogels hebben geen gesloten gehemelte, deze
kunnen dus niet zuigen. In de embryologie zien we dat elke embryo start met een open gehemelte dat
geleidelijk aan zal sluiten. Vogels hebben evolutionair gezien hier dus een stop in de embryonale
ontwikkeling gehad, waardoor het gehemelte open is gebleven en er dus een toegang is van de mond-
naar de neusholte.)
Spijsverteringsstelsel: mondholte > farynx > slokdarm > maag en klieren > darmen (dun (absorptie van
belangrijke bouwstenen) en dik (van belang voor het denser maken van de massa → water resorberen
uit de darm zodat we uiteindelijk tot een redelijk consistente stoelgang komen) > anaalkanaal
,Aan de dorsale zijde van de lever is er een indeuking terug te vinden die veroorzaakt wordt door de
slokdarm. Dan kom je in de maag terecht, daarna in het duodenum (het eerste deel van de dundarm),
daarna naar het jejunum (het langste stuk van de dundarm). Het jejunum hangt ook vast aan een
ophangband, het mesenterium, het is precies een waaier. Dan volgt het ileum (is ook te zoeken op het
practicum, want is niet evident om te vinden, het is een kort stukje dundarm).
De darm vertoont een bepaald patroon van ligging: de dunne darm vormt een U of een hoefijzer en de
dikke darm ook. Deze twee passen exact in elkaar. Ventraal van deze twee hoefijzers bevindt zich nog
het jejunum.
De slokdarm ligt links in het lichaam van de klassieke huisdieren en het duodenum ligt rechts!! De
maag ligt dus wat dwarser. Als we dus moeten zoeken naar het duodenum is het altijd aan de
rechterkant van het dier!!
MONDHOLTE
De mondholte, het cavum oris, wordt opgedeeld in twee zones: het vestibulum oris (de ruimte voor
de tandboog) en de eigenlijke mondholte.
De mondholte bij de zoogdieren: eerst en vooral de tanden, waar al veel diersoortverschillen in zijn.
de carnivoren hebben voor een groot stuk hun tanden nodig en dan zeker de kiezen. Ze gebruiken hun
scheurkiezen om stukjes prooi te eten. Carnivoren hebben hiervoor ook heel diep uitgesneden
mondhoeken. Paarden en runderen hebben heel duidelijke wangen en maken dus minder gebruik van
hun scheurkiezen. Bij runderen ontbreken ook bepaalde snijtanden, ze maken weinig gebruik van hun
tanden om voedsel te grijpen en verorberen, aan de bovenkant vinden we geen snijtanden terug, de
tanden zijn vlak. Ze maken enkel gebruik van hun tanden bij het kauwen. Runderen gebruiken
voornamelijk hun tong voor het opnemen van voedsel, ze gebruiken het als een soort van zeis om het
gras af te maaien en te verorberen (is dus echt een grijporgaan, het rund heeft hiervoor papillae
coniformes op de tong). Ook carnivoren hebben een heel beweeglijke tong die oa gebruikt wordt voor
grooming (huidverzorging), vooral bij de kat. Op de tong van de kat zijn papillae filiformes terug te
vinden die hierbij helpen.
Een paard heeft ook een beweeglijke tong, maar gaat eerder de lippen gebruiken voor aftasting. Een
paard heeft heel beweeglijke lippen. Het paard is een heel selectieve opnemer, gaat niet zomaar alles
eten, het tast eerst alles af met de lippen. Het rund en varken doen dit niet, omdat de bovenlip voor
een groot stuk versmolten is met de neus, vandaar dat we ook spreken van een neusspiegel, een snuit.
,De carnivoor heeft niet zo’n uitgebouwde wangen, de insnede is veel groter. Embryonaal starten we
allemaal met een grote insnede, maar geleidelijk aan groeit er weefsel over. Mensen zitten wat tussen
alles in. Bij konijnen is de mond enorm klein, wat heel moeilijk is om dentaal onderzoek te doen.
