Hoorcollege 1 (16 april 2024): Inleiding, opsporingsonderzoek algemeen
We houden ons in dit vak bezig met strafvorderlijke dwangmiddelen. Bij een aantal colleges
hebben we niet zozeer de insteek van specifieke dwangmiddelen als wel van specifieke
spelers die van belang zijn, dus vanuit dat perspectief kijken we dan naar dwangmiddelen. We
kijken bijvoorbeeld vanuit het perspectief van de verschoningsgerechtigden, maar ook het
perspectief van de rechter-commissaris die zelfs een aantal keren terugkomt. Dwangmiddelen
zijn bevoegdheden die inbreuk maken of kunnen maken op grondrechten. Dat gebeurt
natuurlijk wel vaker in ons strafprocesrecht. Dat heb je natuurlijk zeker met de aanhouding,
met de doorzoeking van een woning, de telefoontap, etc. In zoverre is de naam van dit vak
wat beperkt, want we zullen ook zeker stuiten op hele interessante opsporingsbevoegdheden
die juist geen inbreuk maken op grondrechten of waarbij we de vraag moeten stellen of er
überhaupt een inbreuk is gemaakt op de privacy bijvoorbeeld als grondrecht en zo ja de mate
daarvan: is het gering of meer dan gering? Wat in elk geval wel duidelijk is, is dat we ons
bezig houden met de opsporing en in dat kader kunnen bevoegdheden worden ingezet,
waaronder dwangmiddelen die daadwerkelijk inbreuk maken op grondrechten. Daarbij moet
ook wel bedacht worden dat sommige dwangmiddelen ook inderdaad de verdachte of derden
gedwongen worden om iets te doen. Bij andere bevoegdheden zoals stelselmatige observatie
waarbij we ook stil gaan staan dan ligt dat weer heel anders, dan weet je niet eens dat je
voorwerp bent van onderzoek. Dat zijn de heimelijke opsporingmethoden. In die zin dus een
bond geheel aan diverse opsporingsbevoegdheden die we gaan behandelen.
Een volledig beeld van alle facetten van de opsporing kan niet worden gegeven in dit vak.
Met name wordt niet zo heel veel stil gestaan bij de opsporing in de digitale wereld. Denk
bijvoorbeeld aan het heimelijk binnendringen van een computer die in gebruik is bij de
verdachte. Toch komt er vanzelf wel het nodige ter sprake uit de digitale wereld, we gaan het
uiteraard hebben over het onderzoek van de smartphone en dat soort onderzoeksmethodes,
maar de nadruk ligt toch wel op de klassieke dwangmiddelen toepasbaar in de fysieke wereld.
Modernisering van de Strafvordering
Dit is als aanvullend materiaal beschikbaar gesteld, het op 20 maart vorig jaar ingediende
wetsvoorstel betreffende de vaststelling van een nieuw wetboek van Strafvordering, dus de
Memorie van Toelichting. Dat is een enorm wetboek wat van begin tot eind helemaal nieuw
wordt, ook ten aanzien van onderwerpen waar we in dit vak niet mee bezig gaan. Wij
concentreren ons vooral op boek 1 en boek 2 van dat nieuwe wetboek, maar het materiaal zelf
is geen tentamenstof behalve voor zover we op de colleges erop terugkomen en dat gaan
koppelen aan het huidige recht. Dat allemaal natuurlijk met een kleine slag om de arm, in die
zin dat wat gepresenteerd wordt aan moderniseringsrecht, we weten natuurlijk niet of het
wetgeving wordt. Het moet allemaal nog door die hele molen van de Eerste en Tweede
Kamer.
Over het tentamen
Vijf essayvragen, twee uur de tijd en het is een open boek tentamen. Het boek van Corstens
mag mee, wel een schone versie (markeren en onderstrepen mag wel)!
LET OP: Voor deze week zijn er ook allerlei andere onderwerpen ook in dit kader
voorgeschreven, denk ook aan het verhoor en het zwijgrecht. Dit zal niet tijdens het
hoorcollege aan de orde komen, dus dit is zelfstudie!
