Samenvatting biosociale criminologie
BSC01: Van biologisch positivisme naar biosociale
criminologie
1) Inleidende bedenkingen
Biologisch positivisme gaat op zoek naar oorzaken en wetmatigheden van
daderschap, waar een link wordt gezocht tussen de biologische factoren (genen)
en de betrokkenheid bij delictengedrag (omgeving?). Hier kwam het empirisch
toetsen van theoretische modellen voor het eerst naar de voorgrond.
Belangrijke personen zijn de verlichtingsfilosofen: zij geloofden dat
criminaliteit gebeurde op basis van een kosten-batenanalyse van de dader. Hun
effect is vooral zichtbaar in het strafbeleid en in de preventie ervan.
In de criminologie verschoof de aandacht van de daad zelf naar de dader en
zijn persoon. Ook nam het positivisme verschillende vormen aan:
- Het biologisch positivisme
- Het psychologisch positivisme: men kijkt vanuit een psychologische
invalshoek.
- Het sociaal positivisme: focus ligt bij de sociale leefomgeving
De voorlopers van het positivisme zijn te vinden in de vorm van de frenologie,
met name de fysiognomie met stichter Jean Baptiste Della Porte. Een van
zijn bekendste volgelingen was Lavater, en zij gingen dode lichamen bestuderen
en proberen op basis van uiterlijke kenmerken overeenkomsten te vinden (de
voorloper van het atavisme). De frenologie, uitgevonden door Spurzheim, is
een wetenschap die vandaag de dag niet langer bestaat.
De biologische criminologie kende wel een slechte start, mede door de
misinterpretatie van de evolutietheorie van Darwin, voornamelijk ‘survival of the
fittest’. De theorie bouwt natuurlijk op genetische variatie, voortplanting en
natuurlijke selectie, maar dit waren concepten – met name het concept van
genen – die nog niet gekend waren.
Het waren vooral concepten van atavisme, degeneratie die aan de basis lagen
van delinquent gedrag volgens 19e -eeuwse denkers, vooral in de Italiaanse
antropologische school van Lombroso, Ferri en Garofalo.
Anderzijds waren er in de 20ste eeuw aanhangers van de eugenetica, de idee dat
men genetische kenmerken zou gaan verbeteren in bevolkingsgroepen. Echter
zullen de nazi’s later misbruik maken van dergelijke ideeën.
Het belang van de werken van Lombroso, Ferri en anderen zijn vandaag
wetenschappelijk niks meer waard, maar kennen wel een belangrijke historische
waarde.
2) De vroege criminele antropologie van Lombroso
1
,Césaré Lombroso en zijn werk ‘l’Uomo delinquenté’ was 1 van de
belangrijkste werken van zijn tijd wanneer men onderzoek deed naar
criminaliteit. De idee dat centraal stond in zijn werk, was dat criminelen konden
herkend worden aan uiterlijke, fysiologische kenmerken. Dit wordt het
atavisme genoemd. Lombroso legde dan ook met klem de nadruk op de
criminele antropometrie, de wetenschap die afmetingen en verhoudingen van
menselijke lichamen onderscheidde om zo criminelen te herkennen.
Zijn theorie past perfect binnen de idee van het oude sociale verweer: de
samenleving die moest beschermd worden tegen de recidivisten. Met Lombroso
zijn theorie begon ook een tijdperk van toetsingen van zijn hypothese: de stelling
van Lombroso over het atavisme werd voor het eerst ontkracht door Charles
Goring, die zei dat het merendeel van de Britse gedetineerden de atavistische
kenmerken niet zouden hebben.
3) De criminologie van Enrico Ferri
Een tijdsgenoot van Lombroso, Enrico Ferri, verzette zich tegen het hele idee
van de vrije wil; hij schreef er het werk ‘The denial of the free will’ over. Het
verschil tussen beide is dat Lombroso een determinist was, Ferri was dit niet: hij
stond open voor het begrijpen van samenhang tussen biologische, psychologishe
en sociale elementen.
In zijn werk onderscheidde Ferri 5 types van criminelen:
- De geboren crimineel Lombroso noemde dit de atavist
- De geestenzieke: bestempeld als mentaal gestoord
- De gepassioneerde crimineel: pleegt delicten door chronische problemen
- De gelegenheidscrimineel: crimineel gedrag door familiale en sociale
condities
- De gewoontedader: iemand die vanuit diens omgeving de gewoonte
ontwikkeld om delicten te plegen
4) De criminologie van Raffaele Garofalo
Garofalo leefde in de periode van het Sociaal Darwinisme, van Herbert
Spencer. Garofalo’s visie was dat er zoiets was als natuurlijke misdrijven: het
zijn misdrijven die het voortbestaan van de menselijke soort bedreigen.
