PERSONENBELASTING
INHOUDSTAFEL
INHOUDSTAFEL 1
DEEL I DE KENMERKEN EN BEVOEGDHEID M.B.T. DE PERSONENBELASTING 3
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE KENMERKEN 3
I. Belang van de personenbelasting 3
II. Kenmerken 3
HOOFDSTUK 2 DE BEVOEGDHEID M.B.T. DE PERSONENBELASTING 8
I. De personenbelasting is een belasting met een gedeelde bevoegdheid 8
II. De fiscale bevoegdheid van de Gemeenschappen en de Gewesten t.a.v. de personenbelasting 9
III. De fiscale bevoegdheid van de lokale besturen t.a.v. de personenbelasting 13
DEEL II DE BELASTINGPLICHT I.K.V. DE PERSONENBELASTING 14
HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN 14
I. De systematiek van de personenbelasting 14
II. De belastbare inkomsten 16
HOOFDSTUK 2 WIE WORDT ER BELAST - HET BEGRIP ‘RIJKSINWONER’ 19
I. De woonplaats als hoofdcriterium voor het bepalen van het rijksinwonerschap 19
II. De zetel van fortuin als ondergeschikt criterium voor het bepalen van rijksinwonerschap 19
III. Het vermoeden van rijksinwonerschap 20
HOOFDSTUK 3 UITBREIDINGEN EN CORRELATIEVE BEPERKINGEN VAN DE SUBJECTIEVE WERKINGSSFEER VAN DE PERSONENBELASTING
21
I. Belgische overheidsvertegenwoordigers in het buitenland 21
II. Buitenlandse overheidsvertegenwoordigers in België 21
III. Personen ingeschreven in het wachtregister 21
IV. Ambtenaren en vertegenwoordigers bij bepaalde internationale organisaties 21
V. Bijzondere gevallen (afwijkende regelingen zonder expliciete wettelijke basis) 22
HOOFDSTUK 4 DE OPRICHTER VAN EEN JURIDISCHE CONSTRUCTIE ALS BELASTINGPLICHTIGE IN DE PERSONENBELASTING 23
DEEL III BEPALING VAN DE MATERIËLE BELASTINGSCHULD 24
HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN 24
HOOFDSTUK 2 SCHEMATISCH OVERZICHT VAN DE PERSONENBELASTING 25
HOOFDSTUK 3 INDEXERING VAN DE FISCALE BAREMA’S 27
HOOFDSTUK 4 BEPERKING VAN DE FISCALE VOORDELEN IN VERHOUDING TOT DE DUUR VAN HET BELASTBAAR TIJDPERK 28
HOOFDSTUK 5 INKOMEN VAN ONROERENDE GOEDEREN 30
I. De genieter van deze inkomsten 30
II. De goederen die onroerend inkomen opleveren 30
III. Vaststelling van het netto-inkomen m.b.t. in België gelegen goederen 31
IV. Vaststelling van het bruto-onroerende-inkomen m.b.t. in buitenland gelegen onroerende goederen 38
V. Vaststelling van het netto-inkomen m.b.t. in buitenland gelegen onroerende goederen 39
VI. Vrijstellingen, verminderingen en aftrekposten van het onroerend inkomen 40
HOOFDSTUK 6 INKOMEN VAN ROERENDE GOEDEREN EN KAPITALEN 43
I. Algemeen concept 43
II. De verschillende types roerend inkomen 44
III. Vrijstellingen en aftrekposten 49
V. Bevrijdende roerende voorheffing 51
VI. Kaaimantaks 53
VII. Internationale uitwisseling van bankgegevens 54
1
, HOOFDSTUK 7 BEROEPSINKOMSTEN 57
I. Definitie 57
II. De verschillende types beroepsinkomen 57
III. De vrijgestelde inkomsten 67
IV. Aftrekposten 75
V. Economische vrijstellingen 83
VI. Recuperatie van beroepsverliezen 86
HOOFDSTUK 8 DIVERSE INKOMSTEN 88