Startpunt: art. 1 Sv
,‘Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien.’: ook wel het
strafvorderlijke legaliteitsbeginsel genoemd. Dit is van groot belang, uiteindelijk zal ook
blijken voor de normering van de strafvordering, wat wel/niet mag. Dit valt wat verder uit te
diepen: wat is dan strafvordering? Volgens de wetsgeschiedenis wordt dit begrip uiteindelijk
gebruikt ‘… ter aanduiding van de geheele procedure in strafzaken, omvattende derhalve
zoowel de opsporing als de vervolging als ten slotte de tenuitvoerlegging.’ Zo is de
strafvordering als begrip dus te zien als een procedure die dan verschillende fasen kent:
opsporing, vervolging en dan uiteindelijk ook de tenuitvoerlegging. Binnen dit vak focussen
we ons natuurlijk op die opsporing.
‘Bij de wet’
Uit art. 1 Sv volgt verder dat de opsporing bij de wet geregeld moet worden. Algemeen wordt
aangenomen dat hiermee de wet in formele zin wordt bedoeld. Dat is dus een wet die
parlementaire bemoeienis heeft gehad, oftewel die is ingediend bij de Tweede Kamer, daarna
doorging naar de Eerste Kamer en uiteindelijk de handtekening heeft gekregen van onze
koning. Zo moet die strafvordering dus geregeld worden, bij zulke wetgeving. Daar ligt ook
een hele belangrijke relatie met de Grondwet (art. 107 Gw), waarin staat: ‘De wet regelt het
burgerlijk recht, het strafrecht en het burgerlijk en strafprocesrecht in algemene wetboeken,
behoudens de bevoegdheid tot regeling van bepaalde onderwerpen in afzonderlijke wetten.’
Achtergrond art. 1 Sv
Wat probeert het nou wezenlijk uit te drukken wat ook van belang is voor de normering van
onze strafvordering en dus ook de opsporing, waarom een legaliteitsbeginsel? Art. 1 Sv drukt
eigenlijk een soort streven uit, een streven naar twee dingen. Allereerst het streven naar
rechtseenheid en anderzijds het streven naar rechtszekerheid/rechtsbescherming of in elk
geval er aandacht voor hebben. Wat betekent die rechtseenheid? Art. 1 Sv die dwingt de
wetgever tot een eenvormig nationaal strafprocesrecht, we willen geen plaatselijke
verscheidenheid. Daar maakte art. 1 Sv een einde aan, of eigenlijk al de voorloper uit 1838
van ons huidige artikel. Dat is voor ons misschien tegenwoordig niet heel erg van belang. Die
tweede wel, de rechtszekerheid/rechtsbescherming, want daar komt de befaamde
‘rechtsstaatgedachte’ in het spel. De gedachte dat de overheid slechts in gebondenheid haar
macht uitoefent. De overheid is bij machtsuitoefening gebonden aan regels en die regels
bieden ons (burgers) de nodige rechtszekerheid en die regels treden op tegen willekeur, dat
willen we niet. In zoverre heeft rechtszekerheid, weten wat je kan verwachten, een heel groot
rechtsbeschermend aspect. Voor ons strafrechtjuristen is van belang dat die behoefte aan
rechtsbescherming toeneemt naarmate de overheid dieper ingrijpt in ons leven of dieper kan
ingrijpen in het leven van ons burgers. Dat is precies wat er in het strafprocesrecht gebeurd in
het kader van opsporing, denk aan het feit dat onder omstandigheden je auto in beslag
genomen kan worden. Je kunt in het kader van het voorarrest worden vastgezet, dan word je
van je vrijheid beroofd. Een woning mag worden doorzocht, je smartphone mag in beslag
genomen worden en helemaal leeg getrokken worden, alle gegevens worden opgeslagen en de
politie kan er dan zomaar bij. De politie mag zelfs tegenwoordig stiekem computers hacken.
Dat extra grote belang van rechtszekerheid/rechtsbescherming vindt dan zijn uitdrukking in
het gegeven dat art. 1 Sv uiteindelijk een regeling eist bij wet in formele zin. We willen ook
dat het door de Eerste en Tweede Kamer gaat, want dit is zo van belang, dit raakt ons
allemaal. Dit moet je niet overlaten aan die materiele wetgever, bijvoorbeeld de regering. In
de literatuur kom je ook nog wel eens tegen dat je dit zou kunnen koppelen aan het
democratiebeginsel, gezien die ingrijpendheid van het overheidsoptreden is ook echt de
betrokkenheid van de formele wetgever nodig. Daarvan maakt namelijk deel uit het door u en
mij gekozen parlement.