Betrokkenheid erbij was volgens hem de overtreding van 2 basiselementen, nl.
probity en pity: pity (medelijden) is het verafschuwen van het vrijwillig
toedienen van leed aan anderen, probity verwijst naar respect van andermans
eigendom. Wanneer men deze kenmerken overtreedt, begaat men volgens
Garofalo een natuurlijk misdrijf. Dit staat geschreven in zijn werk ‘Natural
Crimes’.
5) De crimineel-antropologische scholenstrijd en diens ondergang
2
,Er waren ook tegenstanders van de idee van de Italiaanse school, met name
Alexandre Lacassagne en zijn Franse milieuschool. De school verwierp de
visie van Lombroso & co. Zij vonden dat er veel meer aandacht moest gaan naar
de sociale omgeving van de daders. Dit zou een enorme invloed hebben op het
al dan niet plegen van delinquent gedrag volgens hen. Ze namen m.a.w. een
sociologisch deterministische houding aan.
Langs de andere kant bevestigde Lacassagne de idee van het Lamarckisme,
wat dan weer totaal onwaar is.
6) De Amerikaanse navolgers van het biologisch determinisme
Uit Amerika bespreken we 3 onderzoekers: Earnest Albert Hooton, Ernst
Kretchmer en William Sheldon.
Hooton was vooral bekend door het classificeren van ‘rassen’ op basis van
uiterlijke kenmerken. Dit wil niet zeggen dat hij voor het atavistische idee van
Lombroso was, integendeel! Hij zou zich bezighouden met het bestuderen van
samenhang tussen ras en criminaliteit. Zijn werk die hij schreef was ‘The
American criminal; an anthropological study’. Ook was Hooton voorstander van
het steriliseren van criminelen, met het oog op het vermijden van toekomstig
leed.
Kretchmer en Sheldon hadden gelijkaardige ideeën. Ze ontwikkelden beide een
theorie die is gebaseerd op de bouw van het lichaam, of de biologische
constitutie. Dit omvat zowel de lichaamsbouw als persoonlijkheid, in
combinatie met temperament.
Sheldon maakte het onderscheid tussen volgende types:
- Endomorfe mensen: ronde, dikke mensen. Smalle beenderen, zachte
huid
- Mesomorfe mensen: gespierd, atletisch, brede borstkas
- Ectomorfe mensen: tenger, breekbaar, smal
Volgens Sheldon was de mesomorfe mens het meest waarschijnlijk om aan
criminaliteit deel te nemen.
7) De Belgische eclectische criminele antropologie van Louis
Vervaeck
Vervaeck wordt ook vaak gezien als de ‘Belgische Lombroso’. Hij gaat een
eclectische (= het selecteren van het beste), theoretische aanpak volgen. Hij
maakte op basis van meerdere bezoeken in de Brusselse gevangenis een eigen
dadersclassificatie, bestaande uit 5 groepen:
- Accidentele daders
- Occasionele daders
- Gewoontedaders
- Gedegenereerde daders
- Criminele krankzinnigen/geboren crimineel
3
, 8) Psychologisch positivisme
Volgend op de biologische theorieën, volgde de theorie van de
persoonlijkheid: een zekere organisatie van een persoonlijkheid in combinatie
binnen een bepaalde sociale context, zou leiden tot crimineel gedrag. Dit gedrag
is cruciaal bij alle relaties en emotionele situaties die het individu zal ervaren in
zijn leven.
Henry Goddard stelde dat zwakzinnigheid de belangrijkste oorzaak was bij
crimineel gedrag in de zwakzinnigheidstheorie. Die zegt dat niet alleen
zwakzinnigheid aan de basis ervan kan liggen, maar ook schizofrenie,
hersenletsels en verstandelijke beperkingen kunnen crimineel gedrag stimuleren.
Goddard was ook de eerste die een classificatie van mensen maakte op basis van
een intelligentiecoëfficiënt (IQ), waarin hij mensen classificeert als moron
(51-70), imbecile (26-50) en idiot (0-25). Hij was voorstander van de eugenetica
en twijfelde zelf om de idioten in de samenleving te laten steriliseren, dit omdat
het IQ zou worden doorgegeven als recessief gen. Het zou voornamelijk
voorkomen onder vrouwelijke nakomelingen. Vele jaren later zou dit ontkracht
worden, door Rutherford.
