Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht
9e druk
Myrthe Sinnema
1. Inleiding
1.1. Eerste kennismaking
Mensen worden dagelijks, direct of indirect, geconfronteerd met zaken die strafrechtelijk
relevant zijn. Het houdt mensen in de samenleving erg bezig, het is namelijk sterk verbonden
met zaken als moraal, veiligheid en rechtvaardigheid.
1.2. Plaats van het strafrecht
Voor het strafrecht geldt dat het zich bezighoudt met het bestraffen van personen die een
strafbaar feit hebben gepleegd. Als een burger een strafbaar feit pleegt, moet hij
verantwoording afleggen aan de overheid, die hem namens de samenleving straf op kan
leggen.
à Verschil met civielrechtelijk rechtsgebied: geschil tussen burgers (dus hun zaak) en niet
zozeer een geschil tussen burgers en de overheid.
Ook het bestuursrecht gaat tussen de burgers en de staat: het regelt onder meer de wijze
waarop het openbaar bestuur moet functioneren bij het nemen van beslissingen die de burger
direct of indirect raken. Algemene regels op het gebied van bestuursrecht vindt men in de
Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In strafrechtelijke zin kunnen burgers elkaar niet voor de rechter slepen, alleen de officier van
justitie kan dit. Hij is een vertegenwoordiger van het staatsorgaan dat gaat over de belasting
van verdachten, namelijk het openbaar ministerie.
Als iemand geslagen wordt, kan aangifte worden gedaan van mishandeling. Een officier
van justitie komt dan met een (strafrechtelijke) dagvaarding. Een eventuele
schadevergoeding gaat via het civiele recht en hiervoor kan het slachtoffer een advocaat
inschakelen en zo een schadevergoeding eisen van de dader. Dit is een dagvaarding via het
civiele recht.
1.3. Doelen van straffen
Het opleggen van straf kent twee doelen:
• Vergelding = het kwaad dat de dader van een strafbaar feit veroorzaakt bij het
slachtoffer of aan de maatschappij als geheel, wordt door het opleggen van straf in
eerste plaats vergolden door leedtoevoeging.
• Preventie = het voorkomen van de delicten in de toekomst.
o Speciale preventie à een dader die in aanraking is gekomen met de gevolgen
van het overschrijden van de strafrechtelijke norm, denkt twee keer na voordat
hij weer een delict pleegt.
o Generale preventie à ook anderen worden afgeschrikt doordat straffen op
worden gelegd wanneer iemand iets strafbaars doet.
1
, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht
9e druk
Myrthe Sinnema
1.4. Materieel strafrecht, formeel strafrecht en sanctierecht
Het rechtsgebied strafrecht kan worden opgedeeld in drie delen:
• Materieel strafrecht à dit bepaalt welk gedrag niet toegestaan is en welke personen
kunnen worden gestraft (in: Wetboek van Strafrecht).
o Strafbepalingen (bijv. diefstal en moord)
o Uitsluiting van strafbaarheid (bijv. noodweer)
o Uitbreiding van strafbaarheid (bijv. medeplichtigheid of poging)
• Formeel strafrecht à dit bepaalt welke regels moeten worden gevolgd wanneer een
norm van het materiële strafrecht (vermoedelijk) is overtreden (in: Wetboek van
Strafvordering).
o Bijv. bevoegdheden politie, duur van voorlopige hechtenis, inhoud van
dagvaardingen en instellen van hoger beroep.
• Sanctierecht à dit heeft betrekking op de voorwaarden waaronder bepaalde straffen
mogen worden opgelegd en ten uitvoer gelegd (in: Wetboek van Strafrecht én
Wetboek van Strafvordering)
o Bijv. of een taakstraf mag worden opgelegd en welke voorwaarden bij
voorwaardelijke straf
Wet in formele zin = een wet die tot stand is gekomen in samenwerking tussen de regering en
de Staten-Generaal.
Wet in materiële zin = ongeacht het een wet in formele zin is, dit bevat algemene regels die
burgers binden.
à Dus een verschil tussen materieel/formeel strafrecht en wet in formele/materiële zin.