,Hoe gaat het straks in het nieuwe wetboek?
‘Dit artikel blijft onbetwist fundament van het wetboek ongewijzigd’ (MvT art. 1.1.1
Wetsvoorstel). Het blijft dus precies hetzelfde, wat dat betreft gaan we er niets aan
veranderen.
Wat is de les die je hieruit moet halen? Elk handelen in het kader van de opsporing moet
kunnen worden teruggevoerd op een op z’n minst een wettelijke grondslag. Je zult dus in
ieder geval een basis ergens in de wet in formele zin moeten kunnen aanwijzen. Dat is nog
wel eens een discussie, heel recent ook nog grote krantenkoppen. De politie experimenteert
dan met gezichtsherkenning als opsporingsmethode, foto’s die dan door de database heengaan
en terugkomen dat dit wel eens de inbreker zou kunnen zijn. Op de een of andere manier werd
het ook opgepakt door de journalistiek dat de politie dit doet zonder wettelijke grondslag,
zoiets had de politie zelf ook geschreven. Uiteindelijk is die er misschien wel als je er even
goed over nadenkt, maar alleen maar die emotie lijdt tot heel veel commotie. In dit geval
misschien niet helemaal terecht, maar dit zegt wel iets over het belang van die discussie. Een
ander punt is hoe gedetailleerd deze wet moet zijn, wat moet er allemaal instaan voordat ik
bijvoorbeeld mag doorzoeken? Daar gaan we het een andere keer over hebben.
Art. 1 Sv: harde regel?
Het blijkt als je goed kijkt naar die opsporing, dat het geldende recht waar we nu mee te
maken hebben op sommige punten toch wel wat in strijd lijkt te zijn met art. 1 Sv. Je ziet dat
er op bepaalde punten namelijk delegatie plaatsvindt. Dan zie je dat de formele wetgever een
deel van de regeling overlaat aan de materiele wetgever, de regering bijvoorbeeld of nog weer
dieper een ministeriele regeling. Dat zie je bijvoorbeeld bij art. 61a lid 3 Sv, het gaat daar om
voorarrest, onderzoek van de verdachte die is opgepakt en dan zie je dat de materie die daar
dan staat is geregeld in het Besluit Toepassing Maatregel in het Belang van het Onderzoek
(BTMBO) en als je dan bijvoorbeeld naar art. 15 BTMBO gaat zie je dat daar ineens allemaal
nadere regels staan over de plaatsing van de verdachte in een observatiecel: ‘De maatregel tot
plaatsing in een observatiecel, bedoeld in artikel 61a, eerste lid, van het Wetboek van
Strafvordering wordt alleen toegepast in de gevallen waarin en voor zolang noodzakelijk het
gevaar aanwezig is dat de verdachte mogelijk aanwezige sporen onbruikbaar maakt of
verwijdert dan wel op andere wijze het onderzoek naar sporen belemmert of bemoeilijkt.’ Dit
is een behoorlijk stukje specifieke normering waar een formele wetgever helemaal niet naar
gekeken heeft, dit heeft de regering gedaan. Er is geen brede discussie in Eerste en Tweede
Kamer over dit soort aspecten. Zie ook art. 51b lid 5 Sv.
Een ander punt waarbij art. 1 Sv misschien nog wel eens niet nagevolgd wordt betreft het feit
dat het geldende strafprocesrecht, zeker ook de opsporing, in hoge mate jurisprudentierecht is.
Nog een punt is hoe internationale verdragen werken, heel veel verdragen kennen haar
rechtstreekse toepassing, art. 6 EVRM of het anonieme getuigenbewijs bijvoorbeeld. We
kennen nu uitgebreide regelingen over de bedreigde getuige en hoe dat allemaal moet en in
hoeverre een verklaring van zo’n getuige kan bijdragen aan het bewijs. Het was pas totdat
meneer Kostovski naar Straatsburg ging dat Nederland toch dacht dat ze dit maar een keer
goed moesten gaan regelen in de wet: hoe om te gaan met anoniem getuigenbewijs. De eisen
die het Europees Hof stelt via art. 6 EVRM aan een redelijke termijn.