Iets waar Goddard niet in slaagde, was de wetenschap voorzien van een
psychologische invalshoek. Dit was het werk van Hans Jurgen Eysenck. Ook
deed hij onderzoek naar enkele andere kenmerken van mensen:
- Extraversie: actief en spontaan zijn, aangenaam in omgang, dominant,
vrolijk, sensatiezoekend…
- Extraverten: Zoeken actieve stimulatie vooral via arousal theory. Kan
leiden tot geweld via lage zelfcontrole!
- Introverten: zijn rustiger en kalmer
- Pyschoticisme: geen empathisch vermogen, agressief en niet sociaal,
onpersoonlijk. Bekendste voorbeeld zijn seriemoordenaars.
- Neuroticisme: angstig, depressief, verlegen, schuldgevoelens, emotioneel
en gehumeurd zijn. Dit is iets wat Eyskens niet onderzocht in verband met
criminaliteit.
9) Beleidsmatige gevolgen van het biologisch en psychologisch
determinisme
De eugenetica-beweging kende vooral in de VS een grote opmars, dit omwille
van zijn racistische ondertoon. Zoals eerder vermeld is daaruit ook uit gebleken
dat deze theorie en stroming totaal misbruikt kan worden, denk aan de nazi’s
tijdens WOII. Ook de Amerikaanse bevolking ging dit misbruiken; hun plan was
om de zwarte beweging uit te roeien, dit onder leiding van Franz Boas. Men
deed aan een zogenaamde morele kruistocht: men zou de zwakzinnigen in de
samenleving gaan steriliseren om ze zo uit de samenleving te filteren. Dit wordt
door de moderne biologische kennis ontkracht: mensen passen zich aan tijdens
de ontwikkeling en fylogenetisch.
Binnen de doctrine van het sociaal verweer situeert men ook de figuur rond
Adolphe Prins. Hij zorgde voor fundamentele veranderingen in het strafrecht en
4
,de criminele politiek gedurende de 19e en begin 20ste eeuw. In de Internationale
Kriminalistische Vereinigung, waar hij samenwerkte met Von Liszt en Van
Hamel werd de nadruk gelegd op vrije wil en de dader die zijn daden vanuit vrije
wil begaat. Het voluntarisme kwam door hen dus meer en meer op de
voorgrond. Tijdens de periode van het sociaal verweer primeert het collectief
op het individu, en werd de maatschappij zoveel als mogelijk beschermt tegen
de recidivist.
Tijdens WOII stapt men af van het idee van de determinisme, maar blijft het
positivisme nog altijd een belangrijke stroming. De maatregelen worden
geïndividualiseerd, en de delinquent krijgt een behandeling op maat.
10) Het geval Buikhuisen en disciplinaire conflicten
Wouter Buikhuisen, een voormalig hoogleraar bij de universiteit van Leiden,
kwam bij zijn aanstelling met het voorstel aan om hersenfuncties bij gestoorde
misdadigers te onderzoeken. Hij was tegen de stelling dat de mens oneindig
kneedbaar is. Echter kende zijn voorstel veel afkeer, en kwam er ook niet veel
van terecht, en zou verketterd worden, en zelfs belachelijk gemaakt worden.
De reden waarom dergelijke onderzoeken niet doorging, was dat men bang was
dat de sociologie gebiologiseerd zou worden. Edward O. Wilson schreef een
werk, waar het haar van alle sociologen recht van kwam te staan. De
sociobiologie werd geïntroduceerd en daar kon men niet goed tegen. Er waren
echter nog enkele kritieken, deze zijn te lezen in het werk van Walsh en
Beaver, waar men de foute kritieken op een rij zet.
Vandaag de dag is de tijdsgeest wel helemaal anders, en worden dergelijke
onderzoeken heel vaak uitgevoerd. Een van zijn collega’s waar hij altijd al mee
samenwerkte, Sarnoff Mednick, heeft er samen met A. Raine zijn levenswerk
van gemaakt. Ook het criminologisch pionierswerk van Moffit en Caspi wordt
vaak aangehaald.
