Comparatieve en Internationale Pedagogiek –
Geert Devos
Inleiding
Wat is dit vak?
• Comparatief
– Vergelijking van onderwijssystemen eigen ondwsysteem beter begrijpen
– Vooronderstellingen en beleidskeuzes bloot leggen
• Bestaan van onderwijsvormen
Aso, bso, kso: afschaffen? Wat zijn de gevolgen hiervoor? Veel kritiek maar is
in veel landen zo
• Vrije schoolkeuze
Kiest zelf school die je aanspreekt. Niet evident in andere landen, vaak
gewoon de dichtste, geen keus (vrijheid van onderwijs bij ons)
• Toegang hoger onderwijs
Nauwelijks limieten (geen ingangsexamen ofzo), kan ook ManaMa doen in
heel andere richting, kostprijs laag (Eng: 9k pond), maatschappij België
betaalt mee aan je studies
lijkt voor ons heel evident, bewust worden dat die er zijn, deze dingen kom
je te weten door de comparatieve pedagogiek
– Maatschappelijke en culturele analyse
Bepaald systeem ook in een andere context gebruiken? Werkt dit wel in die
specifieke maatschappij en cultuur?
• Internationaal
– EU, OESO, VN beïnvloeden onderwijsbeleid en onderwijssystemen
Deze organisaties zorgen ervoor dat trends zich internationaal voordoen
BaMa structuur + studiepunten in Europa: studies en diploma’s vgl en gelijkschakelen
+ Erasmus; M-decreet: VN verdrag iedereen recht op gelijkwaardig en volwaardig
onderwijs
– Globalisering onderwijs
Ook internationale ontwikkelingen die ons onderwijs beïnvloeden
Praktisch
6 lessen 11/2 – 18/3
Reader + teksten op Minerva + slides
Taak:
• Per 4
• Feedback: 1/4 of 29/4
• Toepassing/analyse indicatoren Talis rapport: verschillende aspecten van lkr in kaart
gebracht en vgl, ook internationaal
• Doel: leren werken met die indicatoren
Evaluatie:
• Paper 40%
• Examen 4-5 open vragen 60%
– Vrij brede vragen; ook vgl-vragen: “land A en land B op vlak X”
• Beide afzonderlijk slagen
• Lessen zijn kern, vooral hoofdlijnen zijn belangrijk
,Hoofdstuk 1: Algemene principes
Hoe benaderen we pedagogiek?
1. Stromingen in vergelijkende pedagogiek
=Verschillende perspectieven die men gebruikt om naar ondw te kijken
Reflectie ook hebben: “vanuit welk perspectief bekijkt men dit nu (bij deze uitspraken)?”
• Modernisering
– Klassieke economische
– Structureel functionalistische
– Methodologische
• Kritische perspectieven
• Wereldsysteem perspectieven
• Historische en contextperspectief (verdere uitwerking modernisering dat nogal eng was)
1. Modernisering
• Klassieke economische theorieën
– Decentralisering, privatisering, keuzevrijheid
Niet het publieke (door de staat), geen overheidsinmenging
– Antithese: staatscontrole, centralisering en gelijkvormigheid
Staat moet wel zorgen dat liberale principes gevolgd worden (opleggen spelregels
tussen onderwijsverstrekkers + ondw moet renderen) Op eerlijke manier in
competitie met elkaar, met gelijke middelen strijden maar de staat mag zichzelf niet
voorop zetten, private het laten organiseren, maar het moet wel resultaten op
leveren (voor wat hoort wat)
– Neo-liberaal (Adam Smith)
• Staat beperkt tot condities voor vrije markt, vraag en aanbod
• Onderwijs: resultaten halen met klemtoon op output
– Cfr. Wereldbank en IMF
– Human capital theorie: onderwijs is even belangrijk voor economie als investeringen
in industrie en machines
– Denison (1964) inkomensverschillen voor 3/5 beïnvloed door onderwijs, overige 2/5
door andere variabelen grote economische belang van onderwijs
• Structureel-functionalistisch
– Onderwijs reproduceert de bestaande sociale structuur
Men is niet bezig met ‘wat kan beter?’ heel statisch beeld, alles blijft zoals het is,
geen vernieuwing, niet te veel in vraag stellen
– Westers onderwijs staat model
– Vermijden van ideologische dimensies en sociale conflicten binnen onderwijs en
opvoeding
– Hierdoor wordt:
• sociale context onderschat
• realiteit verengd
• vernieuwing beperkt tot bestaande structuren
– Econometrische modellen, correlationeel onderzoek
– Input (vb. aanwezigheid schoolboeken, niveau leraars) en output (schoolresultaten,
werkgelegenheid)
Wat gebeurt er met de output als je een bepaalde input hebt?
– Wereldbank, UNESCO, OESO, IEA, EU
, – Methodologisch
• Positivistisch
• Wetmatigheden die objectief en wetenschappelijk controleerbaar zijn
Hypotheses maken over bepaalde modellen (zie schema: typisch input-
output model)
• Kwantitatieve gegevens over onderwijsstelsels
• Doel:
- van particuliere naar algemene
- van beschrijven naar hypothesen toetsen
- theorieën formuleren om toekomstige evoluties te voorspellen
2. Kritische perspectieven
• Onderwijs is middel van onderdrukking of gaat emancipatie tegen
• Frankfurter Schule – Habermas
• Studies niet gericht op beschrijving van onderwijssysteem
• Wel processen van verandering bij participanten: ouders, leerkrachten, leerlingen
Zoeken naar die processen, hoe ondw veranderen?
• Onderwijsorganisatie = sociaal construct
Bewust van worden: wordt bepaald door sociale interactie!
• Sociale interactie belangrijk – zo ontstaat betekenis in de klas
• Kritiek op internationale organisaties die beleid in landen beïnvloeden – veraf van de
concrete werkelijkheid (hebben die economische modellen wel iets te maken met ondw?!)
• Goed onderwijs gebeurt dicht bij uitvoerders (verstrekkers moeten vormgeven)
• Is moeilijk voorspelbaar, veralgemeenbaar of overdraagbaar (reactie is afhankelijk van
situatie/context)
• Freire: leerder is politieke actor die ingaat tegen minorisering of onderdrukking (lln moet
ondersteund worden en bewust gemaakt worden van de beïnvloedende factoren, zodat die
lln zich er tegen kan afzetten)
• Onderwijs moet leiden tot vormen van zelfbewustzijn
• Kritiek op functionalisme (zet zich er sterk van af)
– Onderwijs houdt sociale onrechtvaardigheid in stand (idee: “Westen is na te streven
model”)
– Betutteling Westen (OESO) tov 3e wereld die afhankelijk blijft
– Alleen aandacht voor output, niet voor processen tussen input en output:
weerstanden, aanpassingen, eigen interpretaties,…
• Theoretisch - andere onderzoeksthema’s:
– Macht en rol van de staat in onderwijs
– Onderwijsprocessen die reproductie veroorzaken
– Problemen van ongelijke toegang, minderheden
• Analyse-eenheid van comparatief onderzoek:
– Natiestaat
, – Vergelijking minderheden, vrouwen,… met mainstream
• Methodologisch:
– Afwijzing exclusiviteit kwantitatief onderzoek
– Meer sociaal fenomenologische benadering
– Biografische methodes, observatie, casestudies, etnografisch (kwalitatief ondz hier
zeer belangrijk!)
3. Wereldsysteemperspectieven
• Globaliseringsprocessen: overal evolueren onderwijssystemen in dezelfde richting
• Nationale factoren spelen veel minder dan wereldfactoren (niet kijken naar natiestaat maar
wel naar wat er gebeurt in de hele wereld)
• Meyer, Ramirez (Stanford University)
• Onderzoek naar o.m. massascholing (= fenomeen dat zich voordoet als in een maatschappij
op een bepaald moment iedereen naar school gaat; niet alleen de happy few meer; dit
kantelmoment onderzoeken)
• Massascholing ontstaat niet door Westerse druk, industrialisering of verstedelijking
• Massascholing manifesteert zich ook zonder die invloeden (gebeurt in elk ondwsysteem, niet
het gevolg van industrialisatie etc: was in Westen zo maar niet overal)
• Soort wereldrecept van nationale ontwikkeling waaruit samenlevingen eigen recepten
afleiden (iedereen gaat door zo een proces, elk op eigen tempo en eigen invulling)
• Niet door druk Westen, Westen was eerst
• Onderzoek curriculum basisonderwijs: wereldwijde tendens om aardrijkskunde en
geschiedenis tot eenheid van ‘social studies’ te combineren (WO recent vak)
• Onderzoek burgerzin: crossnationale tendens om dit meer in te vullen met
internationalisering
• Europa minder – dus 3e wereldlanden kopiëren minder van Westerse landen
• Curriculum wordt sterk mondiaal geconstrueerd ipv nationaal of lokaal
• Globalisering is niet lineair: afhankelijk van plaats in het wereldsysteem en toegang tot
wereldcommunicatie
globale trend dat ondwsystemen naar elkaar toe groeien (niet opgelegd door westen;
sommige landen gaan anders om met die dingen)
• Theorie: globalisering, eerst economisch, later meer cultureel en onderwijskundig
• NIET: evolutie naar één wereldcultuur (aan de ene kant convergentie, maar aan de andere
toch ook lokale tendensen grote invloed; geven andere kleur aan globaliseringsproces dan
andere landen, leggen eigen accenten)
• Erkent belang van eigen lokale ontwikkelingen t.o.v. mondiale ontwikkelingen
• Eenheid van analyse: wereld als systeem
• Vergelijking over hoe lokale gemeenschappen reageren op wereldontwikkelingen –
verschillen op basis van niet-mondiale factoren
• Methodologisch: zowel kwantitatief als kwalitatief
4. Historische en contextperspectieven
• Uitloper van klassieke stroming (modernisering)
• Niet alleen feiten en statistieken, maar ook betekenis van feiten, interpretatie die aan
situaties wordt gegeven
• Vb. Gebrek aan efficiëntie: niet enkel drop-out, slaagcijfers,… maar ook gevolgen voor sociale
ongelijkheid (maar ook omgekeerd: in hoeverre sociale achtergrond invloed op je prestaties?
Hoe alle lln dezelfde prestaties laten behalen? Sociale achtergrond in kaart brengen
historische context in rekening brengen)
• Onderwijs is ook situationeel en historisch gelokaliseerd
• Theorie: kennissociologie en communicatietheorie (verder kijken dan wetgeving en cijfers)
• Vb. Gelijkheid in wetgeving is in praktijk heel anders