Als je al deze voorbeelden bij elkaar optelt en er zijn er natuurlijk nog veel meer, is het dan
daadwerkelijk in strijd met art. 1 Sv? In hoeverre kun je de formele wet ook daadwerkelijk als
primaire bron steeds maar beschouwen? Zeker ook op het terrein van (digitale) opsporing
komen er steeds nieuwe technieken waarvan je misschien ook vindt dat de politie die moet
,kunnen inzetten. Je hebt wel wat ondersteuning uit andere bronnen nodig of misschien juist
wel via de materiele wetgever die dan dingen gaat uitwerken. Een ander aspect is dat al die
voorbeelden die we tot nu toe besproken hebben, het is niet zo dat we (de burgers) of de
verdachten daar per se slechter van worden. Zeker die jurisprudentie en die verdragen zijn er
juist heel erg op gericht om die rechtsbescherming verder te verstevigen en te laten toenemen.
Het is een aanvullende fundering of extra ondersteuning van het belang van
rechtsbescherming, dus in die zin is het niet in strijd met art. 1 Sv, het onderstreept het alleen
maar. Delegatie is misschien een ander ding, waar je misschien mee moet oppassen. Het diep
ingrijpen in het leven van burgers rechtvaardigt toch wel een wet in formele zin. Hierbij moet
ook nog wel worden benoemd dat het nog een beetje onzeker is wat de oorspronkelijke
wetgever uit 1926 vond van delegatie, die is daar niet geheel duidelijk over.
Modernisering WvSv: delegatie
Hoe zit dat dan in het komende wetboek? Je kunt niet alles regelen bij wet in formele zin, je
ziet dus ook een nuchtere pragmatische opvatting in die moderniseringsplannen. Het is nou
eenmaal een feit, we kunnen niet om die delegatie heen, dat is nou eenmaal bestaande
praktijk. Regeling van delen van het strafprocesrecht, waaronder dus de opsporing bij AMVB
bijvoorbeeld. Kunnen we dit nou gezien art. 1 Sv zo goed mogelijk inbedden/waarborgen, dat
in elk geval het legaliteitsbeginsel overeind blijf staan? Het uitgangspunt is dan dat de kern,
de duurzame strafvorderlijke normering, in het wetboek plaatsvindt. Dat je bij wijze van
spreken mag doorzoeken, dat is rechtstreeks in strijd met de grondwet, moet je regelen bij de
formele wet. Als het daarentegen gaat om meer administratieve/technische regels: hoe mag ik
dan een huis naar binnen, dat maakt voor die doorzoeking en het binnentreden niet zoveel uit,
dan zouden AMVB/materiele wetgeving als instrument inzetbaar mogen zijn. Dus wel oog
daarvoor, wat regel ik waar? Dat was ook wel van zo’n fundamentele aard, ook rondom die
vraagstukken rondom delegatie dat de Raad van State ook al in een vroeg stadium gevraagd is
om een oordeel te geven en die is er uiteindelijk mee akkoord gegaan.
- Erkenning toename ‘praktijk’ regeling strafprocesrecht in lagere wetgeving (amvb’s)
- Uitgangspunt: kern ‘duurzame’ strafvorderlijke normering in Wetboek; daarbuiten
(t.a.v. ook regelmatig aangepaste/aan te passen administratieve/technische regels)
amvb inzetbaar als instrument
- Raad van State reeds eerder om advies gevraagd; hiermee akkoord
Opsporing
De opsporing is te zien als het startpunt van de strafvordering (zie art. 1 Sv). We gaan ons
voor een eerste oriëntatie ten aanzien van de opsporing richten op titel 1 van het tweede boek
van het Wetboek van Strafvordering, art. 140 e.v. Sv. Daaruit blijkt in elk geval wie, welke
personen, met de opsporing zijn belast. Zo zie je natuurlijk al heel fraai hoe zo’n lappendeken,
het huidige wetboek van Strafvordering is geworden met betrekking tot die opsporing, want
die hele algemene bepaling van art. 140 e.v. Sv en verder, die volgen na al een hele batterij
aan opsporingsbevoegdheden die daarvoor staan. Ook dat is een van de redenen geweest
waarom dat wetboek op de schop moest, het is een lappendeken geworden. Straks krijg je
boek 1 (strafvordering in het algemeen) en boek 2 (opsporingsonderzoek).