1.5. Commuun en bijzonder strafrecht
Commune strafrecht = het strafrecht dat in de wetboeken opgenomen is.
Er bestaan ook strafbepalingen in andere wetten dan het commune strafrecht, zoals bijv. de
Wegenverkeerswet, de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. Deze wetten worden
bijzondere strafwetten genoemd en vormen samen het bijzondere strafrecht.
Er bestaan ook wetten die niet tot stand komen in samenwerking tussen de Staten-Generaal en
de regering, maar door lagere openbare lichamen worden vastgesteld. à Bijv. algemene
plaatselijke verordening (APV) van een gemeente. Zo kan iets in de ene gemeente strafbaar
zijn en in de andere niet.
1.6. De opbouw van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering
Wetboek van Strafrecht (Wetboek van Sr.):
• Boek 1
o Algemene leerstukken van materieel strafrecht, zoals strafuitsluitingsgronden
en poging
§ Algemeen à deze zijn van toepassing op alle delicten in het Wetboek
van Strafrecht strafbaar gesteld en in beginsel ook op alle delicten die
in de bijzondere strafwetten zijn opgenomen
2
, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht
9e druk
Myrthe Sinnema
o Regels met betrekking tot het sanctierecht en enkele andere onderwerpen
• Boek 2
o Strafbepalingen: omschrijvingen van gedrag dat strafbaar is, met daarbij een
aanduiding van de maximale straffen die mogen worden opgelegd
§ Misdrijven
• Boek 3
o Strafbepalingen: omschrijvingen van gedrag dat strafbaar is, met daarbij een
aanduiding van de maximale straffen die mogen worden opgelegd
§ Overtredingen
à Boeken onderverdeeld in titels, titels onderverdeeld in afdelingen
Het Wetboek van Strafvordering (Wetboek van Sv.) bestaat uit 6 boeken, wederom opgedeeld
in titels en afdelingen. Boek 4 en 5 zijn niet relevant.
• Boek 1 àAlgemene bepalingen: bevoegdheden tijdens het opsporingsonderzoek
• Boek 2 à Strafvordering in eersten aanleg: regelt de vervolgbeslissing van de officier
van justitie en de hele procedure voor de berechting van een verdachte door de
rechtbank
• Boek 3 à rechtsmiddelen
• Boek 6 à tenuitvoerlegging
1.7. De invloed van internationaal en supranationaal recht
Internationaal recht = recht tussen staten à Nederland kan verplicht zijn om bepaald gedrag
strafbaar te stellen of bepaalde bevoegdheden in het leven te roepen.
Supranationaal recht = regels die een internationale organisatie oplegt, waar de lidstaten bij
die organisatie zich aan moeten houden.
• Besluiten van Europese Unie
• Uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie
• Uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)
3
, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht
9e druk
Myrthe Sinnema
2. Inleiding materieel strafrecht
2.1. Plaats en structuur van strafbepalingen
Een strafbepaling in de meest volledige vorm bestaat uit een delictsomschrijving, een
kwalificatie-aanduiding en een strafbedreiging:
• Delictsomschrijving à welke ongewenste gedraging de wetgever strafbaar heeft
willen stellen
• Kwalificatie-aanduiding à hoe het gedrag in juridisch opzicht moet worden benoemd
• Strafbedreiging à welke soort straf en wat de maximumstraf daarbij is
Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt
of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken, wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met gevangenisstraf
van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Delictsomschrijving = ‘Hij die – doen gebruiken’
Kwalificatie-aanduiding = ‘valsheid in geschrift’
Strafbedreiging = ‘gevangenisstraf van – vijfde categorie’
à Niet elke wet heeft een duidelijke kwalificatie-aanduiding, soms is het erg beperkt. Bijv.
‘mishandeling wordt gestraft met gevangenisstraf…’ waarbij mishandeling de
delictsomschrijving én de kwalificatie-aanduiding is.
In bijzondere wetten zijn de strafbepalingen vaak anders opgebouwd. De delictsomschrijving
en de strafbedreiging zijn in veel bijzondere wetten uit elkaar getrokken (staan op
verschillende plekken in het wetboek).
Invoer van cocaïne (lijst I) is verboden à delictsomschrijving (artikel 2 onder A):
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan weel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid: A. binnen of buiten het grondgebied van
Nederland te brengen;
Strafbedreiging (artikel 10 lid 5):
Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
2.2. De opbouw van het strafbare feit in vier componenten
2.2.1. Het vierlagenmodel
Strafbaar feit (in materieelstrafrechtelijke zin) = een menselijke gedraging die valt binnen de
grenzen van en wettelijke delictsomschrijving, die wederrechtelijk is en aan schuld te wijten.
De vier componenten zijn:
1. Menselijke gedraging (MG)
2. Wettelijke delictsomschrijving (DO)
3. Wederrechtelijkheid (W)
4. Schuld (als verwijtbaarheid) (V)
4
, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht
9e druk
Myrthe Sinnema
2.2.2 De menselijke gedraging
Als eerste voorwaarde moet er sprake zijn van een menselijke gedraging. Dit kunnen
natuurlijke personen (mensen) zijn, of rechtspersonen (Bv’s, stichtingen, gemeenten). Verder
moet het gaan om een menselijke gedraging. Niemand kan vervolgd worden voor het hebben
van bepaalde gedachten. Wel kan het nalaten om actief op te treden een strafbare gedraging
opleveren.
De rechter beoordeeld in deze fase of de menselijke gedraging bewezen kan worden
verklaard.
2.2.3. De wettelijke delictsomschrijving
Als tweede voorwaarde geldt dat de menselijke gedraging moet vallen binnen de grenzen van
een wettelijke delictsomschrijving. Gedrag is pas strafbaar wanneer dit in de wet terug te
vinden is. Gedragingen staan veralgemeniseerd in het wetboek, omdat er vaak heel veel
verschillende manieren zijn om een delict te plegen.
Er moet dus een vertaalslag gemaakt worden; de feitelijke gedraging moet een juridische
duiding krijgen. Er treden soms problemen op (bijv. is elektriciteit een goed en kan het
wegnemen/stelen ervan dus als strafbaar worden gezien?).
Kwalificatie = de rechter moet in iedere individuele strafzaak de bewezenverklaarde
gedraging uit de tenlastelegging juridisch benoemen. à De rechter moet beslissen welk
strafbaar feit het bewezenverklaarde volgens de wet oplevert.
Er wordt dus eerst bewezen dat iemand iets gedaan heeft (de bewezenverklaring), daarna
bepaalt de rechter of het ook echt strafbaar kan worden gesteld omdat dit in de wet staat
opgeschreven.
2.2.4. De wederrechtelijkheid
Als derde voorwaarde geldt wederrechtelijkheid (= in strijd met het recht). Als iemand niet
handelt in strijd met het recht, dus als zijn gedrag niet verkeerd is, dient ook geen straf te
volgen. à Het gaat hier noodzakelijk om de wederrechtelijkheid van de gedraging, dus het al
dan niet gerechtvaardigd zijn van de daad.
Vaak is het zo dat op het moment dat de wettelijke delictsomschrijving bewezen is, dit ook
wederrechtelijk is. Toch zijn er uitzonderingsgevallen. Als een gedraging niet wederrechtelijk
was, dan spreek je van een rechtvaardigingsgrond.
Art. 287 Sr: Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan
doodslag, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van
de vijfde categorie.
Als iemand uit zelfverdediging een ander neersteekt, dan is er geen sprake van
wederrechtelijkheid. In de wet staat namelijk dat iemand het recht heeft om zichzelf te
verdedigen.
Menselijke gedraging: ja, iemand steekt een persoon neer met een mes.
Wettelijke delictsomschrijving: ja, doodslag.
Wederrechtelijkheid: nee, sprake van noodweer à vrijspraak
5
, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht
9e druk
Myrthe Sinnema
2.2.5. De schuld
De vierde voorwaarde voor strafbaarheid is schuld. Schuld moet hier worden opgevat als
verwijtbaarheid (= als men van iemand in redelijkheid kon vergen dat hij zich anders gedroeg
dan hij deed/een andere optie had dan het overtreden van de wet).