11) De belangrijkste bezwaren tegen een biosociale criminologie
op een rij
Er zijn ook wel felle kritieken geuit op de biosociale criminologie, waarvan we er
5 behandelen:
1. “Biosociale theorieën zijn te deterministisch en sociaal
gevaarlijk”
Determinisme gaat uit van de idee dat elke gebeurtenis gekoppeld zou zijn aan
de daaropvolgende gebeurtenissen. Dit is duidelijk niet zo dat alles in ons leven
is uitgestippeld. Als men in de criminologie het determinisme aanhoudt, dan
betekent dit dat dergelijke wetenschappers ervan uitgaat dat crimineel gedrag in
onze genen zit, aangezien alles “voorgeprogrammeerd” is.
2.”Aangezien betrokkenheid bij delictgedrag sociaal geconstrueerd
wordt, kunnen er geen genen zijn die betrokkenheid bij
delictgedrag veroorzaken”
5
,Als criminaliteit een sociale constructie is, hoe kan iemand dan aanleg hebben
voor het plegen van criminaliteit? Een sociale constructie houdt het volgende in:
een sociale constructie is een fenomeen herkent, benoemd en ingedeeld
door mensen volgens een bepaalde classificatieregel. Betrokkenheid bij
delictengedrag is dus sociaal geconstrueerd, omdat slechts bepaalde handelingen
strafbaar zijn en geclassificeerd worden als een delict. Andere handelingen zijn
dit niet. Men maakt een onderscheid tussen 2 soorten misdrijven:
- Mala in se: dit zijn misdrijven die overal ter wereld worden veroordeeld,
en schadelijk zijn voor de menselijke natuur.
- Mala prohibita: dergelijke misdrijven worden niet overal veroordeeld, en
de strafbaarstelling ervan is soms heel willekeurig.
3. “Als wordt aangenomen dat een probleem biologisch is, leidt dat
tot therapeutisch nihilisme”
Dit is vaak een verkeerde aanname; vele problemen kunnen vandaag de dag
therapeutisch aangepakt worden via het toewijzen van psychologische hulp. Ook
het farmaceutische aspect staat hiermee in verband; vaak kunnen dokters
bepaalde medicatie voorschrijven, en zo kan men een probleem verhelpen. Ook
criminologische problemen kunnen farmaceutisch worden aangepakt, en niet
alleen sociaal.
4. “Betrokkenheid bij delictgedrag kan geen biologische oorzaken
hebben omdat criminaliteitscijfers snel veranderen terwijl een
genetische verandering vele generaties duurt”
Hier worden bepaalde zaken vergeten: de frequentie van crimineel gedrag, en
ook de neigingen van het individu om dat specifiek gedrag te vertonen.
Omgevingsfactoren verhogen/verlagen de drempel bij een individu om over te
gaan tot crimineel gedrag: sommigen zullen in de vriendelijkste omgevingen
alsnog crimineel gedrag vertonen, terwijl anderen in de meest criminele wijken
zeer voorzichtig en vreedzaam zullen zijn.
5. “Biologische theorieën houden meestal geen rekening met de
gevoeligheden van mensen”
Dergelijke theorieën worden vaak beschuldigt van racistisch, seksistisch en/of
discriminerend te zijn. Sommigen vinden dat gevoelige onderwerpen
(klassenverschillen, sekseverschillen…) niet mogen behandelt worden door
wetenschap.
Als tegenargument hierop haalt men de filosoof John Stuart Mill aan; hij is van
mening dat “het onderdrukken van een niet-populaire mening ook een specifiek
kwaad is”.
12) De complexiteit van hedendaags biosociaal onderzoek
Doorheen de tijd is het biosociaal onderzoek veeleer een interdisciplinaire
wetenschap geworden. Daarom heeft men over de verschillende
wetenschappen heen gemeenschappelijke definities nodig om goed te kunnen
samenwerken.
6
, Het is dan ook belangrijk om biosociaal onderzoek ook in een zeer specifieke
context te doen, anders zal het geen betekenis hebben, en zal het niet zinvol
zijn.
13) Besluit
De toenemende interesse wordt ook wel vaak het nieuw positivisme genoemd.
Het begrip positivisme is hier niet echt meer aan de orde, maar de hedendaagse
criminologie toont toch 2 belangrijke trendbreuken met het verleden:
- Er komt door toenemende kennis een hoger niveau in de biologie en die
wordt steeds complexer en kent meer gelaagdheid in biologische
processen dan voorheen.
- Er is ook meer aandacht voor de interactie met de omgeving
7