‘Gewone’ opsporingsambtenaren: art. 141 Sv
Terug naar het huidige recht, wie zijn met opsporing belast? We kennen in het huidige
wetboek van Strafvordering een tweedeling. Het begint met een algemene definitie, art. 127
Sv: ‘Onder opsporingsambtenaren wordt verstaan alle personen met de opsporing van het
strafbare feit belast’. Vervolgens moet je te rade gaan bij art. 141 en 142 Sv. De personen die
in art. 141 Sv genoemd zijn, die noemen we de gewone opsporingsambtenaren. Dat is geen
,wettelijke term, maar dat wordt het wel, het is dus zo ingeburgerd. Dit komt omdat art. 142 Sv
van oudsher benoemd de wet die wel heel specifiek als zijnde buitengewone
opsporingsambtenaren. Art. 141 Sv kregen niet een labeltje, maar in de volksmond werd het
dan gewoon. In het nieuwe wetboek wordt het ook echt genoemd als gewone
opsporingsambtenaren. Wat maakt ze dan zo gewoon? Een kenmerk van alle gewone
opsporingsambtenaren is dat ze bevoegd zijn tot de opsporing van alle denkbare strafbare
feiten. Wie zijn dan die gewone opsporingsambtenaren?
Met de opsporing van strafbare feiten zijn belast:
a. de officieren van justitie
b. de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012, en de
ambtenaren van politie, bedoeld in art. 2, onder c en d, van die wet, voor zover zij zijn
aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
In de eerste plaats de officieren van justitie (onder a), nader over zijn taak kijk eens naar art.
148 Sv. Uit lid 3 hiervan blijkt dat het ook inderdaad denkbaar is dat de officier van justitie
ook daadwerkelijk zelf de handschoenen aantrekt en gaat opsporen, maar dat is natuurlijk niet
de praktijk. De kern van de taak van de officier van justitie zit in lid 1 jo. lid 2, het is de
persoon die de zeggenschap heeft over de opsporing. De officier van justitie bewaakt in de
praktijk de kwaliteit van het opsporingsonderzoek, ziet toe op de rechtmatigheid ervan, heeft
ook een hele belangrijke inhoudelijke rol in die zin dat hij als hij dienst heeft gebeld kan
worden met de vraag of een bepaald pand doorzocht mag worden of iets dergelijks, of
bepaalde opsporingsbevoegdheden mogen worden ingezet. De toepassing van heel wat
dwangmiddelen en bevoegdheden zijn afhankelijk gesteld van zijn/haar toestemming, dat
gebeurd dan ook vaak in de vorm van een bevel, in de praktijk wordt daar dan om gevraagd.
Verder zijn als gewoon opsporingsambtenaar aangesteld degenen onder b. Dit is eigenlijk de
grootste groep, de ambtenaren van politie bedoeld in een reeks bepalingen van de Politiewet
2012, voor zover zij zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Concreet gaat het in
dat deel om de gewone politie zoals je ze ook in uniform op straat ziet lopen, dat zijn gewone
opsporingsambtenaren, maar ook allerlei vrijwillige ambtenaren aangesteld voor de uitvoering
van een politietaak. Dat kunnen ook gewoon burgers zijn die dat interessant werk vinden om
mee te werken bij bijvoorbeeld evenementen en ook de ambtenaren van de Rijksrecherche
vallen hieronder, dat is dan art. 2 onder d. Mits ze zijn aangesteld voor de uitvoering van de
politietaak en wat dan de politietaak is vind je in art. 3 Politiewet 2012: ‘De politie heeft tot
taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende
rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen
van hulp aan hen die deze behoeven.’
Van belang daarbij is ook nog art. 12 Politiewet 2012. Die geeft dan aan dat er ook nog zoiets
bestaat als de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Het belang van art. 12 is dan
vooral ook dat het een beetje afhangt van de taak wie de baas is over de politie. Bij de
strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde is het toch echt de officier van justitie, gaat het
om de openbare orde dan is de burgemeester de baas over de politie.