I. Algemeen 88
II. Belastbare inkomsten 88
III. Vrijstellingen 97
IV. Aftrek van lasten en uitgaven 97
V. Carry forward van verliezen gedurende 5 jaar 97
HOOFDSTUK 9 VAN HET GEHEEL VAN DE INKOMSTEN AFTREKBARE BESTEDINGEN 98
HOOFDSTUK 10 DE TAXATIE VAN DE GEZINNEN 99
I. Principe van samenvoeging van inkomsten 99
HOOFDSTUK 11 BEREKENING VAN DE BELASTING 104
I. De federale personenbelasting 104
II. De aanvullende gewestbelasting op de personenbelasting 109
III. De aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting 110
IV. Belastingverminderingen 110
HOOFDSTUK 12 BELASTINGVERMINDERINGEN 112
I. Belastingverminderingen waarvoor de federale staat bevoegd is 112
II. Belastingverminderingen waarvoor de Gewesten bevoegd zijn 115
DEEL IV DE FORMALISERING EN BETALING VAN DE BELASTINGSCHULD 120
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEGINSELEN VAN DE FORMALISERING VAN DE BELASTINGSCHULD 120
HOOFDSTUK 2 BEWIJSVOERING 120
HOOFDSTUK 3 BEWIJSMIDDELEN 120
HOOFDSTUK 4 EISBAARHEID EN UITVOERBAARHEID BELASTINGSCHULD 120
HOOFDSTUK 5 BETALING VAN DE BELASTING 120
HOOFDSTUK 6 WAARBORGEN VOOR DE FISCUS 120
HOOFDSTUK 7 REGELING VAN GESCHILLEN 120
HOOFDSTUK 8 SANCTIES 120
EXAMENBESPREKING 121
2
,DEEL I DE KENMERKEN EN BEVOEGDHEID M.B.T. DE PERSONENBELASTING
Hoofdstuk 1 Algemene kenmerken
I. Belang van de personenbelasting
Het is de basis waarop alle andere departementen functioneren. We hebben geld nodig om beleid
te kunnen voeren. Inkomsten die de FOD Financiën kan binnendrijven. Binnen die fiscaliteit is
personenbelasting het belangrijkste onderdeel, de belangrijke belasting in ons fiscaal systeem.
Aantal belastingplichtigen:
– 2017: 6.664.986 natuurlijke personen
Totale fiscale inkomsten federale overheid
– 2017: 114 miljard euro
Aandeel personenbelasting
– 2017: 43 miljard euro (38%)
38% van de fiscale inkomsten is afkomstig van de personenbelasting. Het is de basis van onze
fiscaliteit, en dus de basis van de rest van ons systeem. Het is de kern van de kern.
Het feit dat het ook qua volume zo belangrijk is, zorgt voor veel commotie en frustratie om ervoor
te zorgen dat die inkomsten ook op peil blijven. Er zijn veel discussies omtrent belastingdruk en
belastingverlagingen. Het verhaal van de belasting is continu in beweging, wordt continu
bijgestuurd. Een politieke beslissing gaat meestal gepaard met een fiscale bijsturingsmaatregel.
Denk maar aan het debat rond het klimaat. Moeten we vooral op fiscaal vlak bijsturen.
Voorbeeld: CD&V voorstel i.k.v. klimaat dat vanaf 2025 enkel nog elektrische
bedrijfswagens zullen worden toegelaten. Gebeurt dit niet, dan fiscaal gesanctioneerd.
II. Kenmerken
Het Wetboek Inkomstenbelasting onderscheidt vier soorten belastingen op het inkomen. Eén van
deze belastingen is dus de personenbelasting, die het globale inkomen van de natuurlijke personen
treft (rijksinwoners). De personenbelasting heeft enkele kenmerken.