Voor de verwijtbaarheid geldt (net als voor de wederrechtelijkheid) dat het aanwezig wordt
verondersteld door het vervullen van de delictsomschrijving. Verwijtbaarheid is dus
aanwezig, mits het tegendeel bewezen wordt.
Als iemand het vervullen van de delictsomschrijving niet te verwijten is, wordt gesproken van
schulduitsluitingsgronden. Dit kan bijv. zijn wanneer iemand een psychische stoornis heeft en
daardoor een delict pleegt. Iemand wordt dan als ontoerekeningsvatbaar gezien en een delict
is dan dus wel bewezen, wel omschreven in de wet en wederrechtelijk, maar er is geen sprake
van schuld.
2.3. Legaliteit en interpretatie
Art. 1 lid 1Sr: Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgaande wettelijke
strafbepaling.
Bovenstaande noemt men het legaliteitsbeginsel. Omdat zonder een geschreven strafbepaling
nooit strafbaarheid kan bestaan, moet de rechter in een vonnis ook altijd precies aangeven
waar in de wet het feit dat de verdachte heeft gepleegd strafbaar is gesteld (kwalificatie).
Een belangrijk onderdeel in het artikel is daaraan voorafgaande wettelijke strafbepaling. Het
gedrag is pas strafbaar als het ten tijde van het begaan van het feit in de wet strafbaar is
gesteld. Dit wordt ook wel het verbod van terugwerkende kracht genoemd. Alleen
gedragingen ná invoering van de strafbepaling zijn strafbaar.
Art. 1 lid 1 Sr. heeft tot doel rechtszekerheid te bewerkstelligen. Het eist onder andere dat
omschrijvingen van wettelijke strafbepalingen voldoende helder zijn. Als dit anders zou zijn,
zouden mensen voortdurend in onzekerheid leven omdat ze niet weten of hun gedragingen
strafbaar zijn.
Toch ontkomt men niet aan een zekere mate van vaagheid, omdat niet alles in het wetboek
kan worden opgenomen. Een rechter zal moeten uitmaken of het concrete gedrag van een
verdachte onder een strafbepaling valt.
In moeilijkere zaken zal hij de wet moeten interpreteren. Hiervoor zijn een aantal methoden:
• Wetshistorische interpretatie à totstandkomingsgeschiedenis
• Grammaticale interpretatie à taalkundige betekenis en zinsverband
• Systematische interpretatie à een bepaling lezen in het licht van de wettelijke
regeling, en deze in het grotere geheel van de wet, en de wet in het verband van het
wetboek/rechtsgebied
• Teleologische interpretatie à doel van de wet(gever)
6
, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht
9e druk
Myrthe Sinnema
2.4. Bestanddelen en elementen
Een strafbaar feit is een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke
delictsomschrijving, die wederrechtelijk is en die verwijtbaar is.
à Wederrechtelijk & verwijtbaar zijn elementen
à Onderdelen van de delictsomschrijving zijn bestanddelen
Hij die aangifte of klacht doet dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet
gepleegd is, wordt straft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
derde categorie.
Bestanddelen:
1. Aangifte of klacht doen dat een strafbaar feit is gepleegd;
2. Wetenschap dat het strafbare feit niet gepleegd is.
Hij die uit winstbejag opzettelijk bevordert dat een kind beneden de leeftijd van zes
maanden hetwelk niet onder voogdij van een rechtspersoon staat, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de raad voor de kinderbescherming, als pleegkind wordt
ogenomen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete
van de derde categorie.
Bestanddelen:
1. Uit winstbejag handelen
2. Opzettelijk bevorderen
3. Een kind beneden de leeftijd van zes maanden
4. Welk kind niet onder voogdij van een rechtspersoon staat
5. Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rad voor de
kinderbescherming
6. Als pleegkind opnemen
Alleen als een persoon voldoet aan al deze bestanddelen, wordt de delictsomschrijving
vervuld. Het is dus belangrijk dat de officier van justitie alle bestanddelen opneemt in de
tenlastelegging. Vergeet hij een bestanddeel, dan heeft hij een feit ten laste gelegd dat niet kan
worden gekwalificeerd en zal de verdachte moeten worden ontslagen van alle
rechtsvervolging.