1. Indien de politie optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel
taken verricht ten dienste van de justitie, staat zij, tenzij in enige wet anders is
bepaald, onder gezag van de officier van justitie.
2. De officier van justitie kan de betrokken ambtenaren van politie de nodige
aanwijzingen geven voor de vervulling van de in het eerste lid bedoelde taken.
,Wat is dan de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, hoe wordt die politietaak op dat
punt verder uitgelegd? Volgens de wetgever valt daaronder: ‘de daadwerkelijke voorkoming,
de opsporing, de beëindiging, de vervolging en de berechting van strafbare feiten, alsmede de
tenuitvoerlegging van beslissingen van de rechter of het openbaar ministerie in strafzaken.’
Wat dat betreft dus ook een hele ruime categorie.
Art. 141 Sv (vervolg)
(…)
c. de door onze Minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met Onze Minister
van Defensie aangewezen militairen van de Koninklijke marechaussee;
d. de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 2 van
de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten.
Art. 141 Sv heeft ook nog een tweede deel en daar zie je de overige gewone
opsporingsambtenaren. Het gaat dan om bepaalde militairen van de Koninklijke marechaussee
(onder c), die oefent allerlei politietaken uit bijvoorbeeld voor de strijdkrachten/militairen, ze
zijn aanwezig op Schiphol, houden zich onder andere bezig met fraude ten aanzien van
reisdocumenten. Het zijn dus gewone opsporingsambtenaren, maar in beginsel hebben ze een
wat beperkte taak. Het is niet zo dat je de Koninklijke marechaussee direct achter je aan krijgt
als je bijvoorbeeld een fiets steelt. Maar aangezien het een gewone opsporingsambtenaar is, is
hij/zij op zich wel bevoegd tot opsporing van alle strafbare feiten. Dat maakt het dus wel een
beetje lastig in die normering tussen een gewone opsporingsambtenaar met in beginsel een
beperkte taak. Het mooie van het feit dat ze een algemene opsporingstaak hebben, is dat ze
wel te allen tijde indien nodig bijstand kunnen leveren aan de politie bij evenementen, grote
demonstraties bijvoorbeeld. Dan kunnen ze bij wijze van spreken we achter mensen aan die
dingen vernielen o.i.d. Enerzijds dus een beperkte taak, anderzijds toch wel degelijk bevoegd
tot alle dingbare feiten.
Onder d staan de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in art.
2 Wet op de BOD die de organisatie regelt van een viertal met name genoemd in de wet
bijzondere opsporingsdiensten. Dat zijn diensten die hele nauwe relaties hebben met bepaalde
ministeries. Deze opsporingsambtenaren hebben ook een beperkte opsporingstaak, dat
betekent dat ze opereren op een beperkt terrein, dat is dan het specifieke beleidsterrein waar
ze werkzaam zijn. Vaak zijn ze ook nog toezichthouder, dat is dan gekoppeld aan dat
specifieke beleidsterrein. Denk bijvoorbeeld aan een ambtenaar van de fiscale inlichtingen en
opsporingsdienst, dat is een van de bijzondere opsporingsdiensten. Zo’n ambtenaar houdt zich
niet bezig met diefstal of verboden wapenbezit, maar wel met belastingfraude, illegale import,
etc. Ze zitten in art. 141 Sv, dus dat betekent dat ze hoe dan ook toch wel een algemene
opsporingsbevoegdheid hebben net als de politie. Het is ook goed om te realiseren dat die
ambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten niet onder de politiewet vallen, ze hebben
niet een algemene politietaak. Ze hebben ook een eigen wet, namelijk de Wet BOD. Dus met
andere woorden, de ambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten vallen niet onder art. 3
Politiewet 2012. Wel vallen ze blijkt uit de wet op de BOD onder het gezag van de Officier
van Justitie (art. 3 wet BOD).