1. De personenbelasting is een synthetische belasting
Synthetisch in de zin van synthetiseren. En hoe doen we dat? Aan de hand van een eerste schema:
BOI → NOI
BRI → NRI
BBI → NBI
BDI → NDI_
TNI → GBI
FED + GEW
Alle inkomsten die we hebben gekregen moeten een fiscale behandeling ondergaan. Opdelen in
vier categorieën (onroerend, roerend, beroeps en divers inkomen). Deze inkomens moeten
opgedeeld worden. Alle inkomsten in vakjes gestopt, maar deze bruto-inkomsten moeten
3
,omvormen naar netto-inkomsten door vrijstelling aftrekposten toe te passen. Deze centraliseren in
TNI. Daarop terug enkele aftrekposten mogelijk. Dan hebben we ons GBI. Grondslag waarop we
tarieven zullen op toepassen.
We starten van een volledige berg alle mogelijke inkomsten verkregen in een kalenderjaar. Deze in
vakjes duwen. Een synthese maken van een bruto-inkomen naar een netto-inkomen. Dit was voor
1962 niet zo. Voordien werden alle inkomsten apart belast. Nu werken we met dit systeem van
fiscale synthese
2. De personenbelasting heeft een subjectief karakter
Belast personen, en ook enkel natuurlijke personen. Rechtspersonen, vennootschappen, zijn ook
onderworpen aan een inkomstenbelasting, maar niet aan de personenbelasting. In het kader van
de personenbelasting spreken we enkel over natuurlijke personen.
Bovendien wordt de personenbelasting gevestigd met inachtneming van de persoonlijke toestand
van de belastingplichtige. Denk hierbij aan de situatie van het hebben van kinderen, persoonlijke
bestedingen, grootte van het inkomen, de aard van de inkomsten en dergelijke.
3. De personenbelasting heeft een progressief karakter
De bedoeling van fiscaliteit (toch historisch zo geweest) is voor een stuk om te herverdelen. De
doelstelling van de (personen)belasting is daarnaast om financiële middelen te verzamelen voor
overheid die daarmee aan de slag kan gaan. De vraag daarbij is of we allen op gelijke wijze moeten
bijdragen, of het principe van ‘de sterkste schouders, de zwaarste lasten’ moeten toepassen? Dit
laatste principe betekent herverdelen. Diegenen met een groter inkomen moeten proportioneel
een grotere belastingdruk ondergaan, meer bijdragen aan de financiering van de overheid.
Dit is het verhaal van de progressiviteit. We hebben vanaf het begin gestreefd naar de herverdeling.
Maar de vraag is of dat in de realiteit zo is. Een progressief karakter zou zich moeten manifesteren
in de tariefstructuur die we toepassen, een schijvensysteem, om zo rekening te houden met de
draagkracht van de belastingplichtige. Vroeger hadden we 5 schijven, nu nog maar 4 (maatregelen
van de huidige regering), nl. van 25%, 40%, 45% en 50%
Schijf van 25% toegepast van €1-8120
Schijf van 40% van €8121-13.940
Schijf van 45% van €13.941-24.800
Schijf van 50% van €24.801-…
Dit zijn niet-geïndexeerde bedragen.
Minder verdiend? Dan is je belastingdruk lager. Maar moet de belastingheffing herverdelend zijn
of niet? Dit is een discussie. Moet het o.b.v. een vast tarief (zgn. vlaktaks) of o.b.v. een progressief
tarief? Dus geen schijfsysteem, maar vlaktaks (‘alle inkomsten aan 40%’). In alle discussies ga je
wat de personenbelasting betreft telkens te horen krijgen dat we in België een progressieve
belasting kennen, want we hebben een progressief tarief. Hier is een grote ‘maar’ bij, omdat heel
wat inkomstentypes niet aan deze soort tarieven, maar aan vaste tarieven worden onderworpen.
Voorbeeld:
- alle roerende inkomsten (interesten op bankrekeningen, dividenden op aandelen,…)
worden aan vaste tarieven belast.