Embryonaal gezien zijn de carnivoren dus het minst ontwikkelt in de wangen en konijnen het meest.
Het gesloten gehemelte is ook een erg belangrijke. Bestaat uit een zacht en een hard deel.
De larynx is bij het paard uitermate belangrijk. Een bepaalde aandoening hiervan is cornage, waarbij
er een verlamming is van meestal de linker stemband (is vaak aangeboren). Het opereren hiervan is in
NL verboden, in België niet. Er mag niet mee gefokt worden als het paard een aangeboren cornage
heeft (gehad).
Bij kleine huisdieren zullen soms tanden getrokken moeten worden. Bij paarden kan dit ook het geval
zijn maar deze kunnen niet getrokken worden, kiezen moeten er uit geslagen worden, bovenaan moet
er een stuk van de schedel weggekapt worden met een beitel zodat je in de sinus maxillaris komt, dan
moet je de wortel die uitmondt in die sinus met een beitel en hamer eruit slaan zodat de kies in de
mondholte terechtkomt. Als je de kies zo wil trekken, blijft de wortel altijd zitten en ontstaan er
abcessen.
FARYNX
De keel. Hier bevindt zich de scheiding tussen het AH-stelsel en het spijsverteringsstelsel. (larynx
(strottenhoofd) – farynx (keel)). De farynx moet goed functioneren om verslikking te voorkomen.
HET VESTIBULUM ORIS
Vestibulum oris kan onderverdeeld worden in het vestibulum labialis (tussen de lip en de snijtanden)
en het vestibulum buccalis (tussen de wang en de kiezen). In het vestibulum labialis zit een heel
belangrijke uitmonding van de speekselklieren. In de wangen en de lippen zitten er nog hele kleine
speekselkliertjes, welke maar weinig bijdrage hebben aan de volledige productie van het speeksel.
Tussen de snijtanden en kiezen zit het diastema, een tandvrije ruimte, dat in verbinding staat met de
eigenlijke mondholte. De bit bij paarden wordt in het diastema geplaatst. Ook de kleine huisdieren
hebben dit, als je een pil moet toedienen kan je dit hierin steken en dan de muil dichthouden waardoor
de kat na verloop van tijd moet slikken en de pil zal inslikken.
De bovenlip van het rund en het varken is vergroeid met het planum naso-labiale, de neusspiegel, dit
concept heet een snuit. In de neusspiegel van runderen zitten veel kleine klieren waarvan de positie
bij elk rund anders is. De positie hiervan kan dienen als identificatie, zoals een vingerafdruk bij de mens.
In principe heeft elk rund een eartag, maar soms geraakt dit los en dan is er nog steeds het planum
naso-labiale als identificatie = nasolabiogram.
In de bovenlip van de carnivoren en de kleine herkauwers zit een mediane groeve, het philtrum. Dit
zorgt voor een betere beweeglijkheid, waardoor de twee delen van de bovenlip gedeeltelijk
gescheiden kunnen worden. De vorm en beweeglijkheid van de lippen is groot bij Car., KRu. en Eq. en
kleiner bij Su. en Bo..
Beide lippen komen samen in de mondhoek bij:
• Eq. Thv de 1e kies
• Bo. Voor de 1e kies
• Car. Thv de 3e of 4e kies (mond kan dus verder open, cfr roofdier)
,EIGENLIJKE MONDHOLTE
Het gehemelte bestaat uit een palatum durum (hard gehemelte) en een palatum molle (of velum
palatinum, het zacht gehemelte).
Waar de twee harde gehemelteplaten zijn
samengekomen is er nog altijd een centrale naad,
de raphe palati. Het zachte gehemelte zal
doorlopen en een plooi vormen die loopt van het
gehemelte naar de keel, de plica palatopharyngea.