- Beperkte taak
- Algemene opsporingsbevoegdheid
- Politiewet 2012 niet van toepassing; wel de Wet BOD: werkzaam onder gezag OvJ
(art. 3); o.m. ‘belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op de
beleidsterreinen waarvoor Onze betrokken Minister verantwoordelijkheid draagt’;
geweldsbevoegdheid (art. 6)
,Even een hele snelle blik op die opsporingsdiensten aan de hand van wat kleine persberichten.
1. Belastingdienst/FIOD
Belastingdienst/FIOD (Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst) (tot 2010: FIOD/ECD)
FIOD houdt verdachte aan in onderzoek naar btw-fraude en witwassen
Op 10 april heeft de FIOD een 54-jarige man uit Amsterdam aangehouden die wordt
verdacht van omvangrijke btw-fraude, witwassen en valsheid in geschrifte. De FIOD
doorzocht twee woningen en een bedrijfspand in Amsterdam en Haarlem. Daarbij werden
onder meer administratie, computers, geld en een auto in beslaggenomen. (…)
(bron: fiod.nl)
2. NVWA/IOD
Inlichtingen- en opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, die
houden zich ook bezig met natuurlijk voedsel hygiëne en hier zie je een voorbeeld van een
grote zaak van een aantal jaar geleden: besmetting van allerlei eieren met een bepaalde stof.
NVWA-IOD houdt 2 mannen aan in fipronil-onderzoek
De inlichtingen en opsporingsdienst van de NVWA (NVWA-IOD) heeft vandaag 2 verdachten
aangehouden in het strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie
(OM) naar de fipronil-kwestie. Het gaat om de 2 bestuurders van het bedrijf dat het middel
vermoedelijk heeft toegepast in pluimveebedrijven. De NVWA-IOD doorzocht in totaal 8
locaties in Nederland. Het is een gecoördineerde actie van de Nederlandse en Belgische
opsporingsdiensten. (…)
3. ILT/IOD
Inlichtingen- en opsporingsdienst Inspectie Leefomgeving & Transport. Denk aan
vrachtwagenchauffeurs, die moeten tachografen hebben ingebouwd zodat ze gecontroleerd
kunnen worden aan de rijtijden-wetgeving. Daar wordt kennelijk nogal eens mee gesjoemeld,
dat zijn allemaal strafbare feiten die denkbaar zijn en die zij dan specifiek opsporen.
ILT en politie doorzoeken transportbedrijf in onderzoek naar manipulatie tachografen
(…) Bij het transportbedrijf worden tachografen gekeurd. Uit eerder onderzoek door de ILT,
politie en Rijksdienst voor het Wegverkeer rees het vermoeden dat het hiermee sjoemelt. De
verdenking is dat bij het bedrijf gemanipuleerde tachografen worden ingebouwd. Niet alleen
in eigen vrachtwagens, maar vermoedelijk ook voor andere bedrijven. (…)
4. Inspectie SZW/DO
Directie Opsporing van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Verdachten aangehouden voor schijnrelaties met Vietnamese vrouwen
De Recherche Inspectie SZW heeft vandaag (18 oktober) één man en drie vrouwen in
Purmerend aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij mensensmokkel en valsheid in
geschrifte. De hoofdverdachte heeft vermoedelijk Vietnamese vrouwen naar Nederland laten
komen door het arrangeren van schijnhuwelijken, dan wel het tekenen van fictieve
werkgeversverklaringen. De hoofdverdachte exploiteert meerdere nagelstudio’s in
Amsterdam en omgeving.
LET OP: Het wil nog wel eens zijn dat de namen van deze diensten wat wisselen, maar in de
kern zijn het deze vier opsporingsdiensten die ook gekoppeld zijn aan ministeries.
