Samenvatting Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen - Verdieping in de orthopedagogiek (ESSB-E2070)
7 vues 0 fois vendu
Cours
Verdieping in de orthopedagogiek (ESSBE2070)
Établissement
Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR)
samenvatting voor het vak verdieping in de orthopedagogiek. een samenvatting van het boek Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen van Jakop Rigter. Hier komen onderwerpen voor zoals Autismespectrumstoornissen, angststoornissen, ADHD, stemmingsstoornissen, gedragsstoornissen en spra...
Verdieping in de orthopedagogiek
Literatuur
Hoofdstuk 2: classificatie, diagnostiek en epidemiologie
Classificatiesystemen zijn systematische beschrijvingen van gedrag op basis van een door
wetenschappers onderscheiden en gegroepeerde gedragskenmerken, met als doel gedrag in te delen.
Diagnostiek = stapje verder. Naast gedragskenmerken wordt ook vastgesteld of een kind lijdt onder de
problemen, behoefte heeft aan hulp of zorg en wel of niet optimaal functioneert.
Epidemiologisch onderzoek= als middel om de vraag hoeveel kinderen hebben deze problemen te
beantwoorden.
Classificatie = het vaststellen van een stoornis.
Diagnostiek= het verklaren van het ontstaan van een stoornis.
Differentiaaldiagnose = er moet altijd afgevraagd worden of er nog een andere psychische stoornis is
die dezelfde symptomen kan veroorzaken en dus uitgesloten moet worden.
Comorbiditeit = meerdere stoornissen tegelijk
In DSM wordt de stoornis categoriaal benaderd: het us alles of niets.
Dimensionaal werken tracht naar een bepaald kenmerk van een persoon te meten met testen/ en of
vragenlijsten en daar een cijfer aan te binden. Bijv IQ zo wordt er uitgedrukt in de mate van iets.
Child Behavior Checklist (CBL) = de meest gebruikte dimensionale classificatiesystemen (Achenbach).
Ze bestaan voor verschillende leeftijdscategorieën. Van 1,5-5. 6-18 en 18+
Om vast te stellen of een kind een problematiek heeft zijn er aparte normen voor elke
leeftijdscategorie en wordt er onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes.
Voor de vragenlijst CBL ten opzichte van DSM :
- Achenbach zegt dat het beter aansluit bij de praktijk van snel wisselende en verder
ontwikkelende – talige, cognitieve en sociale—vaardigheden bij kinderen.
- Kind kan dus op een tijd wel iets voldoen aan criteria en later niet
- Doordat ouders, verzorgers, onderwijzers de vragenlijsten invullen voor de kinderen bij CBL
ipv bij DSM waar een observeerder komt kan de CBL de info samenpakken van de
informanten.
Nadelen CBL ten opzichte DSM
- DSM is algemeen bekend in meerdere landen waardoor communicatie tussen hulpverleners
makkelijker gaat. CBL is in elk land anders mondiale spreiding is lager
- Met de CBL vooral veelvoorkomende psychische problemen met veel symptomen goed
opgespoord kunnen worden, vooral externaliserende en internaliserende problemen.
Zeldzame stoornissen of met maar 1 symptoom zijn minder goed op te sporen met CBL, wel
met DSM
Als het lukt om de problemen te classificeren kan de hulpverlener een begin maken met het
diagnosticeren door antwoord ter krijgen op bijv de 3 waaromvragen:
1. Waarom heeft dit kind deze klachten op dit moment gekregen en waarom niet bijv een
halfjaar eerder? Oftewel wat is er in de ontwikkeling van het kind gebeurt dat het nu wel
klachten heeft en eerder niet (bijv toename risicofactoren en/of het wegvallen van
beschermende factor)
2. Waarom heeft het kind juist deze problemen met deze klachten ontwikkeld en niet bijv
andere klachten. (welke functie vervult de specifieke stoornis evt)
, 3. Welke positie neemt het kind binnen het gezin aan? Zijn er meerdere gezinsleden met
problemen ? en waarom dit kind en niet bijv zijn zusje of broertje. Vaststellen van invloeden
van het gezin op het kind.
Gezinsonderzoek voor vaststellen van een interactie tussen gezinsfunctioneren en problematiek bij
een kind maar ook om sterke kanten van het gezinsfunctioneren te bepalen. Ook voor belang bij
bepalen beslissingen over de aard van hulpverlening. moet alleen het kind hulp krijgen of ook het
gezin. Opvoedingsondersteuning bijv.
