Inleiding sociologie
1. Op ontdekkingstocht door een bekend gebied?
1. Over de eigen aard van de samenleving
Sociologie: studie van de samenleving, samenlevingskunde
Sociologie is 2 keer uitgevonden : Sieyès en Comte
Sieyès: zocht naar nieuwe samenlevingsvormen ( derde stand)
Werd bekend door zijn boek ‘Qu’est-ce que le tiers état? ( wat is de derde stand?)
(nooit uitgebracht)
Normatieve benadering
Standen waren vroeger al stabiel
Hij vond dat sociologie de verandering van de samenleving is
Comte:
Filosoof
Empirische benadering ( de realiteit)
Beschrijven wat er allemaal bestaat van samenleving ( ook empirisch)
Op positieve manier zodat andere ook toegang krijgen tot zijn redeneringen
Positivist: beschrijven zoals het zich voordoet
Traditionele wetenschapsgeschiedenis schrijft uitvinding sociologie toe aan Comte
(1798-1857) in 1830
Het is de taak van de sociologen om de samenleving op een objectieve en empirische wijze
te doorgronden ( volgens Comte)
Vandaag zijn ze (sociologen) veel uitgebreider als in de 19 de eeuw
Begrip: sociologie: de studie van de metgezellen
Socius: iemand die verbonden is met iemand anders ( bondgenoot)
Logos: een bepaald systeem of manier van kijken, leer , kunde, wetten
De studie van:
Sociale verbanden
Kenmerken
Wetmatigheden
1.1 beeld van een titel
Samenleving is een speelveld met spelregels en spelers
- Sociologie is een speelveld (de Samenleving) met spelregels (bv wetten en
gedragsregels) en spelers (mensen, organisaties, instituties) → Het samenlevingsspel
,Voorbeeld met veldspel voetbal:
- Speelveld= afgebakend door lijnen
binnen de lijnen: spelers die deelnemen,
buiten de lijnen: niet deelnemen (blessure, uit vorm of uitgesloten wegens
inbreuk op de spelregels)
- Spelregels ( wetregels, gedragsregels)
- Maatschappelijk leven: geboden en verboden, regels en taboes (wetten, GAS-
boetes, beleefdheidsregels, …) → rechter kan geldboetes, gevangenisstraf,... opleggen
aan overtreders, zo uit SL bannen of bv op vorig feestje heel onaangenaam, dan zal je
niet meer
- Specifieke posities: deze zijn veranderlijk → aantal en soort varieert, zijn niet
immuun voor tijd: w beïnvloed door culturele veranderingen
→ bv beroepsposities (taakverdeling)
- Specifieke rollen: gaan gepaard met de posities: het gedrag dat van je verwacht
wordt bij de positie die je hebt bv een kunstenaar is creatief, een piloot moet
verantwoordelijk zijn en ons veilig en tijdig op bestemming brengen uitgenodigd
worden
- Hoge of lage status: jobs die veel in de aandacht komen, als belangrijk worden
beschouwd en jobs die nooit in de aandacht staan → ondanks lagere waardering niet
minder belangrijk voor goede werking SL → zet zich vaak om in geld (hoge status= hoog
vermogen)
- Informatie en communicatie: communiceren en interageren: bv vergaderen, praten,
roepen, bellen, internetten → vragen naar informatie of geven deze, anticiperen op acties
van andere
- Taakverdeling en hiërarchie: Formele en informele leiders
Formeel: via officiële kanalen op die positie terecht komen (meestal beste leden of met
meeste gezag), naast hen staan informele leiders → conflicten tussen deze 2 maken deel
uit van het dagelijks leven van elke organisatie
- Ruimte rond het speelveld : Mensen achter de schermen bepalen vaak hoe de
deelnemers aan het maatschappelijk spel zich gedragen
‘tribune’ het meest geschikt om de positie van sociologen te kernschetsen ->
sociologen vallen onder de categorie van neutrale waarnemers -> leveren de
volledige beschrijving van gebeurtenissen
- hedendaagse wetenschappers moeten zich uitspreken over hun positionaliteit
(positiegebonden rollen, voorkeuren, ervaringen, eigenschappen die mogelijke
invloed hebben op neutraliteit onderzoek)
1.2 Het dagelijks leven door de sociologische lens
, Verleent de betekenis aan de samenleving
C. W. Mills over ‘sociological imagination’ (1959):
-> eerste moderne kritische socioloog
-> jaren 1950
-> sociologische verbeelding: het vermogen om te begrijpen dat iemands individuele
ervaringen staan in verband met maatschappelijke krachten en de ruimere historische
context
-> hij wekte vooral rond:
Sociale ongelijkheid
Machtselites
Het verval van de middenklassen
Relatie tussen individu en samenleving en het belang van een historisch perspectief
voor sociologisch denken
3 componenten sociologische verbeelding:
Geschiedenis ( hoe kwam de samenleving tot stand en hoe verandert ze?)
Biografie( welke mensen bevolken een bepaalde samenleving?)
Structuur( hoe werken de instituties, hoe houden ze het tot stand?)
Quote mills: “the sociological imagination necessitates above all, being able to think
ourselves, away from the familiar routines of our daily lives in order to look anew.”
1.2.1 selectieve waarneming
routines denken en handelen
speelt ook in onderwijs een prominente rol ( verklaring voor xenofobie)
waardevol als middel om ons staande te houden in de vele uiteenlopende situaties
4 factoren die onze waarneming beïnvloeden:
1. Fysische en sociale beperkingen:
1 op de 10 inwoners in armoede
We zijn gebonden aan materiële ruimte en sociale ruimte -> waardoor we bepaalde
positie aannemen in de samenleving
2. belangen
, Je eigen interpretatie hangt af van je eigen positie
3. Kennis en informatie
De info die je hebt over een persoon of toestand, is bepalend voor wat je waarneemt
Aanwijzen van zondebokken maakt plaats voor genuanceerde verklaringsschema’s
over sociale problemen
4. Voorkeuren en afkeer
Positieve of negatieve houdingen-> niet aangeboren maar sociaal bepaald
socialisatieproces: een proces waarbij een individu zich in de omgang met
anderen de cultuur van zijn omgeving eigen maakt
ethische categorieën: zijn meer tijd en cultuur gebonden dan we ons voorstellen
vb: seksuele revolutie jaren 60 zoals euthanasie, nieuwe vormen van bevruchting…
1.2.2 referentiekaders
geen proces dat altijd weer van voren af begint
referentiekader vergelijkbaar met sociale bril:
lens waardoor je een wat verschillende kijk krijgt op dezelfde werkelijkheid
kenmerken referentiekader:
1. vormt een geheel
geen aparte referentiekader voor elke specifieke situatie
2. stabiel maar niet onveranderlijk:
veranderingen in onze situatie beïnvloeden na verloop van tijd ook het
referentiekader
3. er bestaan zoveel mogelijk referentiekaders als er individuen zijn:
ervaringen kunnen niet voor 2 mensen hetzelfde zijn
4. gedeelde referentiekaders ontstaan wanneer grote groepen individuen in ongeveer
dezelfde sociale omstandigheden opgroeien of werken:
soortgelijke ervaringen ontwikkelen van sterk gelijkende referentiekaders
cultuurpatronen: combinaties van cultuurpatronen
pygmalioneffect:
aanvankelijk verkeerd beeld wordt soms de echte realiteit
self-fulfilling prophecy
toneelstuk pygmalion 1913 G.B Shaw
bv: verwachtingen die leerkrachten hebben van de schoolprestaties van hun
leerlingen, die schoolprestaties ook beïnvloeden
stereotypes: