Antwoorden op alle voorbeeldvragen gegeven. Zo'n 130 vragen met het correcte antwoord erbij waaruit het examen is opgesteld. Dus eenvoudig en snel te leren.
Hoofdstuk 1. - Inleiding op bodemkunde
1 Waarom kan je niet op elke bodem aan landbouw doen?
Grote oppervlakten zijn te droog of te zout, te steil en ondiep, te nat of te koud, bebouwd of verzout.
2 Geef enkele voorbeelden van aardoppervlak dat geen zee is en toch ook geen bodem is?
Kale rotsen, Jaarrond bevroren oppervlaktes, zandduinen en dikke zoutlagen worden niet
aanschouwd als bodem.
3 Schets in enkele parameters de geschiktheid van een bodem voor landbouwtoepassingen?
De opname van water, voedingsstoffen en zuurstof door planten hangt af van de
bodemvruchtbaarheid. De grondtextuur en -structuur spelen een grote rol bij bijkomende
parameters (pH, CEC, capilariteit,…)
4 Hoeveel % van het landoppervlak op de wereld is geschikt voor landbouw? Hoeveel %
landbouwgrond hebben we in Vlaanderen?
Wereld: 10%
Vlaanderen: 45%
Hoofdstuk 2. Bodemvorming en bodemsamenstelling
5 Situeer bodemvorming in de samenstelling van de aarde als planeet
Onder het aardoppervlak bevindt er zich een korst, mantel en kern. Deze korst kan van continentale
of oceanische oorsprong zijn.
6 Wat bedoelt men met platentektoniek?
De buitenmantel of lithosfeer drijft als een bootje op de asthenosfeer wat zorgt voor een beweeglijke
korstmantel. De platentektoniek is dus de dynamiek in de aardkorst.
.De continentale en oceanische platen zullen van positie veranderen en kunnen met elkaar in contact
komen. De zwaarste plaat zal naar beneden gaan en de zwaarste naar boven geduwd worden.
7 Geef de verschillende mogelijkheden van beweging van de schollen?
met elkaar in botsing komen vulkanisme of aardbevingen
Weg van elkaar drijven diepzeetroggen
Botsen van 2 oceanische platen oceanische rug
8 Wat is het verschil tussen mineralen en gesteenten?
Gesteenten zijn opgebouwd uit mineralen. Mineralen zijn dus een onderdeel van gesteenten.
9 Wat is het belang van kleimineralen in de bodem?
De bodem bestaat voor zo’n 50% uit vaste bestanddelen waarvan 48% van mineralen en 2% van
organische materie. Een bodem is dus sterk afhankelijk van de aanwezige mineralen.
, 10 Wat is isomorfe substitutie?
Hierbij wordt een deel van de tetraëder vervangen door een deel van een octaëder. Bijvoorbeeld
Si4+ Al3+ of Al3+ Mg2+. Deze vervanging kan plaatsvinden door een ionstraal van het
vervangende ion ongeveer even groot (=isomorf) als het oorspronkelijke ion. Dit zorgt voor een
negatieve lading van de kleimineralen. wordt geneutraliseerd door kationen!
11 Wat is het verschil tussen kaoliniet en smectiet?
Vermiculiet heeft een hogere lading en zullen de uitwisselbare kationen tussen de lagen een sterkere
cohesie hebben. De zwelling door opname van water tussen de lagen is minder dan in smectiet.
Vermiculiet heeft ook een hogere CEC en fixeert makkelijker Kalium.
12 K is een belangrijk voedingselement voor gewassen. In welke mineralen komt K voor?
Muscoviet, biotiet en illiet
13 Wat bedoelt men met ‘zwelling’ van kleimineralen? Welke mineralen zwellen het meest?
Er gaat zich water opstapelen tussen de tetraëder – octaëder – tetraëder (TOT-lagen). Vooral
smectieten zwellen veel op.
14 Wat is de CEC? In welke eenheden wordt deze uitgedrukt?
Is de kationenuitwisselingscapaciteit van een bodem en leunt sterk aan bij het klei-humuscomplex
van diezelfde bodem. De waarde wordt uitgedrukt in cmol/kg.
15 Beschrijf de gesteentecyclus.
, 16 Beschrijf de drie grote gesteentegroepen op basis van hun vorming.
a) Stollingsgesteente = stolling van gesmolten, massief, dieper gelegen materiaal.
b) Sedimentair of afzettingsgesteente = accumulatie van afbraakmateriaal of resten van
organismen door neerslag van in water opgeloste stoffen. Deze gesteenten zijn meestal
gelaagd.
c) Metamorfe gesteente = ombouw van andere gesteenten door verhoging van p of T. Deze
herkristallisatie zorgt voor een verschillende structuur/ uitzicht van het uitgangsgesteente.
17 Geef de onderverdeling van de stollingsgesteenten op basis van de afkoelsnelheid.
a) Plutonische of diepte- of intrusieve gesteenten: relatief hoge T, trage afkoeling
b) Ganggesteenten: intermediair (tussen 2 lagen)
c) Vulkanische of extrusieve of uitvloeiingsgesteenten: ondiep, snelle afkoeling
18 Wat bedoelt men met ‘zure’ en ‘basische’ stollingsgesteenten? Wat is de relatie met de
pH?
Zure gesteenten: veel kiezel en weinig Mg-houdende mineralen (vb graniet) bepalen pH
Basische gesteenten: geen vrije kwarts, veel Mg-houdende mineralen (vb. basalt) NIET
19 Wat zijn ‘mafische’ en ‘felsische’ mineralen?
Mafisch: zijn basische gesteenten met een donkere kleur.
Felsische: zijn zure gesteenten met een lichte kleur.
20 Op welk principe berust de indeling van de stollingsgesteenten volgens Streckeisen?
De indeling steunt op de verhoudingen van de hoofdmineralen (kwarts, …) alsook de textuur en
aanwezige Mg-mineralen.
21 Tot welke groep mineralen behoren de meest voorkomende mineralen in
stollingsgesteenten?
De voornaamste mineralen is stollingsgesteenten zijn de silicaten.
22 Wat zijn sedimentaire afzettingen? In welke milieus worden deze gevormd?
Is al het materiaal dat is afgezet aan het aardoppervlak door water, ijs of wind maar ook door diverse
processen zoals verwering, bezinking, accumulatie,… . De afzettingen krijgen toenemende massa’s en
zullen steeds kleinere luchtholtes hebben. Er zullen zich zouten opstapelen en onder hoge p en/of T
mineralen kristalliseren die aan elkaar kitten. Dit proces van los naar vast sediment noemt men ook
wel diagenese.
23 Wat is het verschil tussen ‘harde’ (='vaste') en ‘losse’ sedimentaire gesteenten?
Onder losse sedimentaire gesteenten verstaan we stollingsgesteenten dat door verwering en erosie
is afgezet. Door diagenese van dit los sediment kan er vast sedimentair gesteente ontstaan. Deze zijn
hard en compact en dus niet meer gevoelig voor erosie. Het vast sedimentair gesteente kan door
verdere verwering terug omgevormd worden naar los sedimentair gesteente of door metamorfose
naar metamorf gesteente (cyclus p.10).
24 Wat zijn conglomeraten?
Dit zijn afgeronde grindkorrels die aan elkaar gaan kitten door een fijnere matrix.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur siebendenul. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €8,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.