2.5. Wederrechtelijkheid als bestanddeel: een moeilijk geval
Soms komt in een delictsomschrijving het woord wederrechtelijk voor. Als vastgesteld wordt
dat een gedraging het delict vernieling oplevert, dan is daarmee vastgesteld dat er
wederrechtelijk is gehandeld. Het omgekeerde is ook waar: als blijkt dat de dader niet
wederrechtelijk heeft gehandeld, kan er nooit sprake zijn van een strafbaar feit.
Bij delicten waarbij wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving voorkomt, is de
wederrechtelijkheid geen element maar een bestanddeel. Dit heeft gevolgen voor het
vierlagenmodel, omdat er maar 3 lagen overblijven: MG à DO (W) à V.
7
, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht
9e druk
Myrthe Sinnema
Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
Als een monteur een ruit van een voertuig kapot maakt in overleg met de eigenaar van het
voertuig omdat hij de sleutel heeft laten liggen, wordt wel vernieling gepleegd maar dit is
niet wederrechtelijk (omdat het in overeenstemming is met de eigenaar). Er is dus geen
strafbaar feit gepleegd.
Als wederrechtelijk niet zou zijn opgenomen, dan werd de delictsomschrijving vervuld. Er
is nog steeds geen strafbaar feit gepleegd omdat de wederrechtelijkheid (als element)
ontbreekt.
2.6. Soorten delicten
2.6.1. Misdrijven en overtredingen
Of een strafbaar feit een overtreding of een misdrijf is, hangt af van de ernst van het feit.
Misdrijven zijn over het algemeen erger dan overtredingen. Voor het Wetboek van Strafrecht
geldt: misdrijven staan in het tweede boek en overtredingen in het derde boek.
Het onderscheid tussen een overtreding en misdrijf is belangrijk, vanwege het volgende:
1. Procesrechtelijke reden: bepaald welke rechter de zaak doet
2. Materieelrechtelijk: poging tot overtreding/poging tot medeplichtigheid niet strafbaar,
poging tot misdrijf/poging tot medeplichtigheid niet strafbaar
3. Dwangmiddelen: vaak zijn dwangmiddelen alleen toepasbaar bij misdrijven
2.6.2. Formele en materiële delicten
Formele delicten = handelingen, specifiek omschreven activiteiten. Het gaat hierbij dus
noodzakelijk om de handeling, zoals het wegnemen van een goed, te snel rijden of het dragen
van een vuurwapen.
Materiële delicten = niet de handeling is strafbaar gesteld, maar het gevolg. Het maakt dus
bijv. niet uit hoe het delict is gepleegd (met vuurwapen, knuppel etc.) maar om het gevolg,
zoals bijvoorbeeld doodslag.
Handeling A (niet in de wet omschreven) à handeling B (in de wet strafbaar gesteld).
• Handeling A kan bijv. schieten met een pistool in het hoofd van een ander
• Handeling B. kan bijv. de dood van de ander zijn
2.6.3. Commissie- en omissiedelicten
Commissiedelicten = een handelen is strafbaar gesteld (bijv. stelen, vermoorden, vervalsen)
Omissiedelicten = het nalaten van handelen is strafvaar gesteld (bijv. geen hulp bieden bij een
verdrinking)
8
, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht
9e druk
Myrthe Sinnema
Oneigenlijk omissiedelict = als een delict in de wet geformuleerd staat als een
commissiedelict, terwijl het wordt gepleegd door nalaten (bijv. doodslag door het niet geven
van voeding aan een baby)
2.6.4. Gekwalificeerde en geprivilegieerde delicten.
Er bestaan delictsomschrijvingen die voortbouwen op andere delictsomschrijvingen. Als daar
sprake van is, dan spreek je van bijzondere strafbepaling. Vaak heeft de delictsomschrijving
in een bijzondere strafbepaling een extra bestanddeel.