‘Gewone’ opsporingsambtenaren (art. 141 Sv)
Die gewone opsporingsambtenaren, dus alles wat we tot nu toe hebben gezien in art. 141 Sv,
die hebben een algemene opsporingsbevoegdheid. Ze zijn bevoegd tot de opsporing van alle
, strafbare feiten. Al die mensen die daar genoemd worden mogen dat in beginsel opsporen en
in het kader van die opsporing dan bevoegdheden aanwenden om dat op te sporen. Dat geldt
dus ook voor de ambtenaren van die bijzondere opsporingsdiensten, alleen ze kennen in
principe dan de beperking van hun eigen beleidsterrein. Bijvoorbeeld die FIOD ambtenaar die
werkt bij de Belastingdienst die gaat in principe niet achter fietsendieven aan, dat is niet zijn
primaire taak, maar het laat onverlet dat hij het in theorie wel mag opsporen. Je kunt het
combineren met wat andere strafbare feiten waar hij/zij zich niet dagelijks mee bezig houdt en
dat het dan wel heel goed uitkomt dat je dat kunt opsporen. Stel je bent bezig met een
doorzoeking van het kantoor van een onderneming in het kader van bijvoorbeeld btw-fraude
en er gaat een kluis open en daar vind je een vuurwapen, dan mag je die in beslag nemen want
je hebt een algemene opsporingsbevoegdheid. In de praktijk gaat het dan misschien net even
wat anders, dat je zegt laat dat vuurwapen maar even liggen, ik bel nu mijn collega’s van de
politie, die zijn daar expert in. Maar ze mogen in principe wel opsporen en ze mogen dus ook
iemand aanhouden op dat moment wegens verboden wapenbezit.
Buitengewone opsporingsambtenaren/boa’s (art. 142 Sv)
Hier gaat het om personen die als zodanig niet met de politietaak zijn belast, die vallen niet
onder art. 3 Politiewet 2012. Ze zijn ook niet in dienst van een van die vier bijzondere
opsporingsdiensten. Maar toch hebben we dan te maken met personen die dan delen van de
opsporing voor hun rekening nemen. Dit is een enorm brede, bonte categorie, maar het meest
simpele voorbeeld is degene die jou wel eens controleert in te trein. Als blijkt dat je niet bent
ingecheckt, dan is dat in principe een strafbaar feit. Degene die je dan tegenover je hebt is dan
als buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd tot opsporing van dat specifieke strafbare
feit en die mag dan een proces-verbaal opmaken, gegevens opnemen, etc. Dat is dus een
voorbeeld van zo’n buitengewone opsporingsambtenaar. Denk ook aan boswachters met
bepaalde bevoegdheden op het terrein van de flora en faunawet, dat is dan weer gekoppeld
aan de wet op de economische delicten. Denk ook aan die gemeentelijke boa’s, die hebben
vaak een blauw uniform aan met handhaving erop, die nemen ook delen van de opsporing
voor hun rekening binnen het grensgebied van een stad. Voor het gemak zijn die boa’s
soms/vaak, maar zeker niet altijd aangesteld in een zogenaamd domein, bijvoorbeeld
‘openbare ruimte’ of ‘vervoer’. Als je dan goed kijkt naar die wetgeving, dan zie je dat dit een
heel lijstje met strafbare feiten betekent waar je je in beginsel op mag concentreren, dat
behoort dan tot jouw opsporingstaak. Het is dan uiteindelijk aan jouw werkgever om te
zeggen: die toch niet of die juist wel. Je mag alleen die feiten opsporen die ook daadwerkelijk
van belang zijn voor jouw aanstelling. Dat maakt het soms wel onduidelijk wie wat mag
opsporen. Van belang is dus in elk geval dat die opsporingsbevoegdheid van de
buitengewoon opsporingsambtenaar dus zeker niet algemeen is, maar vaak beperkt is tot
bepaalde strafbare feiten. Maar aan een buitengewoon opsporingsambtenaar kan een
algemene opsporingsbevoegdheid zijn toegekend. Je mag feiten toedelen aan die boa’s, tot en
met het punt dat je zelfs misschien een algemene opsporingsbevoegdheid hebt. Dat is
denkbaar in theorie en dan gaat het weer wat vermengen met art. 141 Sv.
- Niet belast met de politietaak
- Niet in dienst BOD
- Beperkte opsporingsbevoegdheid (wet/akte)
o Maar: kan bij uitbreiding alle strafbare feiten omvatten
Deze categorie is velen malen bonter dan je je kunt voorstellen. Je hebt ook ambtenaren die
werken bij de Belastingdienst die niet werken bij de FIOD, de belastinginspecteur die
aanslagen vaststelt is heel vaak weer aangesteld aan boa. Het is dus geen onderdeel van de
FIOD, maar wel aangesteld als buitengewoon opsporingsambtenaar in het kader van de