Er zijn zo 2 plicae, bilateraal, die caudaal samen
komen waardoor ze een opening hebben afgerond
en dus een ruimte hebben gevormd, het ostium
intrapharyngeum. Over het harde gehemelte
lopen er allemaal boogvormige ribbels, dit zijn de
rugae palatinae.
Bij brachycephale rassen is de snuit kort en bij dolichocephale is de snuit lang. Bij de kortsnuitige rassen
krijgen we veel afwijkingen met het palatum molle. Brachycephale rassen zijn afwijkingen, gewoon
gekweekt omdat mensen het mooi vinden, maar ze veroorzaken functionele problemen. Deze honden
snurken, wat op zich al een ademhalingsprobleem is. Het snurken komt omdat de schedel verkort is
maar het zachte gehemelte proportioneel niet is ingekort. Het snurken van een brachycephale hond is
dus afkomstig van het te lang zachte gehemelte dat voor de ademhalingsweg ligt te wapperen. Een
veel erger probleem is dat de epiglottis achter het zacht gehemelte komt vast te zitten. Doordat de
strottenklep niet meer sluit is er dus kans dat voedsel in de trachea terecht komt. De dolichocephale
rassen kunnen een schimmelziekte (aspergillose) krijgen die zich innestelt in de neusschelpen, dit kan
zelfs leiden tot necrose of shock. Dit kan zo ver gaan dat de dieren moeten worden geëuthanaseerd.
De tong heeft drie verschillende delen: de apex linguae
(het puntje van de tong), het corpus linguae (het lichaam
van de tong) en de radix linguae (wortel van de tong). De
tong heeft een groeve, het septum linguae, deze is zeer
belangrijk bij de hond en de kat. Ze gaan een goot vormen
met de tong en kunnen zo dus water oplepelen. Moest
het septum er niet zijn, zouden ze geen goot kunnen
vormen. Aan de dorsale zijde van de tong vinden we een
structuur die correspondeert met een structuur die
eronder zit. De tongriem of het frenulum linguae, deze zal
de tong verbinden met de mondholtebodem. Het
frenulum zal de ruimte onder de tong onderverdelen in
twee ruimtes (blindzakken/uitzakkingen): recessus
sublingualis lateralis rechts en links, waar we sublinguaal
bilateraal een hongertepeltje of caruncula sublingualis
terugvinden. Dit zijn 2 uitmondingen van de glandulae
mandibulares (links en rechts).
,Bij de tong van het rund vinden we op het corpus eerst een torus linguae (verhoging) terug en vlak
daarvoor de fossa linguae (zakje). Er kan hier materiaal in terechtkomen en door de kiem actinomyces
de ontsteking actinomycose veroorzaken. Bij andere diersoorten zien we dit niet, omdat de tong effen
is zonder bulten of putten.
Op de tongen zitten 2 types papillen: smaakpapillen (deze zitten redelijk caudaal) en
tastpapillen/mechanische papillen. Bij allebei zijn 3 verschillende soorten. Bij de tastpapillen maken
we een onderscheid in grootte: papillae filiformes (fijne) en papillae coniformes (plomper, zijn meer
aanwezig bij rund, hebben grijpfunctie om gras te ‘maaien’). Bij de smaakpapillen hebben we papillen
die eruit zien als champignons: papillae fungiformes, papillen die precies verheven cirkels met een
indeuking zijn: papillae circum wallatae en als laatste de bladvormige papillen: papillae folliatae.