Verschillen classificatie en diagnostiek
Classificatie Diagnostiek
Wat (wat is er aan de hand) Hoe (hoe is dat zo gekomen)
Algemene kennis Soecifieke kennis
Beschrijvend Verklarend
Betreft groepen Betreft een individu
Gedragskenmerken Zijn meerdere niveaus van de persoon en
context bij betrokken
Relatief snel te stellen Tijdrovend proces
Geeft enige richting aan hulpverlening Is voorwaardelijk voor (goede) hulpverlening
4 diagnostische methoden
1. Het diagnostisch gesprek.
- Luisteren , stellen van vragen en observeren.
- Eerste gesprek meestal een anamnese afgenomen. Hier word de voorgeschiedenis van een
stoornis, klacht of ziekte in beeld gebracht. Gebaseerd op mededelingen van het kind en/ of
belangrijke anderen. Zelf toelichten hiervan = autoanamnese/zelfanamnese .
heteroanamnese is via anderen. Vaak wordt DISC gebruikt voor interview om te testen
2. Observeren = opzettelijk, doelgericht en systematisch waarnemen. Observeerder bij het
afnemen ban een interview of test.
3. Psychodiagnostiek
- Vragenlijsten, testen en beoordelingsschalen. CBL is bijv zo’n schaal.
- Functietesten= bepaalde functie van het kind zoals intelligentie, concentratie, geheugen. Met
de uitslag kan een vermoeden van een bepaalde problematiek bevestigd of ontkracht worden
- Zelfinvullijsten = bepaalde vragenlijsten waarmee ene bepaalde problematiek of psychisch
kenmerk gemeten kan worden. Bijv persoonlijkheidstesten over depressie
- Projectieve testen = aanbieden van onduidelijke stimuli wat het kind bij zo’n stimuli denkt of
wat het zou voorstellen. Bij vlekkentest.
4. Lichamelijk onderzoek = om lichamelijke oorzaken uit te sluiten ,zoals zindelijkheid.
Betrouwbaarheid
- Overeenstemming = de overeenkomt tussen de oordelen van verschillende onderzoekers
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Blz 50
- Standvastigheid = het stabiel blijven van een uitspraak bij het verstrijken van een bepaalde
tijd test-hertestbetrouwbaarheid
Incidentie = het aantal nieuwe ziektegevallen in een bepaalde periode.
Prevalentie = het % van een groep dat een bepaalde stoornis heeft op een bepaald moment in de tijd.
Factoren die de kans op aanmelding voor professionele hulp vergroten
1. De ernst van de problematiek. (hoe ernstiger hoe eerder en hulp wordt gezocht)
2. De leeftijd van het kind, hoe ouder hoe eerder er hulp wordt gezocht.
, 3. De combinatie van problematiek bij een kind en problemen in het gezinsfunctioneren.
Hoofdstuk 3 : theorieën over ontwikkeling
6 lagen Bronfenbrenner
1. Intrapersoonlijke kenmerken: persoon zelf. Gedrags- en uiterlijke kenmerken
2. Microsysteem : de ontwikkeling van de relaties tussen het kind en de personen uit zijn directe
omgeving.
3. Mesosysteem : de ontwikkeling van de relaties tussen de verschillend microsystemen
waarvan het kind deel maakt.
4. Exosysteem = meerdere maatschappelijke systemen waarvan het kind niet direct deel
uitmaakt maar die wel via micro- en mesosysteem indirect invloed uitoefenen op de
ontwikkeling van het kind. bijv ouders zware baan of vriendenkring ouders.
5. Macrosysteem = zonder mensen maar wel met wetten, instituties, en de daarbij horende
waarden en normen.
6. Chronosysteem = tijd. Ontwikkeling vind plaats in tijd.
Uitgangspunten Bronfenbrenner bio-ecologische model
1. Lineaire causaliteit= oorzaak en gevolg.
2. Context ontwikkelt met zich mee
3. Subjectieve interpretatie. Blijft afhankelijk van hoe je het waardeert en interpreteert.
4. Interne locus of control. Een kind geeft actief vorm aan zijn ontwikkeling. Het lokaliseert
(locus=plaats) de controle over zijn leven in zichzelf, dus intern.
5. Directe in indirecte invloed van het exosysreem en het macrosysteem via opvoeders.
6. Synergie = altijd meerdere factoren
Risico en beschermingsfactoren
Risicofactor = als de kans op het ontwikkelen van stoornissen statistisch groter is dan wanneer de
risicofactor afwezig is.
Marker = iedereen hiermee behoort tot risicogroep. Bijv sekse of laag geboortegewicht
1. Risicofactoren op kind niveau
- Biologische factoren :1. erfelijke voorbereiding voor gedrag. 2. Prenatale programmering=
door processen tijdens de zwangerschap kunnen het lichaam en de hersenen zo afgesteld
worden dat de kans groot is om bepaalde stoornissen te ontwikkelen op latere leeftijd.