- de grote meerderheid van diverse inkomsten (privésfeer) wordt belast aan vaste
tarieven.
4
,Enkel beroepsinkomsten en onroerende inkomsten worden aan progressieve tarieven belast. Dus
groot verhaal van herverdeling slaat vnl. op arbeidsinkomen. Enkel belastingen op arbeidsinkomen
werkt herverdelend. Maar inkomsten op vermogen helemaal niet, want er zit geen progressiviteit
achter.
4. De personenbelasting is een globale belasting
Betekent dat alle inkomstentypes worden belast. Er is niets dat buiten het schootsveld blijft van de
personenbelasting, hoewel daar in de praktijk wel heel wat onduidelijkheid over bestaat. Van zodra
je inkomsten hebt verkregen in het kalenderjaar, staat de fiscus daar. De personenbelasting treft
dus de volledige inkomstenssituatie van de belastingplichtige. Er wordt geen onderscheid gemaakt
tussen de verschillende samenhangende elementen van het inkomen. Alleen het totaalinkomen
wordt in aanmerking genomen, zodat discriminaties en bevoordeling van belastingplichtigen met
eenzelfde totaalinkomen wordt vermeden.
5. De personenbelasting wordt gedomineerd door het eenjarigheidsbeginsel
Heeft te maken met het kalenderjaar. We gaan de tijdspanne van één kalenderjaar bekijken (art.
360 WIB92). Dat is het tijdsbestek waarop we personenbelasting gaan toepassen. Dit tijdperk
wordt het belastbaar tijdperk genoemd. Het aanslagjaar is het jaar waaraan de regels voor de
vestiging van de aanslag over de inkomsten van het belastbare tijdperk zijn verbonden. Het wordt
doorgaans genoemd naar het jaar dat op het belastbare tijdperk volgt.
Er zijn wel twee uitzonderingen op, op het feit dat het belastbaar tijdperk 1 kalenderjaar bedraagt
(annuele karakter), namelijk wanneer de gronden van belastbaarheid wegvallen:
- Wanneer je sterft ben je geen belastingplichtige meer, dan maar van 1 januari tot datum
waarop overleden.
- Wanneer je emigreert, dus België verlaat, dan wordt de afrekening gemaakt op basis van
de periode van 1 januari tot de dag van emigratie.
6. De personenbelasting wordt gedomineerd door het vestigingscriterium
Het subjectief karakter hebben we al besproken, het gaat om natuurlijke personen. Maar deze
personen moeten bovendien gevestigd zijn op het Belgisch grondgebied. Want je moet je onder de
territoriale machtssfeer van de Staat bevinden. ‘Gevestigd’ betekent:
- hier wonen → staatsburger
- zetel van vermogen hier gevestigd (deelnemen aan het economisch leven. Economisch
centrum is in België gelegen) → vreemde staatsburger
Je kan dus aan de personenbelasting worden onderworpen, zelfs al heb je hier geen woonplaats in
België. Dat is uitzonderlijk, maar het kan. Iedereen die hier gevestigd is, is onderworpen aan de
subjectieve belastingplicht, ongeacht zijn nationaliteit.
Dat verhaal zorgt voor problemen omwille van de internationale mobiliteit van personen die vaak
tijdens een kalenderjaar op meerdere plekken in de wereld verblijven.
Voorbeeld: 70-plusser deels in België en tijdens de winter naar warmere oorden in Spanje.
Voorbeeld: tennisser die ook in twee landen verblijft.
Wat doe je met deze gevallen?
5
,Je hebt een simpele regel ‘gevestigd in België om personenbelasting te betalen’, waaromtrent toch
meer en meer discussies rijzen. Vooral ook gelet op de zware belastingdruk, want sommigen willen
hieraan bewust ontsnappen door andere oorden op te zoeken die fiscaal vriendelijker zijn. Want
we belasten arbeid enorm zwaar (op nummer 1 in de volledige OESO). Je kan hieraan dus
ontsnappen door je woonplaats elders te vestigen, in een fiscaal vriendelijker land.
In Monaco betaal je geen personenbelasting (geen belasting op je persoonlijk inkomen).
Maar wie A zegt, moet B zeggen. Je geraakt Monaco niet zomaar binnen. Verblijven zelf is
bovendien niet evident en zeer duur.
Emigreren betekent echt emigreren. Dit wordt ook meer en meer gecontroleerd. Enkel domicilie
overplaatsen is niet voldoende. Wanneer fiscus kan aantonen dat je overgrote meerderheid van
tijd in België rondloopt, dan is het koekenbak. De fiscus zal je dan belasten zoals een persoon in
België gevestigd, maar bovendien nog een sanctionering erbij. Met de mogelijke technologieën is
deze controle makkelijker geworden.
Kan ook andersom, mensen die naar België komen wonen. Ondanks het feit dat we een grote
belastingdruk op arbeid hebben, zijn we ook m.b.t. bepaalde zaken gekend als een fiscale oase.
Eén van deze zaken is het niet belasten van meerwaarden op aandelen. Als je een
aandelenparticipatie hebt en je verkoopt deze met een fikse meerwaarde, dan is deze belastingvrij.
Zolang het gaat om het normaal beheer van het privévermogen (↔ dus abnormaal beheer wordt
wel belast). Dat zorgt er voor dat mensen uit Frankrijk en Nederland nog steeds de weg naar ons
land kennen.
Het vestigingsverhaal is dus dubbel: sommigen ontsnappen, sommigen komen hier
profiteren van bepaalde gunstregimes
7. De personenbelasting wordt gedomineerd door het universaliteitsbeginsel
Art. 5 en 155-156 WIB92
Houdt verband met het belasten van het wereldinkomen. Er geldt een verbod op juridische dubbele
belasting (en daarnaast ook op economische dubbele belasting). Juridische dubbele belasting
betekent dat dezelfde persoon tweemaal wordt belast op dezelfde belastbare materie. Eén keer
belasting betalen is niet leuk, maar tweemaal nog veel minder.
Dergelijke problemen lossen we op met het dubbelbelastingverdrag. Maar dat treft voor België nog
een bijzonder probleem, omdat wanneer als een verdrag als oplossing wordt toegepast om dubbele
belasting tegen te gaan, betekent dat dat één van beide landen moet afzien van zijn
belastingheffing.
Vrijstelling onder progressievoorbehoud: (zie afbeelding)
Een NP woont en werkt in België. Job die €30.000 heeft opgeleverd in 2018. Daarnaast
heeft die nog een huis in Spanje, dat verhuurd wordt tijdens de zomermaanden, dus
€13.000 aan huurinkomsten. Universaliteitsbeginsel dus het wereldinkomen belasten, nl.
€43.000. Op dat inkomen is in Spanje reeds €3000 belasting betaald (op dat
huurinkomen). De Belgische personenbelasting belast het wereldinkomen, maar we
hebben al €3000 belasting op huurinkomen betaald in Spanje. Als wij dat nog eens
belasten in België, zitten we met dubbele belasting. Dat gaat niet want we hebben een
dubbelbelastingverdrag met Spanje. Daarin is bepaald dat inkomen uit onroerende
goederen enkel belast kunnen worden in de staat waar het onroerend goed is gelegen.
6
, Enkel Spanje kan belasting heffen. Dat betekent dat België vrijstelling moet verlenen voor
het Spaanse inkomsten, dus op die huurinkomsten in Spanje verkregen.