SPEEKSELKLIEREN
Deze zullen instaan voor het vochtig maken van het voedsel zodat er een goede passage doorheen het
spijsverteringstelsel mogelijk is. De productie van speekselvocht is enorm, bij paarden en runderen
gaat dit over liters. De speekselklieren kunnen we onderverdelen in twee groepen: de kleine
speekselklieren en de grote speekselklieren. De kleine speekselklieren zijn de glandula buccalis dorsalis
en ventralis en liggen in de wang. Het zijn hele kleine speekselkliertjes, deze hebben weinig bijdrage
aan de volledige productie van het speeksel. Ter hoogte van het hoofd vinden we drie zeer belangrijke,
grote speekselklieren:
• Glandula parotis: de oorspeekselklier vinden we terug aan de basis van het oor. Deze is
voornamelijk bij het paard zeer uitgesproken. Onder deze speekselklier lopen heel veel belangrijke
zenuwen en bloedvaten, o.a. zenuwen voor het aangezicht. Als bij bv trauma de glandula parotis
ontstoken is, is er kans dat de dieper gelegen structuren ook geraakt worden waardoor het
aangezicht verlamd kan geraken. Bij alle huisdieren zal het speeksel van de glandula parotis via de
ductus parotideus uitmonden in het vestibulum buccalis, de uitmonding zit altijd thv de kiezen in
de bovenkaak. De grootste kliermassa gaat een uitmonding geven thv de carunculae sublinguales.
De ductus parotideus ligt heel kwetsbaar, meteen onder de huid, over de kauwspier.
• Glandula mandibularis: de mandibulaire speekselklier vinden we langs beide kanten ventraal en
caudaal van de glandula parotis terug. Ze is te voelen als een bol onder het kaakgewricht. Het is
een heel lange structuur. De afvoerweg (ductus mandibularis) gaat bilateraal uitmonden in de
carunculae sublinguales.
• Glandula sublingualis: deze speekselklier vinden we terug onder de tong. Ze bestaat uit twee
verschillende klieren: de glandula sublingualis monostomatica en de glandula sublingualis
polystomatica. Monostomatica heeft maar één uitmonding, de polystomatica heeft er heel veel.
De monostomatica zal ook ter hoogte van de carunculae sublinguales uitmonden. Bij het paard
komt de glandula sublingualis monostomatica niet voor, die zal dus enkel via de hongertepel de
mandibulaire speekselklier hebben, want de glandula sublingualis polystomatica mondt uit op een
kam in de recessus sublingualis, de crista sublingualis. De ligging van de monostomatica en
polystomatica hangt af van de diersoort. De monostomatica ligt bij het rund meer craniaal dan de
polystomatica. Bij de hond ligt de monostomatica heel caudaal, dicht bij de mandibularis en de
polystomatica heel craniaal, gelijkaardig bij het varken. De groene structuren op de foto’s zijn
lymfeknopen (heel belangrijk voor klinisch onderzoek, als deze opgezwollen zijn, is er al een
indicatie voor iets dat misgelopen is in die regio. Bv bovenste luchtweginfectie of tumoren, omdat
de lymfeknopen gaan reageren).
, We spreken niet over een lymfeklier, maar een lymfeknoop!! Een klier secreert iets, een lymfeknoop
doet dat niet. De lymfeknopen worden gebruikt om een probleem te situeren. Stel dat er een gezwel
in de grote teen zit met een infectie, dan gaan er antigenen van de bacteriën in de teen gedetecteerd
worden en via de lymfe worden afgevoerd naar het hart. Het lymfevatensysteem bevat lymfeknopen
op bepaalde plaatsen in het lichaam, die bevatten lymfocyten die de antigenen gaan detecteren. Dus
als er iets is aan de grote teen, gaat de lymfeknoop die het dichtst bij ligt (die in de knieholte) hierop
reageren en das pas de daaropvolgende knoop die je tegenkomt. De lymfeknoop in de knieholte zal
opgezet zijn bij een probleem in de teen. Als de lymfeknoop ter hoogte van de bil gezwollen is, weet je
dat er een probleem zit tussen de bil en de knieholte (tussen de 2 opeenvolgende lymfeknopen).
Droes is een aandoening bij het paard waarbij er een ontsteking optreedt in de regio van de glandula
parotis. Hierbij kunnen de onderliggende zenuwen beginnen ontsteken, met uitvalsverschijnselen als
gevolg. Droes kan soms heel etterig zijn en zelfs barsten veroorzaken.