3. Sekse = kans op stoornis gelijk maar binnen stoornis ongelijk
- Gedragskenmerken = temperament, hechting.
- Ingrijpende gebeurtenissen; scheiding, overgangen tussen levensfasen, mishandeling
2. Risico factoren op het niveau van ouders en het gezin.
- Structurele kenmerken ; ouders hebben met een sterke psychische problematiek. ,
echtscheiding , eenoudergezinnen
- Proceskenmerken: ouderlijke warmte en ouderlijke controle. Autoritatief.
3. Omgeving
- SES.
- Peergroup
- Succesvol school volgen
Beschermingsfactoren zie blz 70
Multifinaliteit = meerdere eindpunten. Beschrijft verschijnsel dat kinderen die bij hun ontwikkeling
hetzelfde beginpunt niet hetzelfde ontwikkelingstraject en eindresultaat hoeven te hebben en dat de
, continue wisselwerking met de invloed van risico en beschermende factoren individuen van elkaar
doet verschillen. Daarom dat niet alle kinderen met verslaafde ouders ook verslaafd raken.
Equifiniteit = hetzelfde eindpunt. Vanuit verschillende beginpunten en trajecten kan hetzelfde
eindresultaat bereikt worden.
Literatuur week 2
Hoofdstuk 12.1 t/m 12.5
Oppositionele- opstandige stoornis (oppositional defiant disorder: ODD)
Norm-overschrijdend gedragsstoornis (conduct disorder CD)
Beide externaliserende stoornissen.
Verstorend gedrag is het hoofdkenmerk en dus vooral de omgeving van het kind heeft er problemen
mee.
Meerdere ontwikkelingsgebieden die een bijdrage kunnen leveren aan het ontstaan van
gedragsstoornissen:
- Kinderen met gedragsstoornissen blijken vaker moeite hebben gehad met het verwerven van
veilige gehechtheid
- Het omgaan met en het accepteren van en door leeftijdsgenoten geven vaak problemen
- Ze hebben vaker moeite zich succesvol te verplaatsen in de zienswijze van een ander(ze
dichten de ander vaak onterecht vijandelijke bedoelingen aan)
- Empathisch en rechtvaardig zijn kost hen meer moeite en ook het internaliseren van
maatschappelijke normen en waarden (het ontwikkelen van moraliteit) kost problemen.
Dus staat een succesvolle afronding van meerdere ontwikkelingsopgaven in de weg.
Vrijwel alle kinderen kennen periodes van gedragsproblemen. Het wordt een probleem wanneer
meerdere kenmerken tegelijkertijd zijn over een langere periode.
Lastig en verstorend gedrag van kinderen en adolescenten is vaak verbonden met het verwerven van
autonomie, en dat speelt tijdens 2 fases van de ontwikkeling van het kind een dominante rol :
1. Koppigheidsfase
2. Adolescentie
Koppigheidsfase : 2,5 tot 3,5 jaar. Kind heeft voldoende taalvaardigheid om ik wil of zelf doen te
zeggen. De ontwikkeling van een eigen wil kan gepaard gaan met woedeaanvallen en extreme
koppigheid. In principe normaal en negatieve verschijnselen gaan vanzelf over. Bij kinderen met
risicofactoren, zoals een moeilijk temperament of onveilige gehechtheid is mogelijk dat de
koppigheidsfase het beginpunt wordt van een afwijkende ontwikkeling. Die kans wordt nog groter als
opvoeders minder goed in staat zijn responsief en sensitief op het kind te reageren, bijv als gevolg
van stressvolle omstandigheden.
Adolescentie : betreft vooral het overtreden van normen en regels buiten de gezinssituatie. Tijdens
de adolescentie is het bereiken van autonomie en identiteit een belangrijke ontwikkelingsopgave met
zich mee : de adolescent maakt zich los van het ouderlijk nest en richt zich meer op leeftijdsgenoten.
Agressie is opzettelijk gedrag met de bedoeling een ander schade te berokkenen. Er worden
verschillende uitingsvormen en motieven onderscheiden. Bekendste onderscheid is tussen fysieke
agressie en verbale agressie. Een ander onderscheid qua vorm is directe(openlijke ) en indirecte
(bedekte) agressie. Met betrekking tot oorzaak en motief is er een onderscheid tussen : reactieve
agressie (een reactie op een bedreiging die iemand ervaart ) en proactieve agressie (doelbewust
gedrag om een ander schade toe te brengen)
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur sophievdhoek03. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €15,46. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.