Wat kan er dan in België belast worden? Dat is enkel de €30.000 aan arbeidsinkomen in
België verkregen. Dan gaan we naar de schijfstructuur. Die schijf wordt maar gedeeltelijk
belast, want we kennen een belastingvrij minimum. €4095 wordt niet belast, vanaf €4096
wel belastingen toepassen. Schijven toepassen, en dan in totaal €10.821,25 belasting, en
reeds €3000 in Spanje betaald, dus een totaal van €13.821,25 belasting op een globaal
inkomen €43.000
MAAR dit is niet hoe het gaat in de realiteit. We kennen een vrijstelling toe. Bij een normale
vrijstelling schuiven we dat inkomen aan de kant, en rekenen we dat niet mee. Maar anders
bij vrijstelling onder progressievoorbehoud → eerst belastingheffing op het wereldinkomen
berekenen, en dan pas de vrijstelling toepassen. Dit zorgt voor een enorm verschil in cijfers.
Buitenlandse belasting (€3000) wel aan de kant schuiven (wel aftrek). Dus we
houden €40.000 over die we gaan belasten volgens hetzelfde stramien
(schijvensysteem). Na deze tariefstructuur toegepast te hebben op het inkomen van
€40.000, dan hebben we als resultaat een de te betalen belasting van €15.821,25.
Maar dat is op het wereldinkomen. Maar we moeten dubbele belasting tegengaan,
bepaald door het dubbelbelastingverdrag. We stellen vrij, pas na de berekening van
de belasting. Het stuk van de belasting dat proportioneel slaat op het Spaanse
inkomen vrijstellen, er af houden. €40.000 opdelen in €30.000 (job = 75%) en
€10.000 (huur in Spanje, 25%). Dus 25% van de belasting slaat op 25% buitenlands
inkomen, dus dat stuk moeten we nu vrijstellen. Van €15.821,25 is dit €11.865,93,
dus €3955,31 (= het deel dat we kunnen relateren aan het Spaanse inkomen en
dus vrijstellen ). Het andere deel slaat op het Belgisch arbeidsinkomen dat we
kunnen belasten. Globale belastingdruk bepalen dan nog rekening houden met feit
dat we €3000 aan Spaanse belasting hebben betaald → eindresultaat (totale
belastingdruk) is €14.865,93. Is een hoger bedrag dan de vorige berekening. Dit is
vrijstellen onder progressievoorbehoud.
Dit was de oplossing voor dubbele belasting in geval er een dubbelbelastingverdrag
bestaat.
Wat als er geen dubbelbelastingverdrag is afgesproken met een land? Dan gebeurt net hetzelfde
verhaal, alleen zal het vrijgesteld deel van de wereldbelasting gehalveerd worden. Is dus niet voor
100% vrijgesteld als er geen dubbelbelastingverdrag is. Dit is een eenzijdige maatregel (art. 155-
156 WIB). Het aandeel van de buitenlandse belasting die we moeten vrijstellen gaan we halveren,
wanneer er geen dubbelbelastingverdrag aanwezig is.
Is er een dubbelbelastingverdrag met het land in kwestie? Ja, wanneer de Belgische fiscus dan iets
moet vrijstellen, is dat volgens het systeem van de progressievoorbehoud (waardoor de
belastingdruk voor de belastingplichtige hoger ligt). Is er daarentegen geen
dubbelbelastingverdrag? Dan wordt er beroep gaan op eenzijdige maatregelen (art. 155 e.v.
WIB92)
7
,Hoofdstuk 2 De bevoegdheid m.b.t. de personenbelasting
I. De personenbelasting is een belasting met een gedeelde bevoegdheid
Complex verhaal van staatshervormingen en politieke compromissen. Een complex verhaal tot
stand gebracht. Het probleem is dat de personenbelasting in essentie een federale belasting is (↔
de gewesten en gemeenschappen hebben autonome grondwettelijke fiscale bevoegdheid
overeenkomstig art. 170 Gw., maar niet ten aanzien van de personenbelasting. Zie hiervoor art.