• Gekwalificeerd delict à extra bestanddeel dat strafverzwarend werkt
• Geprivilegieerd delict à extra bestanddeel dat strafverlichtend werkt
o Het gronddelict is de eenvoudige benaming van het delict
2.7. Causaliteit
Bij causaliteit is het belangrijk te kijken of het oorzakelijk verband tussen twee gebeurtenissen
wel of niet wordt aangenomen. Op het eerste gezicht lijkt dit eenvoudig, maar het kan erg
complex zijn, zeker wanneer verschillende oorzaken een rol kunnen spelen.
De wetgever heeft ervoor gekozen om causaliteit niet in de wet te regelen. Het is aan de
rechtspraak om hier grenzen te trekken.
Er zijn verschillende causaliteitstheorieën:
• Conditio sine qua non à indien dat bij het uitbreken van een schakel in de reeks der
gebeurtenissen het gevolg zou zijn uitgebleven, deze schakel onmisbaar is en derhalve
als oorzaak aan te wijzen.
o Tekortkoming:
§ Oorzakelijkheid wordt eindeloos à je kunt alles als oorzaak voor iets
zien (bijv. de schrijver van een boek dat aanleiding is geweest dat
iemand een aanslag heeft gepleegd)
• Causa-proximaleer à de veroorzakende factor die het dichtst bij het gevolg ligt in
juridisch opzicht moet als oorzaak gelden
o Tekortkomingen:
§ Kan problemen opleveren bij langere reeks gebeurtenissen
§ Geeft niet de mogelijkheid om verder weg liggende, relevante factoren
te betrekken in causaliteit
• Voorzienbaarheidsleer à nadruk op de handeling waarvan kan worden gezegd dat
deze een gevolg heeft dat naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs voorzienbaar
was
o Tekortkomingen:
§ Er ontstaan problemen als de omstandigheden van het geval zo liggen
dat het toeval een nogal grote rol heeft gespeeld in het optreden van de
gevolgen
9
, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht
9e druk
Myrthe Sinnema
3. Opzet en schuld
3.1. Inleiding
Doodslag (art. 287 Sr): Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als
schuldig aan doodslag, gestraft met […]
Dood door schuld (art. 307 Sr): Hij aan wiens schuld de dood van een ander te wijten is,
wordt gestraft met […]
Als opzet of schuld in de delictsomschrijving is opgenomen (= subjectieve bestanddelen), dan
doet het er noodzakelijkerwijs toe met welke intentie de dader gehandeld heeft. Als iemand
verweten wordt dat hij doodslag heeft gepleegd, dan moet worden bewezen dat er met opzet is
gehandeld. Als iemand dood door schuld verweten wordt, moet worden bewezen dat de dader
onvoorzichtig is geweest.
3.2. Opzet
3.2.1. Inleiding
Opzettelijk handelen à willens en wetens handelen; de dader die opzettelijk handelt, weet
waar hij mee bezig is en hij wil het ook doen.
Er zijn veel verschillende vormen van opzet, maar zelfs de lichtste vorm van opzet levert voor
de wet nog opzet op.
3.2.2. Graden van opzet
• Opzet met bedoeling
o Meest duidelijke vorm van opzet
§ Bijv. persoon A slaat persoon B in elkaar, omdat persoon A hier zin in
heeft
§ Bijv. bewust met een mes een schilderij vernielen
• Voorwaardelijk opzet
o Daders zijn zo gericht op het primaire doel, dat zij de aanmerkelijke kans voor
lief nemen dat door hun gedraging ook een ander gevolg kan optreden à de
aanmerkelijke kans is lastig te bepalen
o Synoniemen: opzet met mogelijkheidsbewustzijn en kansopzet
§ Bijv. chauffeur die gevaarlijk inhaalt, zich bewust is van de risico’s,
toch nogmaals inhaalt en daarom mee een dodelijk ongeluk veroorzaakt
§ Bijv. toneelvereniging die twijfelt over de auteursrechten, het toch
opvoert, daarna wordt aangeklaagd (ze wisten het niet zeker, deden het
toch en daardoor schuldig)
§ Bijv. (per ongeluk) drugs meesmokkelen, verdachte had moeten weten
dat zo’n dikke koffer verdacht is en had dus dit moeten onderzoeken
10