110,§1 en §2 Wet 23 januari 1989), maar in de loop van de geschiedenis hebben het gewestelijke
en het lokale beleidsniveau de bevoegdheid gekregen om aanvullende belasting/opcentiemen te
heffen op die personenbelasting. Het verbod slaat dus enkel op de autonome fiscale
bevoegdheden, maar niet op de toegewezen fiscale bevoegdheden. Dat wil zeggen dat we nu 3
beleidsniveaus hebben die alle drie een impact hebben op die personenbelasting, dus krijgen we
te maken met een complexe situatie. We moeten op drie beleidsniveaus kijken wat de impact is op
de personenbelasting. Het is belangrijk bevoegdheidsmatig, maar heeft ook een serieuze impact
op welke plek je gaat wonen. Het gewest + de gemeente waar je woont zorgt voor een andere
fiscaliteit. Kan een vrij groot verschil uitmaken.
De personenbelasting is een federale belasting, maar:
- Toegewezen fiscale bevoegdheid aan de gewesten (art. 5/1 Bijzondere
financieringswet 16 januari 1989 + aanvullende gewestbelasting)
- Toegewezen fiscale bevoegdheid aan de gemeenten (art. 464 WIB92
aanvullende gemeentebelasting)
De belangrijkste hervorming van de afgelopen jaren is de zesde staatshervorming geweest. Er is
een totaal nieuw verhaal van financiering van de gemeenschappen en gewesten ingevoerd en dat
heeft een serieuze impact op de personenbelasting gehad. We gaan even een structuur schetsen
hoe het voor de zesde staatshervorming was:
Het inkomen dat we verkrijgen in een kalenderjaar moeten we destilleren en in vakjes
stoppen. Dan hebben we bruto, en moeten we naar netto omvormen door vrijstellingen,
verminderingen en aftrekposten toe te passen. Dat TNI gaan we onderwerpen aan
progressieve tarieven, en zo bekomen we onze personenbelasting.
Op die personenbelasting was er vóór de zesde staatshervorming de mogelijkheid voor de
gemeente om een percentage toe te passen (elke gemeente doet dit behalve Knokke,
Koksijde, en De Panne). Dit is een aanvullende gemeentebelasting. Met een federaal
wetgevend kader, dat bepaalt hoe de personenbelasting moet berekend worden. Eens dat
is gebeurd, komt daar voor de meeste gemeenten dus een aanvullende gemeentebelasting
bij. Vóór de zesde staatshervorming werd de personenbelasting geïnd, en werd deze ook
verdeeld door de federale overheid. Een groot stuk werd uit de federale pot van de
personenbelasting doorgeschoven naar de gewesten via een dotatiesysteem, een systeem
van enveloppes. Dat was een berekeningsformule gecreëerd in de Bijzondere
Financieringswet. De opbrengst van de personenbelasting werd voor een groot stuk
gebruikt om de gewesten te financieren via een dotatiesysteem.
Kern discussiepunt was de fiscale autonomie voor de gewesten. Er is een politieke
strekking ontstaan die af wou van het dotatiesysteem. Gewesten wouden niet meer
afhankelijk zijn van het federaal niveau die bepaalde hoeveel € naar de Gewesten ging, en
8
, alsook bepaalde o.b.v. welke parameters dat moest gebeuren. Dit was het kernverhaal van
de regeringsonderhandelingen; men wou af van het dotatiesysteem door fiscale autonomie
te creëren ten voordele van de Gewesten. Dat systeem is doorgevoerd, met twee
belangrijke aspecten/krachtlijnen:
1. Omvormen van het huidige dotatiesysteem naar een systeem van gewestelijke fiscale
autonomie
2. Overdracht van nieuwe bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen
– Huisvesting
– Werkgelegenheid
– Grootstedenbeleid
Betekent dat alle fiscale gunstregimes die verband houden met huisvesting (bv.
lening aangegaan om woning te kopen of renoveren, dan zijn interesten op deze
lening fiscaal recupereerbaar), werkgelegenheid en grootstedenbeleid in deze
stammen vervat ook naar de Gewesten overgaan.
II. De fiscale bevoegdheid van de Gemeenschappen en de Gewesten t.a.v. de personenbelasting
De Bijzondere Wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen
en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van
de nieuwe bevoegdheden. ( B.S. 31 januari 2014 ).
KRACHTLIJN 1: OMVORMEN HUIDIG DOTATIESYSTEEM NAAR SYSTEEM VAN GEWESTELIJKE
FISCALE AUTONOMIE
Nieuw schema van de personenbelasting hoe het vandaag de dag (sinds de zesde
staatshervorming) bestaat:
TNI berekenen en daarop de tariefstructuur van de personenbelasting toepassen. Dan
hebben we een belasting die we hebben berekend. Dit noemen we de Belasting Staat. Die
Belasting Staat wordt berekend o.b.v. die federale stam. Dan hebben we een
9
, personenbelasting berekend zoals dat vroeger werd berekend, alleen noemen we deze nu
de Belasting Staat.
Tot daar lopen de verhalen dus gelijk. Maar nu gaan we iets nieuws doen in het kader van
de huidige regeling, wat vroeger niet het geval was. Voordien werd de personenbelasting
berekend en een groot stuk daarvan doorgeschoven naar de Gewesten o.b.v.
dotatiesysteem (Bijzondere Financieringswet). De Gewesten willen dit niet meer (praktijk:
de politiek wilt dit niet meer), ze willen daarentegen autonomie, zelf kunnen bepalen
hoeveel belasting heffen.
Dan is de vraag hoe gaan we dit doen? Hoe fiscale autonomie toekennen? Komaf maken
met de dotaties, maar hoe komen de Gewesten dan aan geld? Via eigen fiscale autonomie
gekoppeld aan de personenbelasting. Moet financieel neutraal zijn voor de burger. Maar is
dus niet simpel.
Personenbelasting – autonomiefactor 24,957% = verlaagde personenbelasting
(gereduceerde Belasting Staat)
Gewesten willen niet meer afhankelijk zijn van het dotatiesysteem en willen fiscale
systeem. Men is dus vertrokken van het laatste jaar voor de zesde staatshervorming.
Gekeken wat men heeft geïnd van de personenbelasting en hoeveel daarvan naar de
Gewesten is gegaan en hoeveel er voor de federale staat is overgebleven. Dat systeem als
basis gebruiken. Stel dat de personenbelasting 100 is, dan is daarvan 24,957 naar de
Gewesten gegaan via het dotatiesysteem, dus is er 75,043 voor de federale overheid
overgebleven. De Gewesten willen zelf fiscale autonomie.
Na de Zesde Staatshervorming wordt dus de personenbelasting berekend volgens die
federale stam, en dan hebben we dus de personenbelasting berekend, die we nu gaan
verlagen door er 24,957% van af te houden. Er blijft dan een verlaagde personenbelasting
over voor de federale overheid, en dit noemen we de gereduceerde Belasting (Federale)
Staat. Voor de federale overheid is dit net hetzelfde als voordien, ze houden evenveel over.
We steken deze 24,957% niet in een enveloppe, maar we houden dat af van onze federale
personenbelasting.
De gewesten willen fiscale autonomie, zelf belasting heffen en zelf tarieven bepalen. De
personenbelasting werd in mindering gebracht, en werd een verlaagde personenbelasting,
zijnde de Belasting Staat. Dat is de basis voor de drie gewesten. Die BS daar gaan de drie
gewesten nu een belastingtarief op toepassen om zelf weer aan inkomsten te geraken.
– Vlaams Gewest: 33,257%
– Waals Gewest: 33,257 %
– Brussels Gewest: 32,590%
Dus:
⬧ 100 Personenbelasting – Autonomiefactor 24,957 = 75,043 BS
⬧ Vlaams Gewest: 75,043 + 33,257% = 24,957 = 100
⬧ Waals Gewest: idem = 100
⬧ Brussels Gewest: 75,043 + 32,590% = 24,456 = 99,50
10